Saturday, 10 December 2022

De Zaak Eugeniusz Surgent: een Samenvatting van het Onderzoek in Rzeczpospolita

Inleiding

Afgelopen week verschenen er in Trouw en ND artikelen over de vermeende betrokkenheid van de voormalige paus Johannes Paulus II bij het wegkijken bij misbruik, dit op grond van archiefonderzoek van de Nederlandse journalist Ekke Overbeek in de dossiers van de voormalige communistische geheime dienst in Polen.

Nieuwsuur en het Journaal namen deze berichten zonder al te veel navraag over. Zonder aanhalingstekens of verdere kwalificatie werd verkondigd dat nu onomstotelijk bewezen was dat aartsbisschop Karol Wojtyla – de latere Johannes Paulus II – van alles wist, en te weinig had gedaan.  

Het vreemde is nu dat er week te voren in de Poolse kwaliteitskrant Rzeczpospolita een zeer uitgebreid artikel van maar liefst 17 pagina’s verschenen is dat het geschetste beeld behoorlijk kwalificeert. Op grond van zeer uitvoerig onderzoek ontwaren de onderzoekers van Rzeczpospolita geen “rokend pistool” in de handen van de toenmalige aartsbisschop Wojtyla.

Ik probeer in dit artikel de strekking van het onderzoek ik Rzeczpospolita weer te geven om zo recht te doen aan de historische context van de feiten. Een narratief dat namelijk vooral op zoek is naar een zo’n groot mogelijke “dader” in de hoop hem van zijn sokkel te stoten doet namelijk geen recht aan die feiten, en daarmee ook geen recht aan de slachtoffers. Een dergelijk narratief is een schot in de cultuuroorlog, geen stap op weg naar een cultuur van openheid, bekering en rechtvaardigheid.

Het onderzoek gaat over de priester Eugeniusz Surgent. Hij overleed in 2008 op 77 jarige leeftijd. Het onderzoek laat er geen twijfel over bestaan dat hij structureel seksueel misbruik heeft gepleegd en in vele levens een spoor van verwoesting heeft achtergelaten. Hij is meerdere keren in aanraking geweest met wereldlijke en kerkelijke instanties en er is vaker over hem geklaagd. Toch heeft hij zijn priesterwerk kunnen voortzetten. Dat is een ten hemel schreiende zaak.

Als we de gekende feiten over Surgent nemen vallen veel dingen op. Naast grote morele tekortkomingen maakt hij ook geestelijk geen stabiele indruk. Hij leidde een tragisch bestaan in de schaduw van zijn eigen seksuele obsessies en menselijk falen, in de tang genomen door de Poolse geheime dienst die hem voor hun eigen doeleinden inzette. Er speelden veel factoren mee die er toe leidden dat hij in dit leven nooit definitieve consequenties van zijn daden heeft ondervonden.

In de eerste plaats wil ik het hebben over de vraag hoe bruikbaar de bronnen van de Poolse geheime dienst zijn, daarna kom ik te spreken over wie in de kerk over welke bevoegdheden beschikte, de context waarbinnen de bevoegdheden uitgeoefend werden. Was er op grond van de bronnen sprake van nalatigheid en zo ja: wie is er dan nalatig geweest?

Er wordt wel eens gezegd dat er in dit soort zaken niet te veel aandacht moet zijn voor de concrete toepassing van het kerkelijke recht en het functioneren van instituten. Enkel het morele oordeel zou van belang zijn.

Net als elders in de samenleving bevindt de moraal niet in een vacuüm. Het goede doen in een organisatie vraagt om regelgebonden normering, en het functioneren van deze normering is afhankelijk van het functioneren van de desbetreffende gemeenschappen. Waar normering te kort schiet kan men niet het goede doen.

Dat “alles anders had gemoeten” is in ieder geval een lege conclusie als er geen duidelijk zich is op waarom een norm in een gegeven gemeenschap op een bepaalde tijd niet nageleefd werd en misschien niet nageleefd kón worden.

