Saturday 26 October 2019

Waar het hart vol van is...

In die tijd zei Jezus tot hen die
– overtuigd van eigen gerechtigheid –
de anderen minachtten,
de volgende gelijkenis:
“Twee mensen gingen op naar de tempel om te bidden;
de een was Farizeeër en de andere een tollenaar.
De Farizeeër stond met opgeheven hoofd
en bad bij zichzelf als volgt:
God, ik dank u dat ik niet ben als de rest van de mensen,
rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers,
of ook als die tollenaar daar.
Ik vast tweemaal per week
en geef tienden van al mijn inkomsten.
Maar de tollenaar bleef op een afstand
en wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel;
maar hij klopte zich op de borst en zei:
God, wees mij zondaar genadig.
Ik zeg u:
deze ging gerechtvaardigd naar huis en niet die andere;
want al wie zich verheft zal vernederd,

maar wie zich vernedert zal verheven worden.”

Broeders en zusters.

We lezen deze zondag een beroemde parabel. De Farizeeër en de Tollenaar bevinden zich beiden in de Tempel en de Farizeeër betuigt zijn dank aan God dat hij geen echtbreker, rover of slechterik is, zoals “die tollenaar daar” en beroept zich op wat hij allemaal goed gedaan heeft.

De tollenaar buigt zijn hoofd en vraagt God om hem genadig te zijn.
In de afgelopen dagen hebben we in de Mis uit de Romeinenbrief gelezen, vrijdag was de lezing uit Romeinen 7. Paulus heeft het daar over dat hij het goede wil doen, hij weet wat het goede is. Maar hij ontdekt in zijn hart ook een “andere wet” die hem er toe drijft om niet het goede te doen.

Paulus ontdekte hier het grote conflict, de existentiële strijd tussen onze kennis van goed en kwaad, en onze goede wil aan de ene kant en de realiteit van onze gebroken, gevallen menselijke natuur aan de andere kant.
Ik had die lezing nog in mijn hoofd toen ik aan deze preek begon, dus u moet het mij maar niet kwalijk nemen dat ik dat idee van Paulus even leen voor deze zondag.

Paulus drukt namelijk een grote waarheid uit die ons ook veel kan vertellen over de lezing van deze zondag, over de grote risico’s waar ook gelovige mensen aan ten prooi kunnen vallen. We moeten ons realiseren dat de kritiek van het christendom, de kritiek van Christus zelf niet naar buiten gericht is – naar een ongelovige, heidense wereld toe, maar naar binnen.
Jezus Christus richt zich als hij iemand bekritiseert, in de eerste plaats tot de insiders , het religieuze establishment, schriftgeleerden en wat dies meer zij.
Hij zegt niet zozeer dat wat ze doen altijd verkeerd is, of dat hun leer niet klopt, maar dat hun gezinning verkeerd is.  Het goede wat ze doen en de onderwijzing die ze geven staat uiteindelijk niet ten dienste van God en de naaste, maar ten dienste van zichzelf.

De Farizeeër in de Tempel heeft – dat weten we uit zijn eigen woorden – veel goede dingen gedaan. Hij vast, hij geeft geld aan de armen, hij bidt in de Tempel. Maar hij doet al die dingen om zichzelf te verheffen ten opzichte van de naaste. Hij is zich niet bewust van de “andere wet” in zijn hart die een heel andere inhoud aan zijn daden heeft gegeven.

Hij doet wel goede dingen, maar daar mee is hij nog niet beter dan een ander. Want hij doet wat hij doet – zo te lezen – om zichzelf boven een ander te verheffen.  Hij houdt zichzelf dus voor de gek.

Wij kunnen onszelf als mensen heel goed voor de gek houden. Wij kunnen er van overtuigd raken dat we onze zaakjes prima op orde hebben. Niet zoals die andere mensen die niet geven om god of gebod. Het is een bijzondere valstrik in het geestelijk leven dat als je werkelijk slagen maakt, bent opgehouden met kwaad doen en regelmatig goede dingen doet – dat je dan denkt dat je er bent.

