Thursday, 7 November 2024

Zondag 32 B

 

Beste vrienden.

Misschien heeft u wel eens gehoord, of iets gezien, van Amerikaanse welvaartspredikers. Een aantal onder hen hebben een boodschap die er op neer komt dat als je hen veel geld geeft God jou met nog veel meer geld gaat zegenen. Ik vat het even samen. Nu is het makkelijk voor ons om te denken dat je dáár toch niet intrapt. Maar toch is het heel succesvol. In de krant stond een tijd  geleden een artikel over zo`n welvaartsprediker die inmiddels zijn tweede privéjet heeft gekocht. Kennelijk zijn er toch genoeg mensen te vinden die hem genoeg geloven dat ze hem zoveel geld willen geven! 

Iets soortgelijks zien we terug in het Evangelie van vandaag. Jezus spreekt een oordeel uit over de Schriftgeleerden, die zijn belust – zegt hij – op de uiterlijkheden, mooie kleren, vooraan zitten bij de burgemeester aan tafel. Hij zegt niet, dat dát verkeerd is. Je mag best mooie kleren hebben en naast de burgemeester zitten, en wat hem betreft zit je elke week op een versierde stoel. Al die dingen zijn niet in zichzelf verkeerd. 

Wat wel verkeerd is, is de manier waarop die Schriftgeleerden aan al die mooie dingen komen. Ze zuigen andere mensen uit, ze “slokken de huizen van weduwen op”, en “spreken voor de schijn lange gebeden uit”. Ze zijn geen herders, maar huurlingen. Ze staan in een uitbuitingsrelatie tot de mensen voor wie ze zogenaamd in de weer zijn. En niet alleen de Schriftgeleerden zijn dat, het is breder dan dat. Ook de Tempel in Jeruzalem, dat is waar Jezus en zijn leerlingen op bedevaart, is in de praktijk zo`n uitbuitingsmachine geworden.

Dit is niet hoe het begon. De Tempel was een soort bank geworden, en we denken, dat is de bedoeling niet. Maar daar was een goede reden voor. In de tijd waren er namelijk geen banken! Stelt u zich dat voor, waar je zou dan iets in bewaring achterlaten? Bij de mensen die je vertrouwen kan, natuurlijk! En oorspronkelijk waren de priesters van de tempel bij uitstek díe mensen die vertrouwd werden. Dat vertrouwen kregen ze, omdat ze het waard waren! Het begon goed! Maar zoals dat gaat, wat goed begint eindigt vaak in iets anders. In iets dat verontmenselijkt. De geldkisten op het tempelplein bijvoorbeeld, dat was niet zomaar een collectebus. Daar zat een een hele trukendoos aan vast. Je munten ging door een soort ronde trechter naar beneden, bleven een hele tijd ronddraaien, en aan het geluid dat er dan uitkwam kon je horen wat voor munt het was. 

Als het een dikke gouden munt is hoor je dan het Gloria van Vivaldi, en als het een kwartje is dan komt er een “sad trombone” uit, zo stel ik me dat voor.  Jezus spreekt daar een oordeel over uit. De lezing houdt op bij deze gave, maar je zou kunnen zeggen – het verhaal gaat verder op de volgende bladzijde, Marcus 13, laat iets zeer verontrustends zien: Toen Jezus de tempel verliet, zei een van zijn leerlingen tot Hem: “Meester, kijk eens, wat een stenen en wat een gebouwen!” Maar Hij zei: “Ziet ge die grote gebouwen? Geen steen zal op de andere gelaten worden, alles zal worden verwoest.”

De leerlingen zijn nog steeds enorm onder de indruk van al dat blinkende goud, die rijkdom, die uiterlijkheden. Ze denken dat dat iets zegt over het innerlijk, dat dat nog steeds iets zegt over vertrouwen. Maar dat is niet meer zo. De integriteit is er uit. Het is klatergoud (glitter and tinsel)   De mensen dachten dat ze deel konden hebben aan dat leven met God, dat waar de tempel over ging, door gaven te geven. Grote en kleine. En ook dat is goed bedacht. Geven aan de gemeenschap maakt deel uit van ons leven. Maar als het uit verhouding raakt wordt het iets pervers. Zoals de Schriftgeleerden dan de huizen van de weduwen verzwelgen. Zo zuigt de Tempel als een soort vergulde spons de laatste muntjes op. 