Het belang van bronnenonderzoek

We beginnen met een Nederlands terzijde:

Drie jaar geleden deed ik archiefonderzoek in het Geheim Archief van het “Departement van RK Eredienst”, het Nederlandse overheidsorgaan dat in de negentiende eeuw toezicht hield op het katholieke kerkelijke leven. Daar bevinden zich een groot aantal dossiers over misstappen van geestelijken. Het is uiterst interessante materie. Toen ik een overzicht maakte kwam ik tot de ontdekking dat vrijwel een kwart van alle dossiers over priesters gingen die werkzaam waren in Zeeuws-Vlaanderen in de jaren 1830-40. Dat is volledig buitenproportioneel. Waren Zeeuws-Vlaamse priesters zo extreem misdadig? Niet per se, als we de historische context kennen:

In de nasleep van de Belgische afscheiding bleef Zeeuws-Vlaanderen Nederlands. Kerkelijk maakte het echter deel uit van het bisdom Gent en niet – zoals de rest van Nederland – van de “Hollandse Missie”.

Koning Willem I eiste dat de paus met één pennestreek het gebied zou losmaken van de zetel van Gent. Dat is niet gebeurd om redenen die ook voor een begrip van de latere situatie in Polen van belang zijn en daar aan de orde zullen komen.  

De Paus liet het “Zeeuwse Deel van het Bisdom Gent” dus bestaan al werd het bestuur van deze regio opgedragen aan de pauselijke ambassadeur in Den Haag. Willem I oefende door middel van zijn “Departement van RK Eredienst” toezicht op het lokale kerkelijke leven. 

Nu was het Departement van RK Eredienst natuurlijk geen geheime dienst maar wél een overheidsorganisatie met eigen politieke belangen. De strategische ligging van Zeeuws-Vlaanderen en de context van de agressieve “volhardingspolitiek” naar België toe maakte dat de lokale katholieke kerk onder streng toezicht stond. Het resultaat is tot op de dag van vandaag terug te vinden in het Nationaal Archief, namelijk navenant veel “Zeeuws-Vlaamse” dossiers aangaande disciplinaire vraagstukken.

Priesters die “lastig” waren werden op de voet gevolgd en elke werkelijke of vermeende misstap geregistreerd met behulp van een groot netwerk van informanten en verklikkers.

Het is zeer interessant om die dossiers te lezen. En al is het vaak zo dat veel van wat er in die dossiers staat waar is, moet je altijd bedenken dat het niet in zo`n dossier staat omdat het waar is.

Wat geldt voor het toenmalige “Departement Eredienst” geldt nog veel meer voor dossiers van de Poolse geheime dienst, die volledig ten dienste stond van een totalitaire onrechtstaat. 

Dossiers van een geheime dienst zeggen ons in de eerste plaats iets over de denkwijze van die geheime dienst. Ze worden opgesteld om de politieke belangen van die dienst veilig te stellen. Bijvoorbeeld om een informant als Surgent verder klem te zetten. Zelfs als er in de dossiers veel “feiten” vermeld staan is zonder een grote kennis van de kerkelijke en historische context niet zomaar vast te stellen wat deze feiten betekenen. Omzichtigheid en afstandelijkheid zijn dus geboden in de omgang met een dergelijk archief.

Een groot probleem in de geschiedschrijving van de onderhavige periode in Polen is dan ook de ontoegankelijkheid van de kerkelijke archieven, en dit is een terecht punt van kritiek.  

Het zou wenselijk zijn als daar onderzoek gedaan zou worden. Angst voor wat men daar aan zou kunnen treffen is een verkeerde raadgever. Christenen moeten sowieso nooit angst hebben voor de waarheid, want de waarheid maakt ons vrij (Johannes 8:32)

Echter, in tegenstelling tot wat het artikel in Trouw beweert, maakt de relatieve ontoegankelijkheid van de kerkelijke archieven de SB-dossiers níet tot een in zichzelf altijd betrouwbare bron. Dat is historisch  wensdenken. De SB was geen afstandelijke, wetenschappelijke feitenbeschrijver met een intrinsiek belang in waarheidsvinding. Dat maakt SB-bronnen niet onbruikbaar, maar het is maar één bronnenverzameling, samengesteld vanuit een zeer specifiek perspectief

Zonder kennis te nemen van de bredere context kan uit een zo beperkte bronnenverzameling niet zomaar een verstrekkende conclusie worden getrokken. Als we de professionele staat van de katholieke geestelijkheid tussen 1830 en 1840 exclusief zouden proberen te duiden aan de hand van de dossiers uit het Geheim Archief van het Departement van Rooms-Katholieke Eredienst zouden we makkelijk een verkeerd beeld krijgen.