Integendeel ben je dan ver van de waarheid, zelfs nog verder dan de tollenaar. Die waarschijnlijk minder goede dingen doet.
We weten het natuurlijk niet zeker, want hij heeft het er niet over. Maar hij weet het wel. En God weet het ook. En hij vraagt God om hem genade te verlenen. Hij weet heel goed van die andere wet, en hoe vaak hij ondanks zijn goede bedoelingen de verkeerde weg ingeslagen is.

Hij weet het, God weet het. De Farizeeër weet het niet, want het interesseert hem niet. Maar dit verhaal gaat niet over hem. Hij moet nog veel leren in dit leven.

Maar de Tollenaar, hoe krom het hout ook is waaruit hij gemaakt is, weet het wel. Hij heeft die grote ontdekking gemaakt en is hard op weg naar een leven met God. Een leven waar de Farizeeërs hem graag van zouden uitsluiten.

We mogen dus met drie conclusies afsluiten:

Ten eerste: Hoe goed je ook denkt dat je bent, je bent nooit goed genoeg om neer te kijken op iemand anders

Ten tweede: Hoe slecht je ook denkt dat je bent, je bent nooit zo slecht dat je geen stap naar God kan zeggen – of dat God zich voor je wil afsluiten.

Ten derde:  God verwerpt niemand die hem wil vinden. Zolang je hart niet vol is van jezelf is er plaats voor Hem en kun je Hem jou laten vinden. En dat is de grote waarheid waar we mee moeten leven. God kan en wil in ieders hart wonen, maar kan dat enkel doen als ons hart niet vol is van zichzelf.

De enige grendel die God buiten kan houden is de grendel die wij zelf toeschuiven in ons hart als wij ons afkeren van God en de naaste.

De Heer staat voor de deur en hij klopt.

Laat ons open doen.

Amen.





Wednesday 16 October 2019

Breek Door de Deuren



In die tijd leerde Jezus in een gelijkenis aan zijn leerlingen,
dat zij steeds moesten bidden en daarin niet versagen.
Hij zei:
“Er was eens in een zekere stad een rechter,
die zich om God noch gebod bekommerde.
Er was ook een weduwe in de stad,
die herhaaldelijk bij hem kwam met het verzoek:
Verschaf mij recht ten opzichte van mijn tegenstander.
Een tijdlang wilde die rechter niet,
maar daarna zei hij bij zichzelf:
Al bekommer ik mij om God noch gebod,
toch zal ik die weduwe recht verschaffen
om niet langer geplaagd te worden door haar eindeloze bezoeken.”
En de Heer sprak:
“Hoort wat de onrechtvaardige rechter zegt!
Zou God dan geen recht verschaffen aan zijn uitverkorenen,
die dag en nacht tot Hem roepen,
of zal Hij ten opzichte van hen onbewogen blijven?
Ik zeg u: Hij zal hun spoedig recht verschaffen.
Maar: zal de Mensenzoon bij zijn komst
het geloof op aarde vinden?”

Broeders en zusters

We hebben het verhaal gelezen van de Weduwe en de Onrechtvaardige Rechter

Een verhaal dat niet zover van ons afstaat. Sommige dingen blijven door de eeuwen heen toch aardig hetzelfde.

De afgelopen week zijn er veel demonstraties geweest in Nederland – van mensen van allerlei snit – links en rechts die onrecht voelden en aandrongen dat er wat gaat gebeuren. Er rijden trekkers over de snelweg en er worden Amsterdamse bruggen geblokkeerd en er wordt gestaakt voor het klimaat. 

Alles om maar de aandacht te trekken van de – zo voelen ze het – onrechtvaardige overheid die hen recht moet verschaffen of iets moet doen.
En soms, heel soms, als je adem lang genoeg is, dan gebeurt er wat.

Ik probeer het me ook zo een beetje voor te stellen. De arme weduwe – ik stel me haar voor op een geleende trekker – die met een bord met – in grote letters - VERSCHAF MIJ RECHT erop. En dat ze dan rondjes rijdt om het kantoor van de onrechtvaardige rechter, net zo lang dat hij denkt. “Laat ik haar maar zin geven, anders rijdt ze mijn deuren er nog uit”.

In onze vertaling staat namelijk wel “anders blijft ze maar aandringen”, maar het oorspronkelijke Grieks is wat directer, en wordt misschien beter vertaald met “straks krijg ik nog een mep van haar”.

