Saturday, 21 December 2024

Vierde advent jaar C

 

In die dagen reisde Maria met spoed naar het bergland
naar een stad in Juda.
Zij ging het huis van Zacharias binnen en groette Elisabeth.
Zodra Elizabeth de groet van Maria hoorde,
sprong het kind op in haar schoot.
Elizabeth werd vervuld met de heilige Geest
en riep met luide stem:
“Gij zijt gezegend onder de vrouwen
en gezegend is de vrucht van uw schoot.
Waaraan heb ik het te danken,
dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt?
Zie zodra ik uw groet hoorde,
sprong het kind van vreugde op in mijn schoot.
Zalig zij, die geloofd heeft, dat tot vervulling zal komen
wat haar vanwege de Heer gezegd is.”

 

Beste vrienden

 

In die dagen reisde Maria met spoed naar het bergland.

Zo lezen we in het begin van het Evangelie voor deze zondag. Het voelt wat onlogisch. Deze lezing speelt zich af net na de aankondiging van de engel Gabriel: Maria is wonderbaarlijk zwanger van de Heilige Geest en ondanks dat ik zelf niet goed weet wat het is om zwanger te zijn lijkt het me persoonlijk een mooie gelegenheid om met de voeten omhoog op de bank te gaan zitten, en dan kan Jozef zorgen voor warme chocolademelk met slagroom. Maar niks daarvan, ze doet haar rugzak om en gaat liftend naar het Bergland toe.

Het is haast chocant hoe het er staat. Als we tegenwoordig al denken dat een zelfstandige reis misschien een beetje riskant is voor een jong meisje, probeer je dan de wereld van de eerste eeuw voor te stellen, met roofdieren en booswichten in elke spelonk. Maar Maria is geen moment bezig met haar angst voor het onbekende, of zelfs maar wat de buren betamelijk zouden vinden.

(De buren vinden haar toch al niet zo betamelijk, vermoed ik. Wat zal er over haar wel niet gezegd zijn in Nazareth? Die plek waar iedereen op elkaar let, maar niemand naar een ander omziet?)

Waarom gaat Maria naar het Bergland?

In de aankondiging van de Engel wijst hij al op Elizabeth. Als Maria vraagt hoe het mogelijk is dat zij een kind kan krijgen zegt de Engel: voor God is niks onmogelijk. Jij bent misschien nog te jong, maar Elizabeth – zegt de engel - was te oud! En toch heeft God besloten dat er wonderen moesten gebeuren. En, Maria, jij bent wel uniek – maar je bent niet de enige die uniek is! In Elizabeth heb je een vriendin, en jouw kind en dat van haar, Jezus en Johannes de Doper zullen een unieke band krijgen vanaf het vroegste begin.

Zo zet ze haar reis in om bij Elizabeth te komen. Er zijn nu eenmaal dingen waar je het niet met je man over kan hebben. Jozef begrijpt er geen snars van (dat komt nog) en Zacharias was letterlijk stomgeslagen, dus Elizabeth had de afgelopen maanden ook al niet zoveel aanspraak. En de buren, nou ja, daar heb je in dit geval ook niet zoveel aan. En dat terwijl er zoveel bijzondere dingen van God om je heen gebeuren! Nee, het is maar goed dat ze bij elkaar komen, met hun vieren.

Maria en Elizabeth, Johannes en Jezus komen bijeen, in het huis van Elisabeth.  En Elisabeth voelt meteen wat er aan de hand is, niet uit haar zelf, maar door de nog ongeboren Johannes. Die is immers zo weten we uit het Evangelie een profeet vanaf de moederschoot. Hij wordt niet zoals Amos als volwassen man van achter zijn geiten weggetrokken, of dat hij zoals Elisa moest wachten totdat hij de mantel van Elia op zijn schouders gelegd kreeg. Hij is het vanaf het eerste moment. En dat heeft zo zijn gevolgen. (Naast dat Johannes misschien een beetje een ingewikkeld kind wordt)

En net zoals Johannes als volwassen man Jezus aankondigt, doet hij dat nu in het klein: door op te springen van vreugde. Springen van vreugde is in de Bijbel een reactie die volgt op dat we de voltooiing van Gods werk zien. We zien de uitdrukking terug in de psalmen, en ook meerdere keren terug in het Lukasevangelie: Zacharias zal ook opspringen van vreugde vanwege Johannes (Lukas 1:14)

Elizabeth benoemt de ongeboren Jezus als de Heer, de Godstitel. Zij weet wie hij is door die kleine profetie, dat sprongetje in de baarmoeder. Lang voor alle gesprekken over wie zeggen de mensen dat ik ben - en dan moeten de leerlingen maar een beetje gissen - is het al duidelijk voor Elizabeth.

