Saturday, 3 December 2016

Homilie Tweede Zondag van de Advent



Preek Tweede zondag van de Advent , jaar A

Broeders en zusters in Christus.

In het pastoraat ben je altijd met veel verschillende mensen in gesprek. En dan vallen je ook dingen op aan die mensen. Soms ook kleine dingen. En de laatste tijd valt me steeds meer op dat ik regelmatig mensen zie en spreek die een zegelring aan hun vinger hebben. Een zegelring met een familiewapen erop. In Heemstede zie je dat toch nèt íets vaker dan elders.  

Dat is natuurlijk iets moois, als je een wapen mag voeren, als je uit een familie komt die zoveel traditie heeft, zoveel geschiedenis. En dat je daar na zoveel eeuwen bij mag aansluiten. Daar mag je terecht waardering voor voelen, en ook wel een beetje trots op zijn. We krijgen allemaal een voorgeschiedenis mee in ons leven, en zo`n lange voorgeschiedenis gekenmerkt door ondernemingszin of publieke dienst door de generaties heen is een goede zaak. Dan levert de familiegeschiedenis ons goede voorbeelden die wij mogen navolgen.

Het kan ook anders gaan. Een vriend van mij komt uit een familie die tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de verkeerde kant gestaan heeft. Zijn familieleden hadden prominente posities bij de NSB en meldden zich aan bij de SS om naar het Oostfront te gaan. Hij is van ver na de oorlog. Zelfs zijn ouders zijn van na de oorlog. Maar hij heeft mij verteld over hoe het verleden hem tot een last was.

Hoe hij zich besmet voelde door zijn familiegeschiedenis. Dat is het woord dat hij gebruikte: “besmet”. Als of de geschiedenis voor hem een onontkoombare chronische ziekte was, waar hij elke dag weer mee werd geconfronteerd.

We krijgen allemaal een voorgeschiedenis mee in ons leven, en een voorgeschiedenis die gekenmerkt is door een periode van duisternis, een tijd waarin mensen zich niet van hun beste kant lieten zien kan heel zwaar doorwegen, kan zelfs na twee generaties nog ondragelijk voelen. En dat is géén goede zaak.

Want onze voorgeschiedenis ligt achter ons. Het is onze achtergrond. Het kan de moeite waard zijn, of iets wat we het liefst vergeten. Het is er. Ontegenzeggelijk. Maar wij zijn niet onze geschiedenis.

Johannes de Doper brengt hier dus een boodschap van hoop. Hij spreekt die boodschap op een wat strenge manier, zoals de profeten uit het Oude Testament dat ook deden, maar daar moet u zich niet door laten afleiden. Wat Johannes de Doper beweegt is ten diepste liefde. Het is wel een beetje wat de Amerikanen noemen tough love. Harde liefde. Maar het is wel degelijk liefde.

Hij richt zich op de mensen die dachten dat zij geen werkelijke bekering nodig hadden. Mensen die zo trots waren op hun afkomst, dat ze kinderen van Abraham waren dat ze sowieso wel een goede relatie hadden met God. Dat hen niks kon gebeuren. Dan heb je dus al een denkfout gemaakt.

U kunt nakomeling van Abraham zijn, broeders en zusters , een zegelring dragen met … de Eik van Mamre er op misschien. Dat zou een mooi wapenschild zijn. Een eik met drie engelen er om heen! Ja. Dat kan. Maar daarmee ben je nog geen Abraham!

En als iemand van wie je houdt dingen gelooft die absoluut niet waar zijn, en die overtuiging schade brengt aan hun welzijn, of aan hun gezondheid, dan doe je je best om hen van dat waanbeeld af te helpen. Anders kunnen ze niet verder. Dan kunnen ze geen leven leiden dat recht doet aan hun roeping.

Dat is wat Johannes hier doet. Hij zegt eigenlijk niet meer dan: “Lieve mensen. Jullie zijn geen Abraham. Je moet je eigen keuze maken voor God, je kan niet bij God komen op grond van je achternaam. Als je dat wel denkt, dan loopt het slecht met je af. Want alles wat je doet, heeft ook consequenties. En als je blind bent voor de consequenties van het kwaad dat je gedaan hebt, dan ziet het er niet goed uit.

Het mooiste is: dat geldt omgekeerd ook. Ook als het verleden niet iets is om trots op te zijn. Ook als je zélf dingen hebt gedaan die niet door de beugel kunnen dan is dat voor God nog steeds niet het einde van het verhaal. Er is altijd een opening naar het licht toe. Geen enkel duister is zwart genoeg om dat licht buiten te houden: maar we moeten zèlf de luiken open doen. God gelooft zo diep in onze menselijke vrijheid, onze menselijke waardigheid, dat Hij ons die vrijheid geeft.

Niemand kan onze vrijheid, onze verantwoordelijkheid van ons afnemen. Niemand kan die luiken voor ons op slot doen. Dat is onze menselijke waardigheid, de diepste kern van onze menselijkheid. Dat elk mens de mogelijkheid heeft, en het recht om voor God te komen staan en op zijn of haar manier bij God thuis mag komen, een levende relatie mag hebben met Hem wiens naam Liefde is.

En als we onszelf dan laten planten aan dat water, ons wortel laten schieten in dat land, waar de Heer woont, dan gaan wij ook vruchten dragen. Onze eigen vruchten. Vruchten die glimmen in het warme ochtendlicht. Waar we van kunnen eten, en zeggen “proef en zie, dat de Heer goed is.”

Amen.