Maar hoe het ook zou zijn, de weduwe is geen katje om zonder handschoenen beet te pakken.  Ze is niet afgezonderd, ze is niet wereldvreemd – integendeel ze staat midden in het leven en is luidkeels aanwezig!  Ze is assertief en voor de duvel niet bang. Een sterke vrouw.
En de Heer haalt haar als voorbeeld aan voor ons geestelijk leven. Ons gebedsleven.  

Daar kunnen we een aantal lessen uit trekken.  Ik noem er drie

Hier en nu is het te doen

Gods deur blijft niet dicht

Het gebed draagt vrucht

Allereerst: hier en nu is het te doen.

Ik vind het voorbeeld van de opstandige weduwe een bijzonder voorbeeld voor het geestelijk leven.  Bij een begrip als “geestelijk leven” denken we namelijk vaak aan iets heel vredigs, iets met meditatie. Of retraites in het klooster waar je even helemaal tot je zelf kan komen. Even los van alle zorgen en problemen van de wereld.

Maar dat is niet wat het is. En elke monnik of moniale uit een klooster kan je vertellen dat als je naar een klooster wil – langer dan een paar dagen - om definitief te ontsnappen aan de moeilijkheden van het leven – dat je daar niet op de goede plaats zal zitten.

Het geestelijk leven vindt integendeel plaats op die plek waar je met je kaplaarzen in de blubber staat.  Het is niet ergens ver weg, in een bos, op een rots in de woestijn of ergens in de bergen. Het is hier en nu. Je kan dus niet denken – ik heb het te druk, er gebeurt te veel om me heen. Ik kan mij niet vrijmaken om uren te bidden – dus ik doe maar niks.

Niks is geen optie.  Het is niet alleen een mogelijkheid om aan God te vragen wat we nodig hebben, voor wat we zien dat anderen nodig hebben. 
Het moet een gewoonte zijn om te bidden, en elke gewoonte begint met een klein stapje. Je bidt zoals je kan, en je bidt niet zoals het niet kan.

God deur blijft niet dicht.

Maar hoe dan, wat vermogen onze kleine gebedjes die we kunnen zeggen? Leggen die het niet af tegen al het kabaal van de wereld? Worden die niet weggedrukt, verdwijnen die niet in het niets?

Hoe krijgen onze woorden kracht? We hebben niet allemaal een trekker in de schuur staan waarmee we onze woorden kracht kunnen bijzetten. God zelf staat borg voor de kracht van ons gebed. Wijzelf vinden het misschien niet indrukwekkend wat er gebeurt, maar wat er gebeurt is zeker indrukwekkend.

Thérèse van Lisieux, de grote Franse heilige uit de negentiende eeuw sprak er eens over dat mensen vroeger altijd trap moesten lopen, maar dat er nu liften waren die je moeiteloos mee naar boven namen.  We kunnen zelf wel ploeteren, maar God heeft voor ons een lift gereedgemaakt, of een trekker zo je wil, die onze woorden, onze hoop, onze moeilijkheden brengt waar die moeten zijn.  Bij God. Gods deuren blijven nooit gesloten. Als we ze willen openbreken dan kan dat. Dat is wat er op de deuren van het Koninkrijk staat: “breek mij open!”

Het doet denken aan woorden uit  het Mattheusevangelie: “Van de dagen van Johannes de Doper tot nu toe breekt het Rijk der hemelen zich met geweld baan en geweldenaars maken het buit. (Mt 11:12). Iedereen die een greep wil doen naar het Koninkrijk van God kan het buitmaken.

Het gebed draagt vrucht

Wat komt er dan door die deuren heen als we die openmaken?  De vruchten van het gebed, geloof, genade. Dat een gebed verhoord wordt wil niet altijd zeggen dat je krijgt wat je wil – zo werkt het niet. Maar we kunnen wel krijgen wat we nodig hebben. Nieuwe inzichten krijgen – ontdekken dat ook als het leven tegenzit we een beroep kunnen doen op mensen om ons heen. Soms betekent het ook leren leven met moeilijkheden waar we graag van verlost waren geweest (2 Kor. 12:7)

Een gebed is nu immers geen toverspreuk, en Gods geest is geen geest uit een fles die al onze kinderlijke wensen komt vervullen.  We bidden temidden van de moeilijkheden van ons leven, niet om altijd maar van die moeilijkheden bevrijd te worden – maar om kracht om ze te kunnen dragen. Om te kunnen beseffen dat het leven niet altijd om onze wensen draait, maar dat we ook in zwakte en kwetsbaarheid Gods aanwezigheid in ons leven kunnen voelen, tegenwoordig kunnen stellen.