God komt in de wereld door Jezus. En Jezus komt naar de mensen die hem verwachtten, ook al kennen ze de details nog niet.

Het grote komt altijd naar het kleinere toe, dat is een soort Bijbelse “natuurwet”. God komt naar Adam en Eva toe, God komt naar de aartsvaders en -moeders toe. God moet eerst naar het Joodse volk in Egypte komen voordat zij, op hun beurt, op pad kunnen gaan. Jezus trekt door het land heen om mensen te ontmoeten, en dan vertelt hij bijvoorbeeld het verhaal van de Vader die naar de Verloren Zoon rent.

En zelfs als Jezus nog ongeboren is, en zelf nog nergens komen kan, dan doet Maria dat voor hem. Zij brengt hem rond naar de eersten die naar hem uitzien. Zodat zij mogen delen in die vreugde en zij ook zichzelf mag sterken aan hun geloof. (Want denken dat Maria nooit iemand nodig heeft lijkt me helemaal niet zo`n vrome gedachte)

In die zin is de advent, het wachten op de komst van hij die groter is dan wij, misschien wel het meest christelijke seizoen, of beter: het seizoen dat het beste onze levenshouding uitdrukt. Wij mogen door ons leven heen veel doen, en sommige dingen laten, maar we doen dit in antwoord op een ontmoeting met Iemand die naar ons komt. Iemand die iets bijzonders bij ons oproept, een vreugde die we niet helemaal kunnen verklaren. Iemand die we ons hele verdere leven mogen leren kennen, steeds opnieuw en steeds beter.

Jezus de Heer.

Amen.

Saturday, 14 December 2024

Derde Advent Jaar C

 

In die tijd stelden de mensen Johannes de vraag:
“Wat moeten wij doen?”
Johannes gaf hun ten antwoord:
“Wie dubbele kleding heeft, laat hij delen
met wie niets heeft,
en wie voedsel heeft, laat hij hetzelfde doen.”
Er kwamen ook tollenaars om gedoopt te worden
en ze vroegen hem:
“Meester, wat moeten wij doen?”
Hij zei hun:
“Niet méér vragen dan voor u is vastgesteld.”
Ook de soldaten vroegen hem
“En wij, wat moeten wij doen?”
Hij antwoordde:
“Niemand uitplunderen, niemand iets afpersen,
maar tevreden zijn met uw soldij.”
Omdat het volk vol verwachting was
en iedereen zich aangaande Johannes de vraag stelde,
of hij niet de Messias zou zijn,
gaf Johannes aan allen het antwoord:
“Ik doop u met water, maar er komt iemand,
die sterker is dan ik;
ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken.
Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur.
De wan heeft Hij in zijn hand
om zijn dorsvloer grondig te zuiveren
en zijn tarwe te verzamelen in de schuur,
maar het kaf zal Hij verbranden in onblusbaar vuur.”
Zo en met nog vele andere vermaningen
verkondigde Johannes aan het volk de Blijde Boodschap.

 

De derde zondag van de Advent is een zondag met een licht randje: zondag Gaudete – we worden gevraagd om ons te verheugen in de Heer. Maar het Evangelie van vandaag lijkt nou niet direct een vreugdetekst! 

De mensen komen naar Johannes de Doper toe – de voorloper van de Heer, de Wegbereider – en hij geeft hen levensadvies. Advies dat hoort bij die taak van voorbereiding, het leven op orde brengen voor de komst van de Heer.

Hij spreekt drie groepen aan, en daar zit een regelmaat in; plat gezegd – het gaat van kwaad tot erger ; we beginnen bij de mensen, die zich willen vrijmaken van het kwaad dat ze hebben gedaan .  Iets eerder in het Evangelie noemt Johannes ze zelfs addergebroed. Dat zet de toon al een beetje!

Dit zijn mensen die verkeerde keuzes hebben gemaakt in het leven. En dat weten ze, ze kunnen de Messias niet zomaar onder ogen komen – ze moeten zich voorbereiden, bekeren, reinigen.

Dan komen we als tweede uit bij de tollenaars – mensen die collaboreren met de Romeinse bezetter en daar zelf flink aan verdienen. Dat zij verkeerd gedaan hebben staat buiten kijf. Wat ze allemaal mispeuterd hebben kunnen we overal in de Evangelies teruglezen.