Kerkelijke regels, organisatie en bevoegdheden.

De katholieke kerk is een hiërarchische organisatie gekenmerkt door een veelheid van regels en instanties. In theorie is duidelijk wie waar over gaat en wat de regels zijn. Voor priesters en religieuzen die zich misdragen is er ook een uitgebreid kerkelijk strafrecht dat in een reeks van mogelijke sancties voorziet tot en met heenzending uit het priesterambt. Tegenwoordig wordt deze sanctie vaker opgelegd bij misbruikzaken (al zitten hier ook haken en ogen aan, maar dat is een andere discussie)

Een hiërarchische organisatie betekent niet, zoals soms gedacht wordt, dat een bisschop mag doen wat hij wil en dat als een bisschop niet zichtbaar optreedt tegen iemand hij dus laakbaar is. Bisschoppen zijn net als iedereen gebonden aan het kerkelijk recht en mogen niet zomaar sancties opleggen. Bisschoppen zijn gebonden aan het kerkelijk recht en priesters die vinden dat zij onterecht een sanctie ontvangen mogen altijd beroep aantekenen in Rome. (Dit is ook een helaas  onvermijdelijke reden waarom veel “misbruikdossiers”, ook waar het tot een kerkelijke rechtszaak komt, zich soms jaren voortslepen.)

Het huidige kerkelijke wetboek is van 1983.  De feiten waar Rzeczpospolita over schrijft spelen zich voor het grootste deel af eind jaren zestig en in de jaren zeventig. Toen was de zogenaamde Pio-Benedictijnse Codex van kracht (het Kerkelijk Wetboek van 1917). Deze voorzag in een ander kerkelijk strafrecht en er is specialistische kennis nodig om te duiden of en zo ja de kerkelijke wet goed is toegepast. Verwachtingen uit 2022 mogen en kunnen niet worden teruggeprojecteerd op, zeg, 1971.

De eerste vraag: wie was er verantwoordelijk voor Eugeniusz Surgent?

De tweede vraag, gezien dat een bisschop niet heeft gefaald als hij binnen zijn bevoegdheden optreedt, welke bevoegdheden waren er. En zijn deze gebruikt?

Het wordt nog ingewikkelder als we ook moeten overwegen hoe de regels daadwerkelijk werden toegepast. Regels en gezag bestaan immers niet in een vacuüm. Hoe was, kort gezegd, de rechtspraktijk?

Allereerst: wie is er verantwoordelijk voor een priester?

Elke priester die niet bij een orde hoort, behoort tot een bisdom en valt onder een bisschop. Deze bisschop oefent het toezicht uit op de desbetreffende priesters. Het is belangrijk om te weten dat dit losstaat van waar een priester werkt.  Dat een priester in een zeker bisdom werkt betekent  nog niet dat de bisschop van die regio ook het uiteindelijke toezicht op die priester heeft.

Ook als een priester verhuist, bijvoorbeeld om een andere taak op zich te nemen blijft hij toebehoren aan (“geïncardineerd zijn in”) zijn eerdere bisdom. Als ik bijvoorbeeld terug zou verhuizen naar Zeeland blijf ik priester van het bisdom Haarlem-Amsterdam. Zou ik me in Zeeland misdragen kan de bisschop van Breda mij niet bestraffen, dat moet de bisschop van Haarlem-Amsterdam doen.

Deze observaties zijn relevant omdat Eugeniusz Surgent wel in het aartsbisdom Krakau werkte, maar er niet aan toebehoorde. Hij behoorde tot het aartsbisdom Lubaczów. Dit is een pertinent feit dat historische toelichting behoeft. Het aartsbisdom Lubaczów was zeker geen “gewoon” bisdom en de  bijzondere situatie ervan kan alleen begrepen worden met een beroep op de recente Poolse geschiedenis.