Samen dan met God, en met alle andere mensen om ons heen mogen wij dan weer op onze beurt doen wat we kunnen om het Koninkrijk weer een stukje dichterbij te brengen in ons dagelijks leven.

Elke dag opnieuw.

Amen.




Saturday 12 October 2019

Vrij Gegeven


Achtentwintigste Zondag in Gewone Tijd, Jaar C

Op zijn reis naar Jeruzalem
trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea.
Toen Hij een dorp binnenging
kwamen Hem tien melaatsen tegemoet
zij bleven op een grote afstand staan en riepen luidkeels:
“Jezus, Meester, ontferm U over ons!”
Hij zag hen en sprak:
“Gaat u laten zien aan de priesters.”
En onderweg werden zij gereinigd.
Eén van hen keerde terug, toen hij zag dat hij genezen was,
en hij verheerlijkte God met luide stem.
Vol dankbaarheid wierp hij zich voor Jezus’ voeten neer,
en deze man was een Samaritaan.
Hierop vroeg Jezus:
“Zijn niet alle tien gereinigd?
Waar zijn dan de negen anderen?
Is er niemand teruggekeerd om aan God eer te brengen
dan alleen deze vreemdeling?”
En Hij sprak tot hem:
“Sta op en ga heen; uw geloof heeft u gered.”

Broeders en zusters

Stelt u zich eens voor dat u een zeer kostbaar geschenk krijgt van iemand, een geschenk dat niet alleen heel kostbaar is, maar ook nog eens precies wat u nodig had. Bijvoorbeeld dat u op het punt staat om uw woning kwijt te raken en iemand zou een huis voor u kopen. Dat zou een onvoorstelbare gunst zijn. Zelfs mensen die bijzonder rijk zijn, hebben niet de gewoonte om huizen weg te geven aan mensen die ze nodig hebben!

Als we zo`n geschenk zouden krijgen zouden we ons dankbaar voelen. Althans, dat hoop ik toch. We zouden toch minstens de gulle gever een ereplaats geven op onze house-warming!  Hopelijk blijven we dan toch ook na die tijd gevoelens van dankbaarheid houden jegens onze weldoener.
Als we geen gevoelens van dankbaarheid zouden voelen zouden we ons toch een beetje zorgen moeten maken. We moeten ons dan afvragen of er misschien iets niet klopt. En als er met het geschenk niets mis is, dan ligt het euvel misschien bij ons.

Het Evangelieverhaal van deze zondag gaat over dankbaarheid, of het ontbreken daarvan.  We komen Jezus en zijn leerlingen tegen terwijl ze op weg zijn naar Jeruzalem. Ze lopen door het grensgebied tussen Samaria en Galilea. Grensgebieden zijn vaak de plekken waar je mensen tegenkomt die nergens bij horen

In dit geval een samengeraapt tiental van – zo lijden we af uit de context - negen Joodse en één Samaritaanse leproos. Leprozen lijdden aan een ernstige en besmettelijke ziekte die maakte dat ze uitgedreven werden naar de uiterste randen van de samenleving. Ze mochten nergens meer bijhoren. Leprosie was niet alleen maar een akelige ziekte, het was ook een sociaal en religieus doodvonnis. Je was afgesneden van je medemens en afgesneden van God – want je kon ook niet met andere mensen in de synagoge of de Tempel samen bidden.