Het verhaal van vandaag is geen verhaal van liefde, maar een verhaal van onmacht, uitbuiting en verdrukking. En het “wee gij Schriftgeleerden” geldt ook, en nog meer voor de Tempel. Aan wie veel gegeven is, wordt immers ook het meeste gevraagd.

De waarheid is: die Tempelgaven dienen nergens meer voor. Al die zakken goud, en die rijen rijke mensen die hun lawaaierige gaven in de kist laten vallen. Díe gaven zijn voor niks. De gaven van het volk, met al hun koperstukken, zijn voor niks. De gave van de weduwe, die schilfertjes brons, alles waar ze van leven moet, is voor niks. Er wordt wel eens gezegd, de weduwe is een voorbeeld van geloof. Ik denk dat niet. De weduwe wordt op klaarlichte dag bestolen van haar laatste centje.  En dát is waar Jezus kwaad om wordt.

Als we dan de eerste lezing uit het OT lezen, dan zien we in de profeet Elia het tegendeel van de Schriftgeleerden en de Tempel. Hij vraagt een serieus offer aan de weduwe. Hij vraagt om een plaats aan de tafel bij hun laatste avondmaal. Hij brengt alleen maar een wonderlijke belofte mee, maar die belofte wordt wél ingelost. Hij zegt: vrees niet, dat is belangrijk. Hij probeert niet te imponeren of te dreigen, of te chanteren. Hij zegt de mensen vrede aan.

We kunnen in nog drie punten een groot contrast zien tussen de profeet Elia en de religieuze machthebbers van later.

Ten eerste: Elia vraagt een deel van wat de weduwe heeft, een broodje. De Schriftgeleerden en de Tempel verzwelgen alles wat de weduwe heeft. 

 Twee: zowel Elia als de Schriftgeleerden en de Tempel doen beloften – wat je offert zal je ten goede komen! Maar alleen Elia spreekt de waarheid. De Schriftgeleerden en de Tempel zijn machteloos. De tempel is de verwoesting toegewijd. De schone schijn – de lange gewaden, de vergulde stenen – bedekt het zicht op de leegte die er achter schuil gaat. Net zoals het privévliegtuig van de welvaartsprediker veel kracht uitstraalt en daardoor zijn machteloosheid verbergt. Want wat de prediker ook verzonnen heeft, hij heeft geen macht over Gods zegen. Hij heeft God niet aan een touwtje. Hij voegt niets toe aan wat God zal doen of laten. Hij kost alleen maar heel veel geld.  

Ten derde: je kan als goed mens verzeild raken in situaties die goed of slecht zijn, zonder dat het jouw schuld is. Geen van de weduwen denkt in de eerste plaats aan zichzelf, vanuit de goedheid van hun hart offeren ze dat laatste beetje wat ze hebben. En God kijkt naar de zuiverheid van het hart, we kunnen niet zeggen dat de weduwe uit het Evangelie iets verkeerd doet. Als Jezus een oordeel uitspreekt is dat over mensen die verantwoordelijk zijn voor iets, dan kijkt hij naar de machtigen, niet naar de machtelozen. 

Waar laat dit alles ons? Wat vragen we van mensen, wat eisen we van mensen? Maken we anderen tot ons werktuig, leven we van de inzet van anderen? Wat geven we daarvoor terug? Maken we ons groot en belangrijk, als Schriftgeleerden? Of maken we deel uit van een lege huls zoals de Tempel? Dan moeten we ons dringend beraden op waar we mee bezig zijn. Ook als we geven moeten we uitkijken, maar als we vragen moet we dat zeker. 

Als we zuiver van hart mogen zijn bij alles wat we geven, laten we nóg zuiverder zijn als we wat vragen; alleen dan rust er wérkelijk zegen op wat we doen. Amen.