Als u een kaart ziet van Polen in 1938 ziet u dat dat land er toen heel anders uitzag dan nu. Een groot deel van wat nu West-Oekraïne is was Pools grondgebied, terwijl het huidige West-Polen tot Duitsland behoorde. De Tweede Wereldoorlog heeft Polen niet alleen onnoembaar veel verwoesting en ellende gebracht maar ook de structuren en zelfs de ligging van de Poolse staat extreem veranderd. In de nasleep van de Tweede Wereldoorlog en de vestiging van definitieve grenzen werden miljoenen mensen gedeporteerd. Ook alle resterende Poolse kerkelijke organisaties werden verjaagd in de door de Sovjets geannexeerde gebieden. In het “nieuwe” Polen moest veel vanaf de grond af worden opgebouwd.

Op een dergelijk moment botsen de harde politieke feiten met de eeuwenoude regels en precedenten van de katholieke kerk. De katholieke kerk is onafhankelijk en erkent geen politiek gezag over haar interne organisatie. Zou zij dat wel doen zou zij geen wereldkerk kunnen zijn.

Ondanks dat in de praktijk hierin wel eens concessies worden gedaan is de fundamentele regel duidelijk: bisdommen worden niet opgericht, opgeheven, opgedeeld of samengevoegd op bevel van een overheid.

Kerkelijke grenzen worden dus nooit eenzijdig aangepast ten gevolge van invasies, oorlogen, annexaties of revoluties. Pas als er een vreedzame oplossing gevonden is voor het politieke geschil gaan de kerkelijk en wereldlijke kaarten weer op elkaar lijken. Zo kunnen er in de nasleep van oorlogen zeer ingewikkelde kerkelijke lappendekens ontstaan. We hebben hier in de inleiding al een Nederlands voorbeeld van gezien.

Om ons Nederlandse voorbeeld aan te halen: hoewel het “Zeeuwse Deel van het Bisdom Gent” slechts een kleine tien jaar bestaan heeft, duurde het daarna nog ruim vijfentwintig jaar voor dat de kerkelijke grenzen volledig samenvielen met de landsgrenzen. Zo ingewikkeld kan het zijn. En dat is “klein bier” vergeleken met de enorme dissonans tussen kerkelijke en wereldlijke grenzen die ontstond in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog.

Één van de Poolse bisdommen die extreem getroffen werd door de grensverschuivingen vanaf 1939 was het Aartsbisdom Lwów (het huidige Lviv) dat vrijwel geheel in het huidige West-Oekraïne ligt. Na 1945 bleef van dit grote aartsbisdom slechts een schilfertje over dat in het huidige Polen lag. Dit papieren restbisdom blijft, onder de naam aartsbisdom Lubaczów, voortbestaan.

(De communistische overheden verboden het gebruik van namen uit voormalige Poolse gebieden die nu in Sovjethanden waren. In het Annuarium Pontificium, het jaarboek van het Vaticaan, stond het aartsbisdom Lubaczów ook na de Tweede Wereldoorlog nog als “Archidioecesis Leopolitana Latinorum”, “het Latijnse aartsbisdom Lwów/Lviv” in de boeken. Het huidige Latijnse aartsbisdom van Lviv in Oekraïne is de directe rechtsopvolger van zowel het eerdere aartsbisdom Lwów als het aartsbisdom Lubaczów)

De priesters uit dit aartsbisdom afkomstig waren gingen elders in Polen werken en studenten die in dit gebied geboren waren bleven gewijd worden voor dit aartsbisdom.

Hierdoor ontstond een zeer lastige situatie. Alleen al om praktische redenen is het onwenselijk dat er honderden priesters behoren tot een bisdom van minieme omvang. Het is voorstelbaar dat dat problemen geeft met overzicht en toezicht. In het geval van Surgent is deze vreemde situatie één van de redenen waarom hij kerkrechtelijk tussen wal en schip gevallen is.  

Surgent was als priester van aartsbisdom Lubaczów in ieder geval niet onderhorig aan het directe gezag van aartsbisschop Wojtyla maar dat van de eindverantwoordelijke in Lubaczów.

Dit is ook de voornaamste reden waarom aartsbisschop Wojtyla niet rechtstreeks verantwoordelijk kan worden gehouden voor hoe de kwestie Surgent afgehandeld is. Daar gaan we straks nader op in.

Hoe is er door de kerkelijke instanties omgegaan met de zaak Surgent?

