In die tijd, toen Jezus weer met de boot overgestoken was
stroomde veel volk bij Hem samen.
Terwijl Hij zich aan de oever van het meer bevond, kwam er een zekere Jaïrus, de overste van de synagoge.
Toen hij Hem zag, viel hij Hem te voet
en smeekte Hem met aandrang:
Mijn dochtertje kan elk ogenblik sterven,
kom toch haar de handen opleggen,
opdat ze mag genezen en leven.”
Jezus ging met hem mee.
Een dichte menigte vergezelde Hem en drong van alle kanten op.
Er was een vrouw bij die al twaalf jaar aan bloedvloeiing leed.
Zij had veel te verduren gehad van een hele reeks dokters
en haar gehele vermogen uitgegeven,
maar zonder er baat bij te vinden;
integendeel, het was nog erger met haar geworden.
Omdat zij over Jezus gehoord had,
drong zij zich in de menigte naar voren
en raakte zijn mantel aan.
Want ze zei bij zichzelf:
“Als ik slechts zijn kleren kan aanraken,
zal ik genezen zijn.”
Terstond hield de bloeding op
en werd ze aan haar lichaam gewaar,
dat ze van haar kwaal genezen was.
Op hetzelfde ogenblik was Jezus zich bewust,
dat er een kracht van Hem was uitgegaan;
Hij keerde zich te midden van de menigte om en vroeg:
“Wie heeft mijn kleren aangeraakt?”
Zijn leerlingen zeiden tot Hem:
“Gij ziet dat de menigte van alle kanten opdringt en Gij vraagt:
Wie heeft Mij aangeraakt?”
Maar Hij liet zijn blik rondgaan om te zien wie dat gedaan had.
Wetend wat er met haar gebeurd was,
kwam de vrouw zich angstig en bevend voor Hem neerwerpen
en bekende Hem de hele waarheid.
Toen sprak Hij tot haar:
“Dochter, uw geloof heeft u genezen.
Ga in vrede en wees van uw kwaal verlost.”
Hij was nog niet uitgesproken of men kwam
uit het huis van de overste van de synagoge met de boodschap:
“Uw dochter is gestorven.
Waarom zoudt ge de Meester nog langer lastig vallen?”
Jezus ving op wat er bericht werd
en zei tot de overste van de synagoge:
“Wees niet bang, maar blijf geloven.”
Hij liet niemand met zich meegaan,
behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus.
Toen zij aan het huis van de overste kwamen,
zag Hij het rouwmisbaar
van mensen, die luid weenden en weeklaagden.
Hij ging naar binnen en zei tot hen:
“Waarom dit misbaar en geween?
Het kind is niet gestorven, maar slaapt.”
Doch ze lachten Hem uit.
Maar Hij stuurde ze allemaal naar buiten en ging
met zijn metgezellen en de vader en de moeder van het kind
het vertrek binnen waar het kind lag.
Hij pakte de hand van het kind en zei tot haar:
“Talita koemi”,
wat vertaald betekent:
“Meisje, sta op.”
Onmiddellijk stond het meisje op en liep rond
want het was twaalf jaar.
En ze stonden stom van verbazing.
Hij legde hun nadrukkelijk op,
dat niemand het te weten mocht komen, en voegde eraan toe
dat men haar te eten moest geven.
Broeders en zusters in Christus.
In ons leven maken wij wel eens gebeurtenissen mee die ongelofelijk zijn. We komen terecht in een bizar verhaal of avontuur, of we maken iets mee waarvan we – als we er alter over vertellen de mensen het hoofd schudden en zeggen.
Ja ja, u heeft wel een rijke fantasie.
En hoe je ook zegt dat het écht gebeurd is, je vindt geen geloof.
Vaak helpt het dan als we samen met zijn allen iets ongelofelijks meemaken. Twee jaar geleden had niemand je geloofd als je had gezegd dat een grote pandemie het hele leven zou gaan beheersen, zeker langer dan een jaar. Dat zou ongelofelijk zijn geweest. En als je met de tijdmachine uit de toekomst was gekomen om mensen erover te vertellen, op 27 juni 2019[1] – dan zou men misschien niet alleen het hoofd schudden, maar misschien zelfs even, met een vinger op het voorhoofd tikken.
Die heeft ze niet meer allemaal op een rijtje.
Maskers, en lock-downs, en gesloten grenzen. Teststraten en zoomvergaderingen. Vaccinatietenten en alleen naar de kroeg met een toegangsapp met QR-codes. Nou, die heeft teveel Netflix gekeken!
Maar we hebben het toch echt samen meegemaakt, en zien er nu samen naar uit dat het hopelijk gauw klaar is. Maar ongelofelijk is het wel.
