Saturday 14 September 2024

24e Zondag door het Jaar

 

In die tijd trok Jezus met zijn leerlingen
naar de dorpen rond Caesarea van Filippus.
Onderweg stelde Hij aan zijn leerlingen de vraag:
“Wie zeggen de mensen dat Ik ben?”
Zij antwoordden Hem:
“Johannes de Doper;
anderen zeggen Elia
en weer anderen zeggen dat Gij een van de profeten zijt.”
Daarop stelde Hij hun de vraag:
“Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?”
Petrus antwoordde:
“Gij zijt Christus.”
Maar Hij verbood hun nadrukkelijk
iemand hierover te spreken.
Daarop begon Hij hun te leren
dat de Mensenzoon veel zou moeten lijden
en door de oudsten,
de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen moest worden,
maar dat Hij, na ter dood te zijn gebracht,
drie dagen later zou verrijzen.
Hij sprak deze woorden zonder terughoudendheid.
Toen nam Petrus Jezus terzijde
en begon Hem ernstig daarover te onderhouden.
Maar zich omkerend keek Hij naar zijn leerlingen
en voegde Petrus op strenge toon toe:
“Ga weg, satan,
terug!
want gij laat u leiden door menselijke overwegingen
en niet door wat God wil.”
Nadat Hij
behalve zijn leerlingen ook het volk bij zich had laten komen,
sprak Hij tot hen:
“Wie mijn volgeling wil zijn
moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen
en zijn kruis op te nemen.
Want wie zijn leven wil redden
zal het verliezen.
Maar wie zijn leven verliest omwille van Mij en het Evangelie
zal het redden.”

Dat als je iets wil vertellen, of bekend wil maken, dan zoek je een bijzondere plek uit. Als we iemand in Alkmaar een bijzonder eerbetoon willen geven, dan doen we dat op de Kaasmarkt, dan word je rondgedragen op een kaasberrie. Dat is leuk.

Bij de 8 oktober receptie binnenkort, wensen we elkaar een Goed Ontzet, dat doen we dan in de Grote Kerk. Dat past daar goed bij! Je zou het net zo goed kunnen doen in de sporthal van Overdie. Die is net zo groot. Toch zou dat niet helemaal hetzelfde voelen. Ook al was het gezellig en kwamen we veel mensen tegen die we kenden.

Voor een bijzonder moment zoek je een bijzondere plek uit. Een huwelijksaanzoek ziet er toch wat gekleder uit in Parijs of op het strand dan in een McDonalds langs een snelweg ergens ter hoogte van Lelystad.

Maar vandaag zijn we op weg met Jezus en alles gaat weer eens anders dan je zou denken. Er moet iets héél belangrijks gebeuren. Het wordt tijd dat de leerlingen uitspreken wat ze écht denken, écht voelen, écht geloven. En het is tijd voor Jezus om te vertellen wie hij écht is, en wat hij komt doen.

Dan zou je denken, daar zoek je een passende plek voor uit. Iets symbolisch. Jeruzalem ligt misschien wat ingewikkeld, maar er is vast een smaakvol zaaltje ergens in de koningsstad Betlehem waar de jonge David door de profeet Samuel tot koning werd gezalfd. Dat had wel wat gehad.

Maar nee. We zijn op een hele vreemde plek. Niks geen mooie symbolische stad, met veel geschiedenis. We zijn helemaal aan de rand van de kaart beland. In de buurt van Caesarea Philippi. Het was nog logischer geweest om toch maar voor dat wegrestaurant langs de snelweg te gaan. Dat ligt tenminste nog op de route. Caesarea Philippi …. Daar kom je zelfs niet zomaar langs als je op weg bent naar één of andere plek in het Joodse land. Integendeel, je moet vanaf de noordkant van het meer van Galilea langs de rivier de Jordaan helemaal omhoog wég van dat Joodse land.

De ruïnes van Caesarea Philippi kun je tegenwoordig nog vinden. Het ligt in de Golan, aan de voet van de berg Hermon. Nét in het door Israël bezette deel van Syrië, een paar kilometer van de bestandslijn.   

