Broeders en
zusters.
Als mensen
zich groot willen maken, dan maken ze vaak lawaai. De megafoon, hopen ze dan,
vermenigvuldigt niet alleen hun stemgeluid, maar ook henzelf. Alles wat hen
tegenstaat moet dan worden verdronken in een eindeloos kabaal. Dit zien we in
het groot en in het klein.
Van mensen die
ú iets aandoen en vervolgens ogenblikkelijk beginnen te schreeuwen tot
wereldleiders die wel érg losjes spreken over "Vuur en Woede": leegte, schuld en
onzekerheid uiten zich vaker dan niet in een hoeveelheid geluid die het
tegendeel van die dingen moet suggereren.
Maar de
Schrift is er duidelijk in: de plaatsen waar je jezelf niet eens meer kan horen
denken zijn niet de plaatsen waar God zich laat vinden. God vinden we niet in
het grote vulkanische vuur, of in woedende aardbevingen die de hele wereld
opschudden. God wil zich vooral tonen in de stilte.
De profeet
Elia vindt hem daar in de stilte. Elía is op de vlucht voor de boze koning
Ahab. Ahab heeft onrecht gedaan, pakte andere mensen hun eigendommen af en
beging zelfs een moord om maar aan een mooi stuk land te komen. Als Elia hem de
waarheid verteld zoekt Ahab zijn redding in woedend en luidruchtig geweld.
Elía moet de bergen in vluchten, dáár leert God hem een wijze les.
In het
Evangelie van vandaag zijn het de leerlingen die schreeuwen, maar deze keer van
angst. Ze zitten al in een penibele situatie, midden in het meer van Gennesaret
in de storm. En dan maakt Jezus een dramatische entrée: nu is het niet hun woede of hun
machtswil die zich uit in decibellen, maar hun angst en onzekerheid. Maar ook
dat is niet de weg. Jezus is geen angstwekkend fenomeen maar Hij die ons
oproept niet bang te zijn. Hij laat
Petrus zelfs zien hoe hij Hem navolgen moet.
Natuurlijk
gaat dit verhaal niet alleen maar over kunststukjes op het water, het heeft ook
een symbolische betekenis. Water is een doodssymbool. Op het water lopen is dan
het onmogelijke doen, door de dood te
ontstijgen. Wie dát doet boezemt ons dan eerst angst in. Tot Hij ons laat zien
dat Hij dit niet doet om zichzelf op een voetstuk te plaatsen of ons te
intimideren met zijn grootheid maar om ons de weg te wijzen. Het gaan van die
weg gaat niet zonder vallen en opstaan – Petrus haalt een nat pak bij zijn
eerste poging tot navolging – maar het gapende gat dat gevuld moet met
angstgeschreeuw, dat gat is weg.
Als we niet
meer in de put zitten, als we ons niet meer hoeven vast te klampen aan de
indruk die wij op anderen maken dan hebben we tijd en rust om God te ontmoeten.
Juist die rust moet er zijn omdat al het kabaal waarin wij leven en het kabaal
dat wij maken als het ware een dam
opwerpt tegen Gods aanwezigheid in ons leven.
Het kabaal
en de lawaai leiden ons af, niet alleen
van onszelf – als we ons overschreeuwen – of van God – als we zijn stille stem
in ons hart niet meer kunnen horen – maar ook van onze naaste voor wie wij geen
aandacht meer hebben.
Aandacht
hebben, voor onze naaste, voor God, vraagt rust, focus, dat lukt niet als je
zit te multitasken, als je tien dingen
tegelijk aan het doen bent. Alsof je op tien schermen tegelijk werkt, op
één scherm een aardbeving, op een andere een grote vuurzee, dan nog zeven
schermen met de boekhouding en je agenda en alle andere dingen waar je nog half
naar kijkt, en dan op het tiende scherm, op dat tiende scherm zou je dan
onverdeelde aandacht voor de Ander kunnen hebben? Dat gaat niet.
Het is een
bekende uitdrukking: “alles wat je aandacht geeft groeit”, en hoe verdeelder je
aandacht is, hoe vaker je afgeleid bent, des te minder zal er groeien. Juist in
de stilte, het zoeken van de aanwezigheid van de ander, vinden we elkaar en
vinden we onszelf. In de stilte gaan de
maskers af. Pas dan is er ruimte om je tot de ander te verhouden: elkaar te
vinden zoals we zijn.
En als we
éénmaal hebben geleerd hoe we moeten leven in stilte en aandacht, dan kunnen we
vanuit die houding ook weer spreken. Want christenen zijn niet op deze wereld
gezet om onzichtbaar en onhoorbaar te zijn. Pas als wij weten wanneer we stil
moeten zijn hebben onze woorden waarde. We moeten de rust in onszelf weten te
vinden, maar we moeten op onze hoede zijn voor een gemakzuchtig zwijgen, een
wegkijkend zwijgen wanneer onze woorden gevraagd worden.
Wanneer
moeten we ons uitspreken dan? We moeten ons uitspreken tegen onrecht. We moeten
ons uitspreken als de leugen op handen gedragen wordt. Als onrecht als
rechtvaardigheid wordt gepresenteerd.
Voorbeelden
van dergelijke leugens zijn altijd te vinden. Vanochtend nog op het journaal
was te zien hoe iemand die bezeten was van racistische ideeën inreed op
demonstranten in Amerika.
Racisme ís een leugen, het ontkent de eenheid van het mensenras.
Het is een waanleer die de poorten openzet naar geweld, angst en onderdrukking.
Het ontneemt het zicht op Jezus Christus die de Bevrijder is voor alle mensen. Het
is het tegenovergestelde van díe aandacht voor mensen – en de menselijke
waardigheid – die wij in en door de stilte willen cultiveren.
Pas als wij
in stilte en aandacht hebben leren leven kunnen wij goed spreken. Dan hebben onze woorden waarde omdat
ze tijd hebben gehad om wortel te schieten in de rijke aarde van de waarheid,
en ze gevoed is door het sap van de naastenliefde. Want ons spreken in waarheid
moet altijd gemotiveerd zijn door de liefde.
Dan nog kan
het voelen alsof wij ons veilige bootje moeten verlaten, en net als Petrus het
onmogelijke moeten doen. Toch zal dan blijken dat Jezus ons oproept om precies
dát te doen. Als we Hem op zijn woord geloven, dan zinken wij niet in de
diepten weg, maar kunnen we datgene doen wat wij voorheen ondenkbaar vonden.
Amen.