Sunday, 26 March 2017

Vierde zondag in de Veertigdagentijd, Jaar A



Broeders en zusters in Christus

Lang geleden toen ik nog student was, u weet misschien dat ik filosofie heb gestudeerd, had ik met een medestudent een discussie over kennis. En dan vooral over het probleem dat mensen absoluut blind kunnen zijn voor een waarheid die ze recht in de ogen staart. En die vriend zei toen tegen mij: “iets begrijpen is niet los te zien van iets willen begrijpen”.

Ik denk dat hij gelijk had, want ik heb daar later nog veel voorbeelden van teruggezien, en ook op een ander vlak. Degenen onder u met onderwijservaring zullen ook gemerkt hebben dat als een leerling niet gemotiveerd is om te leren, het veel moeilijker wordt hem iets aan het verstand te brengen.

Dingen leren en begrijpen is een belangrijke taak, zo belangrijk dat we goed moeten opletten of wat we leren over de wereld wel klopt. En wie dat dan bepalen moet. Kranten hebben “feitencheckers” in dienst om te controleren of politici en andere gezaghebbende mensen wel de waarheid spreken. Dat is een belangrijk controlemechanisme. Maar wie controleert de controleurs? Daar gaat dit verhaal over.

Dit verhaal begint als één van de vele wonderverhalen van Jezus, Jezus geneest een blindgeboren man. Iemand die niets ziet, en iemand naar wie niemand omkijkt. Een nutteloze bedelaar, die zelf wel schuld zal hebben aan zijn trieste bestaan.
De leerlingen vragen aan Jezus – wèlke zonde heeft hij of zijn ouders wel niet begaan dat hij dat verdiend heeft? Ze vragen Jezus níet om hem te genezen. Dát komt niet in hen op. Ze willen een woord van hem horen dat hun eigen vooroordelen, en de vooroordelen van hun tijd bevestigd te krijgen. Maar dat is niet wat ze krijgen.
Het idee, dat als het slecht met je gaat, je ook wel wat gedaan zal hebben om dat te verdienen, dat zit heel diep. Ook bij ons. Als iemand schuld heeft aan zijn eigen ongeluk, hoeven wij er ons niet meer druk over te maken, en de mens is een lui wezen, dus als hij een reden kan vinden om iets níet te doen, zal hij het niet laten.  

Maar de enige reden die Jezus geeft, is dat zijn handicap, zijn tekortkomingen, iets zichtbaar gaan maken. De blindheid van de blindgeborene wordt zichtbaar teken van Gods grootheid en onthult aan ons en aan alle mensen wie Jezus is.

Het wonder is een beetje anders dan andere wonderen. In de meeste wonderverhalen hoeft Jezus alleen maar een machtswoord te spreken en het wonder geschiedt, maar hier gebeurt van alles voordat de blinde weer zien kan. Er moet een papje gemaakt worden van spuug en modder, dat moet in de ogen worden gewreven en daarna uitgewassen in de bron van Siloam.

Maar dit is belangrijk, het gaat hier namelijk niet om Jezus’ macht , maar het is die dag de Sabbat, een dag waarop je niet mag werken. En dit wonder is hoe dan ook een werk. Je mag geen papjes maken op de sabbat, daar zijn de Farizeeën heel duidelijk in! Dat is geen wet van God, het is een wet van mensen. Maar diezelfde mensen die dat verzonnen hebben, hebben ook de macht in handen.

Dit wonder is niet alleen maar bedoeld om iemand te helpen, het is ook bedoeld om een andere groep mensen uit de tent te lokken. De Farizeeën. Zij zijn op de stoel van de profeet Mozes gaan zitten en besluiten nu voor anderen wat ze moeten doen.  Ze zeggen dat ze heel veel weten over God, veel weten over de geboden, veel weten over de wet en de profeten. De Farizeeën zijn hier de macht, niet alleen maar mensen met sociale macht, maar ook met intellectuele macht. Zij bepalen wat waar is, en wat niet! Zij zijn hier wel eens even de feitencheckers die waarheid van leugen gaan onderscheiden. 

Jezus beproeft ze, als het ware. Ze zeggen van zichzelf dat ze Gods werk als geen ander kennen. Nou. Hier is hun kans!

Ze zakken vierkant door het ijs. Ze halen alle trucs van stal, steeds meer getuigen oproepen, dezelfde vragen eindeloos blijven herhalen om maar niet te hoeven aannemen dat Jezus een wonder gedaan heeft. En op een gegeven moment is de bedelaar het zat. Hij heeft geen geduld meer met de Farizeeën en hun vrome praatjes. Zijn ogen zijn nog maar nauwelijks geopend en misschien daarom ziet hij het scherpst van allen wie er wel toe doen, en wie niet.  

Hij geeft de Farizeeën een grote mond. U moet goed begrijpen: dat is een ongehoorde brutaliteit. En we zien ook hoe het afloopt met zulke dwarsliggers. Die worden buiten gegooid! In zekere zin kun je zeggen: het zijn de Farizeeën die blind zijn, maar dat is niet het hele verhaal.

Het Evangelie is niet alleen maar historie, alleen maar verhalen over vroeger. Wat de Bijbel zegt over de Farizeeën kan zij ook over ons zeggen als wij onszelf net zo blind maken. En dat heb je zo gedaan!  

Zo gauw je tegen iemand zegt: “ga uit mijn ogen!” heb je al besloten blind te worden voor die persoon. Als je weigert iets goeds te geloven over een persoon, omdat je al besloten hebt dat hij toch een niksnut is, dan heb je je al besloten blind te worden.
En als je je blind maakt voor iemand, maak je je ook blind voor de waarheid, want in elke persoon die wij niet willen zien schuilt ook het gelaat van Jezus Christus. Blind zijn voor de ander, is blind zijn voor Christus. En wat dan begon als een halfbewuste keuze wordt dan ook werkelijkheid. We worden echt blind. 
 
We kunnen het harde, moeilijke werk van de waarheid aan het licht brengen  dan ook uiteindelijk niet overlaten aan anderen. We kunnen andere mensen om advies vragen, we kunnen gebruik maken van de expertise van derden, dit moeten we ook doen als we zelf verantwoordelijke keuzes willen maken, maar we kunnen ons niet blind staren op aanzienlijken. Het zijn juist vaak de mensen die er níet toe doen, die ons de waarheid kunnen vertellen. 

In dit evangelie, zoals in alle eeuwen, kunnen juist de aanzienlijken ziende blind zijn, en zijn de onaanzienlijken degenen die de zaken zien zoals ze zijn. 

Amen.