Caesarea! Ja, de naam zegt het al: dat is geen joodse stad. Integendeel: het is een epicentrum van heidendom. De streek heette vroeger Banias. “Pannije”. De hele omgeving van de stad was toegewijd aan de Griekse bosgod Pan. In en rond Caesarea stonden allemaal tempels en heiligdommen. Eén van de nieuwste tempels was gewijd aan de Romeinse keizer. En zo héét de stad ook: keizerstad. Romeinse Keizerstad. Net zoals in de Sovjet-Unie elk dorpje wel een Leninstraat moest hebben, of een Komsomolwijk, zo moest in de tijd van Jezus elke regio een Keizersstad aanleggen. Om de mensen er even aan te herinneren wie er écht de baas is in het land!

Dat lijkt een beloftevolle plek om aan je leerlingen te zeggen dat je de Messias bent, dat je het volk komt verlossen.

Maar Jezus heeft er een uitstekende reden voor. In Caesarea woont  namelijk een koninkje. Een joods koninkje. Caesarea Philippi was de hoofdstad van een vorstendommetje. En de plaatselijke heerser heeft een beroemde naam. Herodes Philippus de Tetrarch was namelijk een zoon van de beroemde koning Herodes, die we kennen.

Ze maakten deel uit van de joodse koninklijke familie: de Herodianen. Maar over dat koningschap had niemand nog een illusie. Ze zijn op papier dan wel joods, en ze “heersen” samen over de Joden, maar iedereen weet dat ze eigenlijk niks te zeggen hebben. Niemand neemt ze serieus. Ze zijn gekroonde landvoogden van de Romeinen.

En de echte insider, de tempeladel en hun aanhang, vinden de koninklijke familie zelfs niet eens écht joods. Hun familie is ooit joods geworden, maar ze komen uit Edom. Dan kun je zelfs de tempel in Jeruzalem gerenoveerd hebben, zoals Herodes de Grote deed, maar je hoort er nooit écht bij.  

De Herodianen zijn wèl slimme politici, dat zeker! Gehaaide overlevers in de gewelddadige politiek van die tijd! Waar als je niet uitkeek je elke ochtend dood wakker kon worden! Maar al die gehaaide politiek, en al die overlevingsdrift. Waar heeft dat toe geleid?

Soms, als je een belangrijke boodschap wilt brengen zoek je een plek uit met veel contrasten. Jezus maakt zich bekend als Messias, als de gezalfde, de Koning van Israël en doet dat bij de plek waar een échte vorst zetelt. Een beetje alsof je een dierenrechtengroep opricht bij de ingang van een slachthuis. Als zoiets gebeurt, dan is dat geen ongeluk. Dat is uitgekiend commentaar. Zelfs zónder dat je veel zegt over dat slachthuis, en wat daarbinnen gebeurt.

Kijk maar om je heen! Aan de vruchten herken je de boom! De hoofdstad van een joodse vorst? Overal staan heidense tempels! Vorst Philippus moet zelfs zijn eigen hoofdstad naar de Romeinse Keizer noemen. Hij bouwt zelfs een tempel voor keizer Augustus, waar hij als een God aanbeden kan worden! Is Philippus nu écht een joodse koning? Maakt hij iets waar van de Thora? Van de gerechtigheid van God?  

Nee! Sterker nog: hij moet van zichzelf hetzelfde zeggen als wat de opgehitste meute straks roept op Goede Vrijdag: wij hebben geen koning dan Caesar! En niet alleen Philippus de Tetrarch moet dat zeggen, de hele familie van de Herodianen zegt het hem na. Wij hebben geen koning dan Caesar! Hun kroon is hol! Er zit niks meer in!

Jezus zegt met zoveel woorden. Als jullie dát in mij zien, wat ik bén, een nieuwe koning, houd er dan rekening mee: het wordt niet dit. Het wordt heel wat anders. Het wordt zelfs iets volledig omgekeerds. Geen koning die een sluwe overlever is, en voor wie geen concessie te groot is voor een hapje macht: een koning die de wereld wint door zijn ziel te verliezen.