Surgent kwam vanaf het begin van de jaren ’70 duidelijk in opspraak. Hoogstwaarschijnlijk had hij hiervoor ook misbruik gepleegd. Hij had al een reeks benoemingen achter zich en bleef nergens langer dan twee jaar. Dit kan ook te maken hebben met het feit dat hij continu conflicten had met zijn collega’s. Kerkelijk archiefonderzoek zou meer duidelijkheid kunnen brengen. Er zijn aanwijzingen dat hij in 1968 al een persoonlijke schriftelijke berisping heeft gekregen door het  aartsbisdom Lubaczów . Een dergelijke berisping viel binnen de kerkrechtelijke normen van die tijd en zou volgens die normen  ook niet verder bekendgemaakt zijn. Een dergelijke berisping was persoonlijk van aard. De SB lijkt deze berisping te hebben onderschept en gebruikte die om hem onder druk te zetten om voor hen te komen spioneren.

Ook de Poolse geheime dienst had ook zijn redenen om Surgent niet voor het gerecht te laten komen. Rzeczpospolita schrijft: [ze] besloten, in plaats van hem te straffen, de informatie [aanwijzingen van het plegen van misbruik] te gebruiken om hem te rekruteren als een geheime medewerker van de SB (geheime dienst). Een SB-officier verklaart: “Ik heb hem uitgelegd dat we bereid waren om het dossier uit behandeling te nemen in dit stadium (opzij te leggen – D.W.), wanneer hij er mee instemde om permanent contact met ons te hebben en ons informatie te verstrekken die voor ons van belang is.' Surgent stemde in met het voorstel en op 7 november 1969 tekende hij een belofte om met de SB samen te werken.

Deze samenwerking was van korte duur, maar hij was nog niet van de SB af, de dienst zou hem tot de val van het communistische regime blijven achtervolgen

In 1973 valt op dat Surgent meerdere jongens en jongemannen seksueel belaagt. Hij trekt weer de aandacht van de geheime dienst, en ook het bisdombestuur van het Aartsbisdom Krakau bemoeit zich met de zaak.

Uit de dossiers van de SB blijkt dat deze misbruikzaak teruggaat tot 1971, letterlijk het moment dat hij aankomt in het dorp waar hij woont. Ook dit laat niet de indruk na dat het zijn eerste delict was. Surgent is in 1971 al verhard in zijn perverse gedrag.

Binnen een paar maanden wordt Surgent ontslagen door het bisdombestuur van Krakau ontslag uit al zijn functies en krijgt hij een werkverbod voor het hele territorium van het aartsbisdom. Dit is een passende maatregel die de verantwoordelijken in het aartsbisdom Krakau binnen hun bevoegdheden kunnen nemen. Hulpbisschop Pietraszko deelt Surgent mondeling mee dat hij ontslagen is “in verband met beschuldigingen van wangedrag”. Zijn ontslagbrief bevat geen ontslaggrond. Het aartsbisdom kan geen verdere maatregelen nemen, zoals heenzending uit de geestelijke stand omdat Surgent zoals eerder vermeld, toebehoort aan het aartsbisdom Lubaczów.

Hoewel hoogstwaarschijnlijk, het verslag doorgestuurd is naar het aartsbisdom Lubaczów voor verdere maatregelen is het daar blijven liggen. Het noodlot sloeg namelijk toe toen bisschop Nowicki die het aartsbisdom Lubaczów bestuurde in augustus van dat jaar overleed. Dit bericht kwam dus in een “beslissingsvacuüm” terecht dat ontstaan is bij het overlijden van de bisschop. Onkerkelijk gesproken is hier sprake van “domme pech”.

De onderzoekers van Rzeczpospolita zijn van mening dat het bisdombestuur van Krakau correct heeft opgetreden binnen de juridische normen van de Codex van 1917. Zij schrijven:  

Ervan uitgaande dat de opeenvolging van gebeurtenissen was zoals beschreven in de getuigenissen van pater Surgent – en er zijn geen redenen om die in twijfel te trekken – is het moeilijk om omissies of ernstiger fouten in de acties van de hiërarchen van Krakau te zien. Nadat hij het nieuws had ontvangen dat de priester kinderen had misbruikt, werd hij naar de curie geroepen. Bisschop Pietraszko geloofde niet in zijn verzekeringen over zijn onschuld. Aanvankelijk gaf hij toestemming voor verlof, maar het valt niet uit te sluiten dat achter het woord 'verlof' een tijdelijke schorsing zat. Later – na nog een gesprek van de priester met bisschop Pietraszko en kardinaal Wojtyła – was er een onmiddellijk ontslag van het werk in het bisdom en een verbod om in Kiczora te verschijnen. Dus: strafrechtelijke schorsing, verlies van ambt en inkomen, evenals een verbod op werk in het aartsbisdom Krakau – allemaal voorzien door [de toen geldende Codex, JJvP]