Het enige voordeel lijkt te zijn dat mensen door het lijden wel even bij elkaar worden gebracht. De Joden en Samaritanen, die normaal altijd kibbelen met elkaar vergeten nu hun verschillen even.  Als ze Jezus voorbij zien komen roepen ze Hem aan. Ze moeten gehoord hebben, ook in hun isolement, dat Jezus wonderen doet, dat Hij in naam van God mensen geneest van hun ziekten om ze zo hun plaats in het leven terug te geven. Genezing in de Bijbel moet je nooit alleen maar medisch begrijpen, als een verlossing van pijn of ongemak. De bijbetekenis is ook dat je weer mee kan doen met het Volk van God waar je bij hoort.

Als Jezus ze naar de priesters stuurt – de mensen die volgens de Joodse Wet – de genezing vast moeten stellen raken ze onderweg genezen. Maar maar één van de tien komt terug naar Jezus. Van de andere negen ontbreekt elk spoor. Degene die terugkomt is een Samaritaan. Een buitenstaander, zelfs een vijand van het Joodse volk als je veel Joden mag geloven!
Terwijl de Joden, degenen die het geloof van Jezus delen, schitteren door afwezigheid. 

Ze hebben misschien het gevoel dat ze een lot uit de loterij getrokken hebben. Een winnend lot! Maar als je de Staatsloterij wint hoef je geen dankbaarheid te voelen naar de Staatsloterij, nee. Maar Jezus is geen lot uit de Loterij. Hij is geen onpersoonlijke kracht, wat Hij aan ons wil geven is geen willekeur of toeval.

Wat Hij geeft is gewild, het is persoonlijk, het vraagt om antwoord

Het is gewild.
Jezus wil ons de dingen geven die wij nodig hebben. Als we niet uitkijken raken ook wij onze plaatsen in de gemeenschap kwijt. Door de verkeerde dingen die wij doen, door de zonde. Onze ziel kan ziek worden, wegkwijnen. Jezus wil ook ons genezen, onze plaats in het Volk van God teruggeven. Hij is geen abstract principe of anonieme kracht. Hij is geen loterij die haar gaven willekeurig op het éne of het andere lot laat vallen.

Dat betekent ook dat elke gave van God, elke gave van Christus een persoonlijke gave is. Hij kent ons, Hij weet wat we nodig hebben, waar de grond van ons bestaan ligt. Hij kent onze pijn, hij weet waar onze wonden zijn. Ookal zijn ze niet zichtbaar aan de buitenkant, al houden we die pijn diep verstopt. Hij wil die pijn, dat lijden van ons wegnemen. Hij werkt daaraan.

Zijn gave en inzet vragen om antwoord. Om dankbaarheid, om geloof – om een diepere relatie met hem.

Want welbeschouwd is er niks wat wij niet hebben ontvangen. We hebben ongetwijfeld allemaal hard gewerkt voor alle zaken die we hebben. Maar zonder gaven van anderen, zonder gaven van God, waren we niet ver gekomen. Genoeg grond voor dankbaarheid dus.

Laten we dus blijven openstaan voor alle goede dingen die God ons geeft, voor zijn inzet in ons leven. En laten we elke keer als we zijn hand in ons leven ontdekken die gevoelens van dankbaarheid en openheid een ruime plaats geven.

Dan worden we stap voor stap weer ingeleid in onze plaats, maken we onze roeping waar, als lid van het Volk van God. Amen.


Saturday 5 October 2019

Preek voor de Kerkwijding van de Laurentiuskerk in Alkmaar


Broeders en zusters, 

Als je leeft in tijden van verandering – je begint bijvoorbeeld aan een nieuwe baan of je gaat verhuizen – dan kom je er vaak achter hoe belangrijk het is om op een vaste plek te leven en vaste bezigheden te hebben.
Ieder mens heeft een plek nodig die je een “thuis” kan noemen. Mensen zijn er niet op gebouwd om elk jaar of elke twee jaar ergens anders naar toe gestuurd te worden. Net zo min als dat ze elke paar jaar van familie kunnen wisselen.

We hebben stabiliteit nodig in ons leven. De dingen moeten een vaste plek hebben. Anders wordt het een rommeltje in ons leven. Ik weet er alles van, want ik ben zelf afgelopen week verhuisd. Ik ben nu nèt op het punt dat ik niet meer elke ochtend op zoek moet naar mijn bril, of alweer op jacht naar de koffiefilters omdat mijn lichaam nu wel in Alkmaar is, maar mijn hoofd – zeker om half zeven ’s ochtends – nog een beetje in Heemstede woont.