Tenslotte komen we uit bij de soldaten. We kunnen er niet eens van uitgaan dat dat joden waren – het zou voor joden uit de tijd van Jezus ondenkbaar geweest zijn om dienst te hebben genomen in het Romeinse leger. En niet alleen omdat je dan moet heulen met de vijand! Je moest dan ook nog eens offeren aan standbeelden van de keizer – en ook de Adelaars van de legioenen werden als afgoden aanbeden. Soldaten zijn niet alleen gewetenloze bezetters, maar ook nog eens afgodendienaars. Vergeleken met hen vallen de tollenaars nog mee!

Het gaat van kwaad tot erger, tot ergst.

Maar nu, het bijzondere. Die niet-joden, die heidense Romeinen - voelen dat er wat aan zit te komen. Die boodschap van de Messias die komen zal, dat is ook op een of andere manier hun verhaal. Dat die joodse Messias ook hun leven gaat veranderen. En ook zij komen bij Johannes de Doper in de hoop dat hij hen kan vertellen hoe het verder moet met hun leven.

Dan is het bijzonder wat de raad is van Johannes, want de raadgevingen van Johannes zijn helemaal niet zo spectaculair – ze zijn zelfs heel alledaags.

De mensen, de grote massa, moet delen van hun overdaad, of dat nu voedsel is of kleren. Als je meer hebt dan je nodig hebt moet je delen met anderen. Alleen op die manier kun je ruimte maken voor God in je leven. Als je je handen vol hebt, kun je niks krijgen.

De Tollenaars en soldaten krijgen als advies om tevreden te zijn met wat ze ontvangen voor hun moeite. Dat wil zeggen: met wat er voor hen is vastgesteld, hun soldij. Johannes zegt ze níet dat ze moeten ophouden met soldaat zijn, of in opstand moeten komen. Ze hoeven niet te breken met hun bestaan. Maar wát ze doen moeten ze zo doen dat er niets op aan te merken is.   

Dat is een hoopvolle boodschap, zelfs een vreugdevolle boodschap – want dat betekent dat het binnen ons bereik is om goed te doen. Het is binnen ons bereik om ons voor te bereiden op de komst van de Heer, niemand staat buiten die belofte, als je je maar gereed wilt maken. Zelfs de personen die er aan de buitenkant het érgste uitzien kunnen daar een begin mee maken. Wát het ook is waar ze van beschuldigd worden. 

Een optimistische boodschap dus! De komst van de Messias opent voor iedereen deuren, laten we dan ruimte te maken zodat we Gods kerstgeschenk mogen ontvangen.

Amen.

Saturday, 7 December 2024

Tweede advent jaar C

 

Het gebeurde
in het vijftiende regeringsjaar van keizer Tiberius:
Pontius Pilatus was landvoogd van Judea;
Herodes gouverneur van het gewest Galilea;
zijn broer Filippus gouverneur van het gewest Iturea en Trachonitis
en Lysanias gouverneur van Abilene;
Annas en Kajafas bekleedden het hogepriesterschap.
Toen kwam het woord van God over Johannes,
zoon van Zacharias,
die in de woestijn verbleef.
Hij begon op te treden in heel de Jordaanstreek
en een doopsel van bekering te preken
tot vergeving van zonden,
volgens de profetie,
die geschreven staat in het boek van Jesaja:
Een stem roept in de woestijn:
bereidt de weg van de Heer,
maakt zijn paden recht.
Elk dal moet gevuld
elke berg of heuvel geslecht worden;
de kronkelpaden moeten recht,
de ruwe wegen effen worden.
Heel de mensheid zal Gods redding zien.

Beste vrienden

 

Er was eens, in een land hier heel ver vandaan, was er eens een bijzondere man

Dat zijn de woorden waarmee sprookjes beginnen. Ooit een keer, op enig moment, gebeurde er ergens, maakt niet uit waar, het volgende. Sprookjes vinden plaats buiten onze tijd, en buiten onze ruimte. Het zijn droomwerelden die gemaakt worden door de verteller om een mooi symbolisch verhaal te kunnen vertellen, over twee kinderen die verdwalen in een bos, of over een meisje dat honderd jaar moet slapen in een vergeten kasteel.

Het verhaal van deze zondag is een ander soort verhaal. Het begint met een hele precieze verklaring van tijd en plaats.

Geen “er was eens”, maar een kloek het gebeurde..

En wanneer gebeurde het? Op een heel exact moment. Vroeger had je niet één jaartelling, elke streek en stad had zijn eigen kalender – en als je moest zeggen wanneer iets gebeurd was dan moest je met handen en voeten proberen uit te leggen wanneer dat dan was. In primitieve gebieden is dat nog steeds. Als je dan wil weten wanneer iemand geboren is, zeggen ze: “in het jaar dat het water hoog stond in de rivier, en er veel geitjes werden geboren”. En dan hoop je maar dat je uit die puzzel komt.