Waar de kerkelijke overheid in eerste nog welwillend was om Surgent een tweede kans te geven en geloof te hechten aan zijn beloftes dat hij zich gaat beteren wordt in 1973 duidelijk en vrij snel gekozen voor het opleggen van sancties. We kunnen slechts raden wat er gebeurd was als bisschop Nowicki niet tijdens het verloop van deze zaak  was overleden.  

In november van dat jaar wordt Surgent door de Poolse rechtbank veroordeeld tot drie jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hij zit slechts een jaar van deze straf uit. Wanneer hij vrijkomt heeft hij nog steeds een werkverbod. Dit duurt tot 1978 wanneer hij wordt overgeplaatst naar het nieuw opgerichte bisdom Koszalin-Kołobrzeg in het noorden van Polen.

Waar het artikel in Trouw de inmenging van aartsbisschop Wojtyla ontwaart in deze overplaatsing wijzen de onderzoekers van Rzeczpospolita dit resoluut af. Zij schrijven:

In 1978 had pater Surgent vijf jaar lang niet het recht gehad om in het aartsbisdom Krakau te werken. (…)  Laten we niet vergeten: in 1969, toen een brief over het verderven van een minderjarige door Surgent naar de Krakause curie kwam, wisten de bisschoppen Pietraszko en Groblicki van de zaak, kardinaal Wojtyła wist het ook, maar het was niet hij maar de toenmalige administrator van Lubaczów die een brief aan Surgent schreef waarin hij hem voor deze daad berispte.

Er is geen reden om aan te nemen dat Lubaczów deze keer niet op de hoogte was. Daarom werd de beslissing om Surgent in een ander bisdom te laten werken buiten kardinaal Wojtyła genomen, en het moet gezamenlijk zijn genomen door bisschop Marian Rechowicz (sinds 1974 de administrator van het aartsbisdom in Lubaczów) en bisschop Ignacy Jeż - sinds 1972 de ordinarius van Koszalin-Kołobrzeg. De eerste moest toestemming geven aan de priester die aan hem ondergeschikt was om officieel naar een ander bisdom te verhuizen (de zogenaamde excardinatie), terwijl de laatste moest instemmen met het accepteren van deze priester.

Het is onduidelijk wat bisschop Jeż van Koszalin-Kołobrzeg wist van het verleden van Surgent. Als er wat bekend was is het denkbaar dat ook hij geloofde in tweede, en dit geval, derde kansen. De Codex van 1917 maakte het ook mogelijk dat een uitgezeten straf het opleggen van verdere kerkelijke sancties overbodig maakte. Een dergelijke interpretatie van het kerkelijke recht kan meegespeeld hebben. Er bevinden zich in het bisdom Koszalin-Kołobrzeg geen documenten over Surgent voor de tijd dat hij daar kwam te werken.

Zelfs als er feiten bekend waren is het verder mogelijk dat gedacht werd dat hij al met al, met een korte gevangenisstraf en een vijfjarig werkverbod al genoeg bestraft was en een tweede kans verdiende.

Hierbij moet vermeld worden dat in de jaren ’60-’80 de zeer hoge recidive van kindermisbruikers niet goed onderkend werd. De balans tussen rechtvaardigheid en genade sloeg in deze tijd wel érg vaak door in de richting van genade.

Paus Benedictus XVI verhaalde in 2010 in een interview dat het kerkelijke strafrecht zijns inziens functioneerde “tot eind jaren vijftig” waarna de gestrengheid werd losgelaten en gekozen werd om een “kerk van liefde” te zijn. Deze pijnlijke observatie dient ons ter illustratie van het harde feit dat goed bedoeld niet altijd goed gedaan is.