Zonder vaste plekken in ons leven dreigt ons leven vormeloos te worden. Onze levens krijgen hun vorm pas door de vaste plekken in ons leven. Ons huis, de stad waarin we wonen, de kerk waar we bij horen. We hebben verantwoordelijkheden tegenover die plekken. We mogen voor ze zorgen, maar ze zijn nooit helemaal van ons. 

Onze huizen, steden en kerken kunnen en zullen ons overleven – en weer een huis worden voor een volgende generatie, zodat ook die weer hun leven op deze plaatsen vorm kunnen geven.  

Hoe bijzonder dan dat we op dit weekend zowel het feest van de kerkwijding vieren, als dat we dinsdag uitzien naar Alkmaars Ontzet: het grote feest van de stad waarin we mogen vieren dat we hier thuis mogen zijn.

Ook God wil in ons leven op een vaste plek zijn. De oude Israëlieten, het eerstgeroepen volk van God was een volk onderweg – zonder vaste woon- of verblijfplaats trokken ze door de woestijn. Maar ze hadden wel een belofte en een doel. Het Heilig Land. Toen ze dat land in bezit hadden genomen werd het hun thuis, en op de plaatsen waar ze diepe Gods-ervaringen hadden gehad richtten ze heiligdommen op.  Langzamerhand besefte men dat de ene God ook een eigen huis verdiende, en geen losse plaatsen hier en daar. De Tempel in Jeruzalem.  Een vaste plaats die als het ware de as kan worden waarom de wereld draait.

Maar ook de Tempel was niet het laatste woord, want God is de God van iedereen, en Hij kan niet enkel maar op één plek bijzonder aanwezig zijn. God kan maar even wonen in een Tempel, we zien in de Godmens Jezus Christus dat Hij wil thuiskomen in iedereen. Dat is de finale stap.
We lezen hierover in het Evangelie. God laat zich zien in Jezus Christus, en in Jezus Christus zegt hij tegen mensen die nauwelijks de Tempel hadden ingemogen – mensen zoals Zacheus – bij jou moet ik verblijven. Bij jou moet ik thuis zijn.

Zoals ieder mens recht heeft op een huis, zo wil ook God bij iedereen kind-aan-huis zijn.  Hij wil bij iedereen zijn, maar niet op zo`n manier dat iedereen dan maar ieder-voor-zich blijft leven. God roept mensen altijd samen.

Daarom hebben we ook een kerk, waar we op bijzondere dagen en op zondag bij elkaar komen. Om Gods aanwezigheid te blijven voelen, om elkaar te ontmoeten, om als gemeenschap van de Heer samen te komen rond het sacrament, waarin wij de Heer zelf mogen ontmoeten.

Net als ons huis is ons kerkgebouw een unieke plek met een eigen verhaal, een eigen geschiedenis. Er is een officiële geschiedenis – van architecten en inwijdingen, het verhaal van wie het orgel heeft gebouwd en wie de glas-in-lood-ramen heeft ontworpen, en welke priesters hier allemaal gestaan hebben. Dat is allemaal heel belangrijk.

Maar zeker even belangrijk is het verhaal daaronder. Van de mensen die hier gedoopt zijn, getrouwd en uitgevaren. Mensen die hier hun geestelijk huis hadden. De mensen die hier door de kerk hun katholieke geloof vorm hebben gegeven, en dat nog steeds doen.

En als we daaraan denken, ons huis in de wereld en ons kerkelijke huis in dankbaarheid waarderen, mogen we ook bijzondere aandacht hebben voor allen voor wie dat niet zo vanzelfsprekend is. Wiens leven – dat vraagt om worteling en stabiliteit – dat niet zo makkelijk vindt, of misschien wel kwijtgeraakt is.

In ons dagelijks leven moeten we denken aan mensen die geen geschikte woning kunnen vinden, of die nergens lang kunnen blijven.

Mensen die door omstandigheden afscheid moeten nemen van huis en haard en in een vreemd land een nieuw bestaan moeten opbouwen.

Mensen die dakloos zijn.

