Broeders en zusters in Christus
De afgelopen weken is u vast opgevallen dat de lezingen van de eerste
twee zondagen van de advent nogal pittig zijn. Het zijn oordeelsteksten:
bedoeld om de luisteraar er van te overtuigen dat hij zijn leven moet beteren.
Er is een goede reden waarom die lezingen gekozen werden. Vroeger waren
er twee vastenperioden, niet één. De vastentijd voor Pasen was het langst, en
het bekendst en is ook nu nog steeds dé vastentijd. Maar er werd ook gevast in
de Advent, de tijd voor Kerst. De oosterse christenen doen dit nog steeds.
Dat de Advent een vastentijd is, is ook te zien in de kleur van de
gewaden: die is normaal paars, maar twee keer per jaar kun je ook roze dragen –
een kleur van vreugde. En dat is zowel zo in de vastentijd, als in de Advent: één
zondag in de Vasten en één zondag in de Advent. Dat zijn de zondagen waarop de
vasten verlicht werd, en er meer uitzicht kwam op het paasfeest, of op het
Kerstfeest.
Zo ziet u maar, hoe de dingen er uit zien, dat maakt uit. Dat zegt ons
iets over wat datgene ten diepste betekent. Het zijn niet zomaar
uiterlijkheden, maar het drukt een waarheid uit over wat we geloven. Het is er niet
zomaar. Het doet er toe.
Dat lijkt heel abstract, maar als we bijvoorbeeld denken aan de kleding
van, bijvoorbeeld, een rechter in de rechtbank. Een rechter die rechtspreekt
over een verdachte, of uitspraak moet doen in een geschil. Die kleedt zich op
een heel eigen manier. In een zwart gewaad, zo neutraal mogelijk. Die kleding
drukt uit wat een rechter moet zijn: onbevooroordeeld jegens de verdachte,
onpartijdig tegenover de mensen die tegen elkaar procederen. Als het goed is,
is dat niet alleen maar uiterlijke schijn! Wat een rechter draagt is een
belofte die hij moet waarmaken.
Een verpleegster draagt een uniform, en dat betekent ook wat: dat betekent dat je haar kan vertrouwen, dat ze wil dat je de juiste zorg krijgt, en je lijden zoveel mogelijk verlicht wordt. Een goede verpleegster draagt dat uniform niet voor niets, het uniform dat zij draagt is een belofte die zij mag waarmaken.
Ook in het Evangelie vandaag gaat het over uiterlijkheden, en welke er wel toe doen, en welke
niet:
'Waar
zijt gij in de woestijn naar gaan zien? Naar een riethalm door de wind bewogen?”
Vraagt de Heer aan de menigte om hem heen. “Waar
zijt gij dan wel naar gaan zien?” “Naar iemand in verfijnde kleding? Die
verfijnde kleding dragen zijn te vinden in de paleizen der koningen.”
De Heer spreekt hier over Johannes de Doper. En u weet natuurlijk: die
droeg geen verfijnde kleding. Integendeel. Hij droeg de eenvoudigste kleding
die er was. Een gewaad van kamelenhaar. Voor de luisteraars van die tijd was
daarmee precies duidelijk wat hij bedoelde. Want in het Oude Testament, als het
over de profeet Elia gaat, dan staat daar geschreven dat Elia ook zo`n soort
gewaad droeg. En Elia was de grootste van de profeten. Dat Johannes zich als Elia
kleedde en zich als Elia gedroeg
betekent dan ook: hij plaatst zich in die traditie, hij mag die waar gaan
maken.
Ook voor Johannes geldt dat hoe hij zich kleedt en wat hij eet een teken
is van wie hij is, en wat hij doet.
En juist profeten proberen iets anders dan zichzelf zichtbaar te maken.
Een profeet verkondigt – als het goed is – nooit zichzelf. Hoe hij er uit ziet,
wat hij doet, en de woorden die hij spreekt wijzen naar iemand anders. Die
wijzen naar God. Die wijzen naar Jezus Christus.
Ook wij mogen op onze manier proberen iets van God zichtbaar te maken.
Ook wij zijn geroepen om op de manier waarop wij ons gedragen iets zichtbaar
maken van wie wij ten diepste zien. Wij hebben in de christelijke kerk geen
apart uniform dat we moeten dragen, we kennen geen kledingsvoorschriften – en als
u gewoon in de Kerk zit hoeft u ook geen bijzondere kleding aan. Voor
priesters, u ziet het, gelden andere regels, maar u bent daar als gelovige vrij
van.
Maar hoe we ons presenteren en hoe we ons gedragen maakt wel uit. Het
moet aansluiten op de diepste zin die we in dit leven gevonden hebben. Op de
diepste waarheid die ten grondslag ligt aan dit leven, dat de onmetelijke,
onpeilbare liefde van God alles in het universum verlicht.
Soms kunnen we dat licht niet duidelijk zien. Soms is het donker om ons
heen. Maar het wordt nooit helemaal donker want mensen om ons heen kunnen wat
van dat licht laten doorschijnen. Zij zijn dat licht niet, maar lichten de duisternis
wel op, omdat ze iets van liefde en goedheid willen doorgeven aan een ander.
Ik las kort geleden een gedicht van de Vlaamse dichter Herman de Coninck.
En dat deed me hier aan denken : Het gedicht heet Winter.
Winter
winter. je ziet weer de bomen
door het bos, en dit licht
is geen licht maar inzicht:
er is niets nieuws
zonder de zon.
door het bos, en dit licht
is geen licht maar inzicht:
er is niets nieuws
zonder de zon.
En toch is ook de nacht niet
Uitzichtloos, zo lang er sneeuw ligt
Is het nooit volledig duister, nee,
Er is de klaarte van een soort geloof
Dat het nooit helemaal donker wordt.
Zo lang er sneeuw is, is er hoop.
Uitzichtloos, zo lang er sneeuw ligt
Is het nooit volledig duister, nee,
Er is de klaarte van een soort geloof
Dat het nooit helemaal donker wordt.
Zo lang er sneeuw is, is er hoop.
U kunt het beeld misschien wel voor u zien. Een bos in de winter, in het
duister van de nacht. En toch is het ook niet duister, is de sneeuw niet donker. Niet omdat het uit zichzelf
licht geeft – want dat doet het niet – maar omdat het haast ongemerkt het licht
doorgeeft wat het van elders ontvangt.
Er zijn veel mensen om ons heen voor wie het vandaag donker is. Mensen die
eenzaam zijn, of in de problemen zitten, die geen antwoorden hebben op hun
vragen. Vaak kunnen we die problemen waar ze mee zitten niet zomaar voor hen
oplossen. Maar we kunnen wel iets van het licht doorgeven wat we van God
ontvangen hebben. We kunnen in een donkere nacht met z`n allen een dik pak
sneeuw zijn, dat licht weerkaatst, dat hoop brengt in de duisternis.
Ik weet niet of we een witte kerst gaan krijgen dit jaar. Dat hebben we
niet in de hand. Maar we kunnen wel iets van die goedheid en liefde van God
kunnen doorgeven, en daar hoeven we zelfs niet tot Kerst op te wachten. En als we ons zo gedragen, dan maken we een belofte waar. Dan zijn we als Johannes in een kamelenharen jas, of als een rechtvaardige rechter in een zwarte toga of een zorgzame verpleegster in het ziekenhuis. Dan maken we onze beloften waar, en geven wij aan anderen iets van het goede dat wij zelf om niet hebben ontvangen.
Amen.