Als Surgent in 1985 eindelijk een zelfstandige benoeming in het bisdom Koszalin-Kołobrzeg krijgt was ook zijn strafblad gedelgd. Volgens het toen geldende wetboek van strafrecht gebeurde dit tien jaar na het uitzitten van de straf.

Helaas is de tijd van Surgent in Koszalin-Kołobrzeg in tegenstelling tot zijn verblijf in het aartsbisdom Krakau de moeilijkste episode in dit treurige verhaal. Waar het aartsbisdom Krakau indertijd ingreep lijkt er geen sprake te zijn van ingrijpen in Koszalin-Kołobrzeg

Het is lastig voorstelbaar dat bisschop Jeż hier niet na verloop van tijd van op de hoogte is gesteld. De SB-dossiers stellen dat hij op de hoogte was, maar zonder toegang tot de archieven van Koszalin-Kołobrzeg blijft het gissen. We weten niet welke afwegingen bisschop Jeż maakte en op grond van welke informatie hij dit deed.

Een mogelijke verklaring kan zijn dat Surgent inmiddels weer informant was geworden van de geheime dienst. Hij heeft tot 1988 informatie over andere geestelijken deelt met de SB. De SB had dus een  belang bij om hem niet als recidivist te laten vervolgen. Dit kan kerkelijk ingrijpen bemoeilijkt hebben. Als het wereldlijke recht niet functioneert kan het kerkelijke recht de lacunes niet per se opvangen, zeker niet in een context waarin de staat de kerk onderdrukt.

Maar nogmaals: zonder toegang tot de archieven van Koszalin-Kołobrzeg is het onmogelijk om de afwegingen van bisschop Jeż na te trekken.

Dat Surgent ook in Koszalin-Kołobrzeg niet gewenst was wordt wel gesuggereerd door het feit dat hij nogmaals wordt overgeplaatst. Hij wordt, begin jaren negentig na de val van het communisme toegewezen aan een parochie die op het punt staat bij na een organisatorische herschikking bij het bisdom Pelplin (het vroegere diocees Chelmno) gevoegd te worden. Door de kerkgeschiedenis heen is dit een geëigende manier om zonder moeilijke procedures van ongewenste priesters af te komen.

In Pelplin wordt hij echter niet opgenomen in de eigen priesterstand van het bisdom en krijgt hij ook geen pastoorsbenoeming meer. Dat suggereert in ieder geval het nodige.  

Er is niet veel meer bekend over de laatste jaren die Surgent in het bisdom Pelplin doorbracht. Tussen de regels lezend laat het laatste decennium van het werkzame leven van priester Eugeniusz Surgent de indruk na van een priester die onder zijn collega’s, bij de bisdombestuurders en onder het kerkvolk in een kwade reuk stond. De weinige feiten uit de laatste jaren suggereren dat hij hooguit geduld werd in de parochie waar hij werkzaam was.

Hoewel hij tien jaar in [het dorp] Huta Kalna werkte, werd hij niet begraven op de plaatselijke parochiebegraafplaats.”, besluit het artikel in Rzeczpospolita veelzeggend.

Dit is niet uitzonderlijk. In gemeenschappen waar de formele structuren niet (kunnen) werken worden problemen informeel opgelost. Een zich misdragende priester die om welke reden ook niet wordt aangepakt, kan (en wordt) wel genegeerd en buitengesloten.

Al met al schetst Rzeczpospolita een treurig verhaal met veel misselijkmakende details over een priester die een spoor van verwoesting nagelaten heeft. Maar hoe beantwoord je de vraag wie er uiteindelijk schuld heeft. Wie is er verantwoordelijk?

Het is een zeer lastige vraag omdat we hier te maken hebben met een systeemfalen. De toepassing van het katholieke kerkrecht schoot fundamenteel tekort door een veelheid van factoren. Deze varieerden van een te groot vertrouwen in goede bedoelingen en beloofde beterschap tot de uiterst  moeilijke situatie van de katholieke kerk in een totalitaire staat, in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog die zo’n catastrofale uitwerking op Polen heeft gehad .  

De Poolse staat en zijn geheime dienst hadden een duidelijk gedocumenteerd belang om de kerk zoveel mogelijk schade toe te brengen. Het wereldlijke strafrecht werd dan ook opportunistisch toegepast. De communistische Poolse overheid heeft Surgent meerdere keren, zowel in 1970 als in de jaren tachtig de hand boven het hoofd gehouden.   

