Preek Tweede zondag van de Advent ,
jaar A
Broeders en zusters in Christus.
In het pastoraat ben je altijd met
veel verschillende mensen in gesprek. En dan vallen je ook dingen op aan die
mensen. Soms ook kleine dingen. En de laatste tijd valt me steeds meer op dat
ik regelmatig mensen zie en spreek die een zegelring aan hun vinger hebben. Een
zegelring met een familiewapen erop. In Heemstede zie je dat toch nèt íets
vaker dan elders.
Dat is natuurlijk iets moois, als je
een wapen mag voeren, als je uit een familie komt die zoveel traditie heeft,
zoveel geschiedenis. En dat je daar na zoveel eeuwen bij mag aansluiten. Daar
mag je terecht waardering voor voelen, en ook wel een beetje trots op zijn. We
krijgen allemaal een voorgeschiedenis mee in ons leven, en zo`n lange
voorgeschiedenis gekenmerkt door ondernemingszin of publieke dienst door de
generaties heen is een goede zaak. Dan levert de familiegeschiedenis ons goede
voorbeelden die wij mogen navolgen.
Het kan ook anders gaan. Een vriend
van mij komt uit een familie die tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de
verkeerde kant gestaan heeft. Zijn familieleden hadden prominente posities bij
de NSB en meldden zich aan bij de SS om naar het Oostfront te gaan. Hij is van
ver na de oorlog. Zelfs zijn ouders zijn van na de oorlog. Maar hij heeft mij
verteld over hoe het verleden hem tot een last was.
Hoe hij zich besmet voelde door zijn
familiegeschiedenis. Dat is het woord dat hij gebruikte: “besmet”. Als of de geschiedenis
voor hem een onontkoombare chronische ziekte was, waar hij elke dag weer mee
werd geconfronteerd.
We krijgen allemaal een
voorgeschiedenis mee in ons leven, en een voorgeschiedenis die gekenmerkt is
door een periode van duisternis, een tijd waarin mensen zich niet van hun beste
kant lieten zien kan heel zwaar doorwegen, kan zelfs na twee generaties nog ondragelijk
voelen. En dat is géén goede zaak.
Want onze voorgeschiedenis ligt achter ons. Het is onze achtergrond. Het kan de moeite waard
zijn, of iets wat we het liefst vergeten. Het is er. Ontegenzeggelijk. Maar wij zijn niet onze geschiedenis.
Johannes de Doper brengt hier dus een
boodschap van hoop. Hij spreekt die boodschap op een wat strenge manier, zoals
de profeten uit het Oude Testament dat ook deden, maar daar moet u zich niet
door laten afleiden. Wat Johannes de Doper beweegt is ten diepste liefde. Het
is wel een beetje wat de Amerikanen noemen tough
love. Harde liefde. Maar het is wel degelijk liefde.
Hij richt zich op de mensen die
dachten dat zij geen werkelijke bekering nodig hadden. Mensen die zo trots
waren op hun afkomst, dat ze kinderen van
Abraham waren dat ze sowieso wel een goede relatie hadden met God. Dat hen niks kon gebeuren. Dan heb je dus al
een denkfout gemaakt.
U kunt nakomeling van Abraham zijn,
broeders en zusters , een zegelring dragen met … de Eik van Mamre er op
misschien. Dat zou een mooi wapenschild zijn. Een eik met drie engelen er om
heen! Ja. Dat kan. Maar daarmee ben je nog geen Abraham!
En als iemand van wie je houdt dingen
gelooft die absoluut niet waar zijn, en die overtuiging schade brengt aan hun
welzijn, of aan hun gezondheid, dan doe je je best om hen van dat waanbeeld af
te helpen. Anders kunnen ze niet verder. Dan kunnen ze geen leven leiden dat
recht doet aan hun roeping.
Dat is wat Johannes hier doet. Hij
zegt eigenlijk niet meer dan: “Lieve mensen. Jullie zijn geen Abraham. Je moet
je eigen keuze maken voor God, je kan niet bij God komen op grond van je
achternaam. Als je dat wel denkt, dan loopt het slecht met je af. Want alles
wat je doet, heeft ook consequenties. En als je blind bent voor de
consequenties van het kwaad dat je gedaan hebt, dan ziet het er niet goed uit.
Het mooiste is: dat geldt omgekeerd
ook. Ook als het verleden niet iets is om trots op te zijn. Ook als je zélf
dingen hebt gedaan die niet door de beugel kunnen dan is dat voor God nog
steeds niet het einde van het verhaal. Er is altijd een opening naar het licht
toe. Geen enkel duister is zwart genoeg om dat licht buiten te houden: maar we
moeten zèlf de luiken open doen. God gelooft zo diep in onze menselijke
vrijheid, onze menselijke waardigheid, dat Hij ons die vrijheid geeft.
Niemand kan onze vrijheid, onze verantwoordelijkheid
van ons afnemen. Niemand kan die luiken voor ons op slot doen. Dat is onze
menselijke waardigheid, de diepste kern van onze menselijkheid. Dat elk mens de
mogelijkheid heeft, en het recht om voor God te komen staan en op zijn of haar
manier bij God thuis mag komen, een levende relatie mag hebben met Hem wiens
naam Liefde is.
En als we onszelf dan laten planten
aan dat water, ons wortel laten schieten in dat land, waar de Heer woont, dan
gaan wij ook vruchten dragen. Onze eigen vruchten. Vruchten die glimmen in het
warme ochtendlicht. Waar we van kunnen eten, en zeggen “proef en zie, dat de
Heer goed is.”
Amen.