Maar als je ongelofelijke dingen meemaakt in het leven, uzelf, uw familie of wij allen bij elkaar, dan is het nog maar de vraag wat dat ongelofelijke te betekenen heeft.
Alles wat gebeurt, alles wat ons overkomt, heeft betekenis. We kunnen die betekenis leren zien en lessen trekken uit het leven, of blind blijven voor het avontuur en niks veranderen.
Het ongelofelijke kan alleen iets bewerken als we open in het leven staan.
En die kracht om uit het ongelofelijke te kunnen leren noemen we geloof.
We zeggen wel eens, geloven, dat is dat je voelt dat een bepaalde stelling waar is. Dat God bestaat en Jezus de Zoon van God is. En Maria onze voorspreekster is in de Hemel. Dat is natuurlijk ook zo.
Maar geloof is ook meer dan dat. Het is ook de houding dat wat er ook aan vreemds gebeurt in het leven, dat God ons altijd leidt en dat we open kunnen staan voor wat nieuw is.
Zonder die openheid – dat geloof, kunnen ongelofelijke dingen ons niet raken.
Nog een stap verder: zonder geloof kunnen er geen wonderen gebeuren.
Want daar hoorden we vandaag over, twee wonderen die Jezus doet.
We hoorden twee in elkaar geschoven wonderverhalen van Jezus. Jezus gaat op weg naar het huis van Jaïrus omdat zijn dochtertje van 12 ernstig ziek is. En onderweg wordt de zoom van zijn kleed aangeraakt door een andere vrouw die aan bloedingen lijdt en dus onrein is.
Beide vrouwen vinden genezing, de één van haar ziekte, de ander van de dood.
De een brengt zelf veel geloof mee: de volwassen vrouw. Al jaren leeft ze buitengestoten. Ze mag niemand aanraken of aangeraakt worden. Ze is onrein. Alleen. Ze gelooft dat Jezus haar genezing kan brengen maar hoe wanhopig ze ook is ze pakt Jezus niet zomaar beet – ook al zou haar dat beter maken. Door precies de zoom aan te raken hoopt ze op genezing zonder Jezus onrein te maken.
Beste mensen die gedachte ontroert me. Die zieke vrouw gelooft dat een aanraking met Jezus haar genezen zal, en toch doet ze zo ontzettend haar best om Jezus maar niet in de weg te zitten, in gevaar te brengen. Ze wordt geprezen om haar geloof, maar ik denk dat nog maar de helft van het verhaal is.
Het meisje wordt ook gered door het geloof. Niet per se dat van haar zelf. Maar haar vader gelooft voor haar. Jaïrus de opziener van de synagoge. In goed Hebreeuws Jaïr. Die naam is al een belijdenis! Jaïr, dat wil zeggen God verlicht, of God wekt op (- uit de dood) . We leren uit het voorbeeld van Jaïr dat geloof, een sterk geloof niet alleen maar iets bewerkt in je eigen leven maar ook veel goeds kan doen voor anderen!
Geloof is niet alleen maar zeggen of denken dat dit of dat waar is.
Het is een houding met drie bijzondere kenmerken en dat zijn kort gezegd de volgende:
Het geloof is een open houding – een houding die ons ontvankelijk maakt voor onverwachtse dingen die zomaar kunnen gebeuren. En wat het ook is, een grote zegen of een moeilijke uitdaging, we weten dat we vastgehouden worden. Zo kunnen we de zegen tot bloei laten komen en de uitdagingen te boven komen.
Ten tweede: het geloof is ontvangend , God is niet iemand die je zomaar beet mag pakken (als dat zou kunnen!). Maar Hij kan zich wél geven. Dat doet hij ook! Zijn onze handen niet te vol voor zo`n geschenk?
Ten slotte: het geloof, omdát het open en ontvangend is, geeft leven – niet alleen voor jezelf maar ook voor anderen : vanuit geloof staan we open voor een nieuwe toekomst, een nieuw verhaal.
Wat er in het volgende hoofdstuk van ons leven zal staan weten we niet. We kunnen een beetje raden, maar resultaten uit het verleden geven geen garanties!
Laten we dan vanuit een levend geloof met open armen gereed staan om die toekomst te ontvangen, er uit te kunnen leren en het leven te vinden dat God ons en alle mensen wil geven.
Op weg naar zijn Rijk.
Amen.
[1] Op 27 juni 2019 bereide ik een uitvaart voor, had ik ’s middags een viering in een verzorgingstehuis en ’s avonds een huwelijksvoorbereidingsgesprek. De afspraken en namen teruglezen voelde als een signaal uit een verdwenen wereld.