Maar we willen vandaag ook denken aan mensen wiens kerkelijke thuis onder druk is komen te staan.

Bijvoorbeeld door kerksluiting, waar we ook in onze parochie niet van verschoond zijn gebleven. Dat we hier ook een plek mogen zijn waar de gelovigen van de Jozefkerk zich thuis mogen voelen.

Maar we denken ook aan mensen die zich niet meer thuisvoelen in de kerk omdat ze vervelende dingen hebben meegemaakt, mensen die lijden aan de kerk. 

En tenslotte willen we ook denken aan alle mensen die op een afstand staan van de kerk en die als het ware als Zacheus in de boom van een afstandje naar Jezus en de mensen om hen heen kijken. Naar ons kijken, en zich afvragen of God misschien ook in hun leven thuishoort.

Wij kennen het antwoord, het woord van de Heer, ja – ik ook moet ook bij jou zijn, ook in jouw huis verblijven.

Laat ons dan niet in de weg lopen, wanneer de Heer op iemand afstapt.

Amen.
  

Bid en Werk

In die tijd zeiden de apostelen tot de Heer:
“Geef ons meer geloof.”
De Heer antwoordde:
“Als ge een geloof had als een mosterdzaadje,
zoudt ge tot die moerbeiboom zeggen:
Maak uw wortels los uit de grond en plant u in de zee,
en hij zou u gehoorzamen.
Wie van u zal tot de knecht,
die hij in dienst heeft als ploeger of veehoeder
bij diens thuiskomst van het land zeggen:
Kom meteen aan tafel en tast toe?
Zal hij niet eerder zeggen:
Maak mijn maaltijd klaar;
omgord je en bedien mij, terwijl ik eet en drink;
daarna kun je zelf eten en drinken?
Moet hij die knecht soms dankbaar zijn,
omdat hij heeft uitgevoerd wat hem is opgedragen?
Zo is het ook met u:
wanneer ge alles hebt gedaan wat u opgedragen werd,
zegt dan: Wij zijn maar gewone knechten;
wij hebben alleen maar onze plicht gedaan.”



Broeders en zusters

Als je een nieuwe baan krijgt dan is het heel vanzelfsprekend om te vragen: waar doe ik dit voor? Ga ik er wel genoeg op vooruit? Is dit een promotie die ik maak, of word ik misschien juist op een doodlopend spoor gezet? Wat wordt mijn salaris en wat zijn mijn secundaire arbeidsvoorwaarden? Krijg ik wel een mooie nieuwe titel?  Wat komt er op mijn visitekaartje te staan?

De leerlingen van Jezus waren daar ook erg in geïnteresseerd. In hun – we zullen het maar een “kerkelijke carrière” noemen. Ze kibbelen vaak onderling over wie er voorop mag lopen en wie het belangrijkst is. Dat Jezus ze een heel andere les probeert te leren gaat een beetje langs hen heen.
Soms duurt het gewoon erg lang voordat je de juiste les leert, dat de meest vanzelfsprekende vragen van het leven soms helemaal niet zo vanzelfsprekend zijn.

Jezus probeert ze daar te brengen, op die plek waar zijn boodschap tot hen mag doordringen. Hij gebruikt dan woorden, teksten en voorbeelden die best een beetje schrijnen – die een beetje pijn doen aan je oren.
We treffen Jezus en de leerlingen nét nadat Jezus zijn leerlingen uitgelegd heeft dat ze geroepen zijn om mensen altijd te vergeven als ze spijt hebben van wat ze gedaan hebben, wel zeven keer zeven keer zegt Jezus. Dat is Bijbeltaal voor “altijd”.

De leerlingen zijn daar een beetje confuus van. Dát is wanneer ze vragen: “Heer, geef ons meer geloof”. “Als we maar genoeg geloven, genoeg overtuigd zijn van dat we dat kúnnen, dan kúnnen we dat misschien” zie je ze denken.  “En Jezus moet ons die overtuiging maar geven”

Maar dan spreekt Jezus even geen bemoedigend woord. Met zijn vergelijking met het mosterdzaadje zegt hij eigenlijk: dát kan wel wezen, maar dát niveau van overtuiging, zo`n diepe overtuiging – die hebben jullie helemaal niet.  Het verhaal van het mosterdzaadje is geen leuk romantisch verhaal over iets kleins en kwetsbaars dat een mooie grote boom wordt waarin allemaal vogels in kunnen schuilen en die veel schaduw geeft. 