"Ondanks het feit” schrijft een SB agent in 1970 “dat we materiaal hebben dat kan worden gebruikt om hem in diskrediet te brengen, laten we dit rusten, omdat hij door zijn gedrag meer schade kan toebrengen aan de geestelijkheid."

De meest in het oog springende vragen aangaande kerkelijk falen bevinden zich zoals gezegd ook niet in de eerste plaats in Krakau maar in het bisdom Koszalin-Kołobrzeg. Het gebrek aan kerkelijk optreden is misschien verklaarbaar, maar kan niet worden verklaard zonder kerkelijk archiefonderzoek.

Slechts in de meest algemene termen kunnen we zeggen dat in een onrechtstaat het moeilijk, zo niet onmogelijk, is om in een organisatie consistent het goede te kunnen doen, zelfs als de wil daartoe er is. Verder historisch onderzoek uitwijzen hoe de kerk (dis)functioneerde in deze unieke politieke context.

Tenslotte, ook al is het onterecht om in deze concrete zaak aartsbisschop Wojtyla, de latere paus Johannes Paulus II, persoonlijke of formele verantwoordelijkheid toe te dichten is het ook historisch onterecht om de zaak om te keren. Dat aartsbisschop Wojtyla híér geen verantwoordelijkheid droeg betekent niet dat hij in alles onfeilbaar was of geen bestuursfouten gemaakt heeft. We weten dat aartsbisschop Wojtyla in een aantal gevallen, snel en resoluut opgetreden heeft, maar één of twee zwaluwen maken nog geen zomer.

De laatste berichten vanuit het Vaticaan geven aan dat er alsnog een onderzoek komt naar hoe aartsbisschop Wojtyla in het aartsbisdom Krakau zorg gedragen heeft voor slachtoffers van misbruik en het nemen van maatregelen tegen priesters die delicten plegen tegen minderjarigen.

Dat onderzoek had eerder plaats moeten vinden en het feit dat het juist het Vaticaan is die hier het voortouw neemt komt omdat de Poolse bisschoppen zélf nog steeds hun archieven gesloten houden voor legitiem historisch onderzoek. Hierin verzaken ze mijns inziens een morele plicht naar de Poolse gelovigen en de wereldkerk. Dat Vaticaans ingrijpen noodzakelijk blijkt geeft aan hoe onhoudbaar deze Poolse houding is.

Deze houding leidt immers niet alleen tot serieuze geloofwaardigheidsproblemen maar blokkeert ook de weg naar een cultuur van erkenning, genoegdoening en bekering. Het huidige beleid van de Poolse bisschoppen bewijst niemand een dienst.  

Een open, historische houding naar de afwegingen die bestuurders maakten moet wars zijn van heldenverering enerzijds en een zucht tot om koste wat kost een zo prominent mogelijke “dader” aan te wijzen anderzijds.

Wie dat toch doet stapt in de dramadriehoek van de Poolse polarisatiepolitiek. Daar moet iedereen ver weg van blijven.

Een laatste observatie ter afsluiting:

We begonnen bij de onwaardige priester Eugeniusz Surgent. Een getroebleerd man die zijn medemens veel kwaad berokkend heeft, waartegen niet goed opgetreden is, en die niet tegen zichzelf beschermd werd. Hij is nu voorbij elke aardse rechtspraak. Het uiteindelijke oordeel is aan God.

We eindigen bij de mensen die onze aandacht moeten hebben, de vele slachtoffers die Surgent – en anderen - gemaakt hebben, bij uitstek weerloze jonge mensen. Hoewel de waarheid in zichzelf al goed en waardevol is zijn wij bij uitstek aan zijn slachtoffers verplicht dat de vele resterende vragen worden opgehelderd.

 

 

Pastoor Jan-Jaap van Peperstraten is pastoor in het bisdom Haarlem-Amsterdam, hij studeerde in 2015 af als kerkhistoricus

Het zeer uitvoerige onderzoek in de Poolse krant Rzezcpospolita is verricht door de journalisten Tomasz Krzyżak en Piotr Litka. Diederik Wienen verzorgde een Nederlandse werkvertaling van het artikel.