Petrus spreekt als eerste uit wie Jezus is, en dat maakt hem tot fundament van de Kerk. Die belijdenis maakt hem tot eerste van de apostelen, de Sleutelbewaarder die opent en dichtdoet. Maar de kracht van Petrus is ook zijn zwakte. Hij zíet het koninklijke in Jezus maar denkt nog in oude verwachtingen.

Als Jezus zegt dat hij het lijden in moet gaan, dan kan hij dát nog niet vatten. En dat is niet vreemd, want wie kan het wèl vatten? Maar van Petrus wordt meer verwacht. Maar Petrus heeft ook de antenne van een politicus – in het latere conflict over de spijswetten probeert hij ook concessies te doen om de boodschap voor iedereen aanvaardbaar te maken, en dan werkt het ook niet. En hier ook niet. Blijf je wandelen op de mensenweg, dan eindig je op een doodlopend pad: bij de Panbron en de Keizerstempel.

De rechtvaardigheid van God moet doorbreken en dat betekent ook dat er een oordeel komt over alles dat die rechtvaardigheid verwerpt. Maar wie kan dat oordeel dragen? Niet de mensen zelf, niet het volk. Enkel degene die zich werkelijk ten diepste verantwoordelijk voor hen maakt kan dat: de werkelijke koning. Jezus zelf.

Námens de mensen waar hij koning van is wil hij dragen wat er komt, namens God, wiens Messias hij is, kan hij zo de mensen bevrijden van het kwaad. Maar om dat te blijven begrijpen heb je een heel leven nodig.

En wat zegt dit alles óns? Het voelt zo ver weg. Abstract. En lijden doen we ook niet graag. Wat dat betreft lijken we allemaal erg op Petrus. “Dat God dat verhoedde”, denken we snel als we moeilijkheden op ons af zien komen. Dat is heel menselijk. Maar sommig lijden is onvermijdelijk, dat kán God niet verhoedden. Ander lijden is juist verheffend: dan wordt er geleden zodat anderen kunnen leven.

We denken dan aan de belijders en de martelaren, maar ook aan gewone mensen die moeilijkheden op zich nemen die anders andere mensen ten deel waren gevallen. Die mensen kunnen we dan kinderen van het Koninkrijk noemen. Want ze willen die koninklijke opdracht waar maken. Niet meer leven uit het ik maar uit liefde voor het leven instaan voor het leven van anderen. Zonder concessies. Ze beschikken op koninklijke wijze over hun inzet en hun leven om zo het leven te vinden.

Niet alleen even hier en nu, voor een korte ademtocht, maar voor altijd. Gedragen door de Geest.

Het kan ook zijn dat je dat niet doet, daar elke keer voor wegloopt. Dan doe je elke keer opnieuw een concessie. Iets van je opdracht, iets van wat alleen jij kan toevoegen aan de wereld brokkelt dan af. Iets van God verdwijnt, en iets menselijks keert er voor terug. En heb je alleen nog maar mensenwaardes en mensenbeelden om je heen, en geen koning dan Caesar, dan wordt het stil om je heen.

Dan kun je nog wel de papieren hebben, waarop staat dat je dit of dat bent. Maar in werkelijkheid stelt dat niks meer voor. En ten diepste weet je het zelf ook.

Dus laten we een andere weg nemen, we blijven hier niet, aan het einde van deze doodlopende weg naar Caesarea Philippi. We keren om en slaan de weg in naar Jeruzalem. De moeilijkheden tegemoet.

Amen.