Eigenlijk zegt Jezus: als je écht geloof had zou je de wereld in vuur en vlam kunnen zetten, en kijk nu eens naar jullie, jullie zijn al benauwd om een ander te vergeven. Auw. Jezus is een beetje onaardig voor de leerlingen. Dat hebben ze soms nodig, zullen we maar zeggen. Het christendom is niet altijd een geloof van “een warm gevoel van binnen”. Of wachten tot iemand anders ons als het ware een injectiespuit met inspiratie geeft zodat wij aan de slag kunnen.  

Dat is niet de weg die we moeten gaan. Jezus wijst in het evangelie een andere weg.  Dat je gewoon moet doen wat je móet doen, en niet moet wachten op grote golven inspiratie van boven. Gewoon de schouders eronder.

Hoe dit dan moet is best een lastige vraag. Het is niet zo gek bedacht van de leerlingen. Hoe kun je nou goede dingen doen zonder dat je er helemaal klaar voor bent?  

In het begin van de week had ik het Evangelie gelezen en dan ga ik graag wat wandelen om op ideeën te komen voor de preek van zondag. Toen ik begin deze week hier in de buurt wandelde, kwam ik langs een boerderij waar de woorden Ora et Labora opstonden. Bid en Werk. Woorden die oorspronkelijk uit de kloostertraditie komen.

De oorspronkelijke uitspraak, waarvan “Bid en Werk” de samenvatting is, is “Bid en Werk, dan is God zonder uitstel bij je”.

Ik denk dat die spreuk ons drie aanknopingspunten geeft voor het leven:
Allereerst: Bid

De Leerlingen hadden wel een beetje gelijk. Het werk van alledag kan niet alleen maar uit jezelf komen. Als je geen contact zoekt met God dan wordt al je harde werk uiteindelijk een soort steriele bezigheid – dan wordt het een bezigheid die op zichzelf gericht raakt. Dan raken mensen in zichzelf opgesloten, en denken bijvoorbeeld alleen nog maar aan hun carrière. Het gebed leert ons elke dag opnieuw dat we alles wat we doen mogen opdragen aan Hem die ons op weg wil helpen en ons naar Hem toeroept.

Ten tweede:  Werk

Er is geen ontsnappen aan. Het hele leven bestaat uit hard werken. Wie op zoek is naar een rustig leventje komt meestal bedrogen uit. Zeker als je leerling van Jezus wilt zijn. Je gaat altijd te maken krijgen met moeilijkheden, met tegenslagen en met zaken die niet liepen zoals je gepland had. Dat is allemaal niet erg. Elke dag weer mogen we de schouders er onder zetten en zien hoe we het beste kunnen maken van onze situatie. Werk mogen we hier niet alleen zien als bezigheid in de wereld, maar ook het werk dat behoort bij ons christen-zijn. Op zoek gaan naar wie het moeilijk heeft, kwaad met goed vergelden, elkaar ondersteunen en onderrichten. Verantwoordelijkheid nemen voor de gemeenschap. Het is niet altijd een dankbare bezigheid, maar het moet allemaal gebeuren.

Ten derde: God is erbij

God steunt ons in wat we doen, daar mogen we zeker in geloven. Maar hij doet dat op vele manieren, en we mogen niet verwachten dat we de hele daag geloof, hoop en liefde in literverpakkingen toegediend krijgen. God de mogelijkheid geven om ons te kunnen helpen is hard werken. Daar gaat gebed aan vooraf, en inzet. En de wegen van God zijn niet altijd inzichtelijk voor ons. Toch mogen we uit dat geloof leven, en daar steun in vinden als we het moeilijk hebben.

Als we proberen onze plicht te doen, dan staan wij nooit alleen. We vinden mensen om ons heen die ons steunen, en God zelf die ons helpt.
Dan hoeven we ons niet druk te maken of we wel genoeg waardering krijgen, of wat er op onze rekening of ons visitekaartje staat. 

Want wij zijn in Zijn Handen.

Amen.