En dus gebruikte men de jaren van de mensen waar je niet omheen kon. Wanneer het water hoog stond, ja, dat was voor iedereen anders. Maar het jaar van de keizer Tiberius? Toen Pilatus landvoogd was? Herodes en Filippus Viervorst waren, en Lysanias gouverneur was van Abilene? En Annas en Kajafas hogepriester? Dat jaar?

Dat is tezamen een heel precies moment! Maar deze opsomming, de jaren van de mannen waar je niet omheen kan, vertellen je ook nog iets anders. Namelijk: om wie je niet heen kan, en wat dat betekent.

Het begint al met keizer Tiberius. Israël is bezet. Het keizerlijke gezag valt toe aan de landvoogd, Pontius Pilatus. Er is geen koning meer in het land. Ooit viel het koninklijke gezag dan toe aan de hogepriester, maar die staat nu helemaal aan het einde van de rij.

Eerst komen nog de mindere vorsten, de zonen van de wrede koning Herodes die nog mogen regeren over een paar fragmenten van hun vaderlijke koninkrijk. Herodes de Jongere en Filippus. En dan is er tenslotte nog het miniprinsje Lysanias waarvan niemand meer zeker weet wie dat nu was.

En dan pas komen de hogepriesters. Twee hogepriesters. In de Joodse wet mag er maar één de hoge priester zijn, een zoon van Aaron. Maar die lijn was geëindigd, of beter, die hadden ze ooit vermoord, want dat kwam beter uit. Sindsdien werd het hogepriesterschap bij opbod verkocht, en wie het allerrijkst was bleef als “hogepriester-emeritus” aan de knoppen zitten terwijl zijn jongere familie formeel hogepriester was. Kajafas was de papieren priester, maar Annas was de échte baas.

Die hele lijst van mannen waar je niet om heen kan is niet zomaar een datum. Het is ook lopend  commentaar op de tijd: zie hoe diep we gezonken zijn.

En dan, zo lezen we, wordt er ingegrepen door God. Het woord van God, zo staat er, komt over een mens, Johannes zoon van Zacharias. Johannes is de zoon van een priester, maar hij is geen priester. Hij werkt niet in de tempel. Hij heeft zich teruggetrokken in de wildernis. Hij kan het kwaad, de rot en de boosaardigheid niet meer aanzien. Hij is een eenling die zich enkel toelegt op de Ene. Iemand die zich leegmaakt zodat God hem kan vullen. Iemand die het leven achter zich laat om het leven te winnen.

De wildernis is de plek waar het moet gebeuren, net zoals de profeet Elia de wildernis in ging om te wachten op een teken, zo wacht Johannes op wat er gebeuren gaat. De redding kan niet uit het volk komen, niet uit een groep, niet van een generaal. We moeten terug naar het begin, en het begin ligt in de woestijn, waar het volk samenkwam om God te ontmoeten.

Het woord van God komt over hem. Dat woord is niet zomaar een visioen of een instructie. Het woord van God is nooit iets afstandelijks, het is iets wat verwerkelijkt moet worden, waargemaakt. En dat gebeurt door God zelf. En het werk begint met je voorbereiden op de toekomst.

De wildernis is een plek van voorbereiding. Het Joodse volk was in de woestijn met Mozes, en het volk zal moeten uitlopen naar Johannes de Doper, naar de Jordaan aan de grenzen van het land. Daar moet men zich leegmaken om beter de belofte te kunnen ontvangen. Zich te wassen, zich te laten onderdompelen in water als teken van omkeer, zoals dat in het Jodendom ging en gaat.  

In de kerk zien we de veertigdagentijd gespiegeld in de tocht van het volk door de wildernis, met de paasnacht als de doorgang door de Rode Zee. Wij, in de advent, maken een kortere tocht, naar de Jordaan toe. Bij Johannes de Doper. Wegen en paden worden recht gemaakt zodat de koning ongehinderd naar ons toe kan komen. Net zoals in het oude Israël men het afval voor de poorten opruimde als de koning kwam, zo mogen wij het stof en vuil dat in onszelf proberen op te vegen.  

Gods woord kwam over Johannes, en dat woord loopt uit op het Woord. Het Woord dat vlees zal worden. In Hem zal heel de mensheid Gods redding zien.

Wij zullen Hem met eigen ogen zien, en Hij ziet om naar ons. Onze redding.

Amen.