 

Thursday 5 September 2024

23e zondag door het jaar B

 

Jesaja 35:4-7a


Spreek tot allen die de moed verloren hebben:
“Vat moed en vreest niet:
Uw God komt om de wraak te voltrekken,
God komt om te vergelden en om u te redden.
Dan gaan de ogen van de blinden weer open
en zullen de oren van de doven geopend worden.
De lamme zal springen als een hert
en jubelen zal de tong van de stomme.
Ja, in de steppe zullen beken ontspringen,
rivieren in de woestijn.
De dorre vlakte wordt een vijver,
het dorstige land één waterbron.”

 

Evangelie: Mc 7:31-37

In die tijd vertrok Jezus uit de streek van Tyrus
en begaf zich over Sidon naar het meer van Galilea, midden in de streek van Dekápolis.
Men bracht een doofstomme bij Hem
en smeekte Hem dat Hij deze de hand zou opleggen.
Jezus nam hem terzijde, buiten de kring van het volk, stak hem de vingers in de oren
en raakte zijn tong met speeksel aan.
Vervolgens sloeg Hij zijn ogen ten hemel,
zuchtte en sprak tot hem:
“Effeta”,
wat betekent:
Ga open.
Terstond gingen zijn oren open,
en werd de band van zijn tong losgemaakt,
zodat hij normaal sprak.
Hij verbood het aan iemand te zeggen;
maar met hoe meer nadruk Hij dat verbood,
des te luider verkondigden zij het.
Buiten zichzelf van verbazing riepen zij uit:
“Hij heeft alles wel gedaan,
Hij laat doven horen en stommen spreken.”

 

Beste vrienden,

Zoals u misschien weet kom ik uit een grensgebied. En alle grensgebieden zijn een beetje vreemd. Er zijn altijd stroken waarvan je zo op het oog niet kan zien waar het nu bijhoort. Het dialect klinkt soms als iets buitenlands, het eigene voelt soms erg ver weg en wat aan de andere kant van de grens ligt voelt soms veel dichterbij. Grensstreken zijn een beetje warrig, ambigu. De dingen gaan er anders. Grensgebieden zijn uitdagend voor mensen die graag in een duidelijke opgeruimde wereld leven. Je hoort ergens bij, of niet. Je staat binnen, of buiten. Je hoort bij hunnie of bij zunnie. Grensgebieden en grensgevallen voelen dan als uitdagend of soms – in het geval van mensen – zelfs wat bedreigend. Mensen denken dan al gauw: wat moeten we daarmee?  

Of het dan nu gaat om mensen met een deels andere etnische achtergrond (al zijn we daar nu wel redelijk aan gewend, in de kerk zelfs meer dan elders) of mensen die in hun lichaam wat balanceren op de grens tussen man of vrouw (lastiger), grensgangers… vinden veel mensen toch een beetje griezelig.

Mensen vinden het niet fijn als niet helemaal duidelijk is wie je bent en waar je vandaan komt. Hoor je er wel bij? Of ben je een buitenstaander? Dat is dan nog een heldere vraag. Maar wat als het niet helemaal duidelijk is? Met één been in het één en met een ander been in iets anders? Dan gebeuren er spannende dingen. Soms wijst Jezus niet zozeer naar een antwoord op zo`n binaire vraag, maar geeft een heel nieuw perspectief aan. Zoiets gebeurt ook vandaag.

Jezus is op reis, en het is een beetje een vreemde tocht. Vorige week lazen we over dat de Farizeeën boos waren op Jezus. Hij gaf niet genoeg om de zuiverheidsregels die er volgens hen golden. Die regels werden heel belangrijk gevonden! Oorspronkelijk waren ze bedoeld om het contact met God vrij te houden, dat er niets aan je kleefde dat daarvan afleidde. Maar langzamerhand waren die regels  merktekens geworden. Door je zichtbaar aan alle regels te houden laat je zien, niet alleen dat je erbij hoort maar ook dat je een echte bent. De harde kern. En waar zit de harde kern van een vrucht Waar zit de pit? Zo ver mogelijk van de grens, van de schil!

De harde kern heeft het meeste grensangst, dan wordt alles maar onduidelijk! Maar Jezus draait het verhaal van de Farizeeën om en zegt, het gaat niet om iets wat je kan merken aan de buitenkant, het gaat. De échte kern van het leven, je hart, is de binnenkant.

Daarna, als om het te illustreren, vertrekt hij. En hij gaat over de grens heen. Naar Tyrus, heidens gebied. Mensen die buiten de belofte, buiten het verbond liggen, althans – volgens de Farizeeërs. Dat stukje wordt nu overgeslagen maar dat is het verhaal van de Tyrofenicische vrouw. Jezus geneest haar dochter. Dat wil zeggen: Jezus vindt daar écht geloof. Hij vindt geen écht geloof in zijn vadersstad. Hij vindt geen écht geloof bij de insiders, de harde kern. Maar hij vindt wel écht geloof bij een heidense vrouw. En nu.. in het grensgebied. Met een flinke omtrekkende beweging, via de hoofdweg naar Sidon naar de oostkust van het Meer van Galilea landt hij “midden in de Decapolis”, tussen de grensbewoners.

Alles aan de plek waar Jezus belandt is ambigu. Het is onduidelijk of de man en de mensen die hij treft Joods zijn of niet. Ze kennen de woorden van de Bijbel, en ze lijken te weten wie Jezus is, of minstens iets in hem te herkennen. Het zijn geen volledige vreemdelingen, geen heidenen die zich neerbuigen voor boom en beeld, maar ze horen er ook niet bij! Ze wonen niet in het Joodse land. Ze zijn niet duidelijk Joods. Misschien wel helemaal niet. Je kan ze niet classificeren. Ze zijn ongrijpbaar Ze zijn niet duidelijk heidens, niet duidelijk Joods, of zelfs maar duidelijk half-Joods. Toch voelen ze zich met de God van de Bijbel verbonden, zij het op afstand. Ze kunnen niet méédoen. Net zoals veel grensgangers horen ze nergens écht bij. Ze horen niet bij de één en niet bij de ánder en misschien zelfs niet bij zichzelf.

In de eerste lezing wordt Jesaja gelezen. Dat is niet voor niks! Jesaja is die grote profeet die vooruitkijkt naar het moment dat Joden en niet-Joden samenkomen in Jeruzalem, de heilige stad. En wat gaan ze daar doen? Samen God prijzen. God prijzen in Jeruzalem, op de heilige plaats, dat kon alleen als je Joods was. Maar, zegt Jesaja, dat gaat niet zo blijven.

Wat dat betreft is de doofstomme man een wat symbolische figuur. Hij staat als het ware de mensen en hun situatie. Ze willen van God horen, ze willen zich aansluiten bij de mensen die God prijzen, maar ze zijn nog doof, ze kunnen de boodschap niet goed horen. En ze kunnen ook niet goed spreken. De doofstomme is niet helemaal stom. Hij sprak met moeite, zo staat het er in het Grieks (mogilalon). Ook nu weer een grensgeval! En de slagboom moet open.

Dat is Jezus’ woord dan ook: ga open! Effeta! Ga open! Mond, ga open! Oren gaat open! Grens ga open! Jezus geneest de man en het volk ziet en hoort wat er gebeurt, en heft de lofzang aan Hij (God, of toch ook Jezus? Ook weer ambigu...), heeft alles welgedaan, doven horen en stommen spreken! Het beloofde Koninkrijk breekt aan. Het openbaart zich. Het nieuwe leven draait niet om de buitenkant, en of je wel bij de juiste in-crowd behoort, of je moet bewijzen of je wel bij de harde kern mag. De slagboom gaat open voor ieder mens van goede wil. God gaat tot wie hij wil en vindt geloof bij de meest onverwachte mensen. Bij verdwaalde vissers die achter Jezus aan lopen, bij een heidense vrouw uit Tyrus en bij de vreemde grensgangers in de Decapolis. Hij vindt het niet in zijn vadersstad, onder de Schriftgeleerden en onder de oversten van de tempel: degenen van wie je het juist zou verwachten!

Dan komt er weer een passage over hoe Jezus ze vertelt er niet over te vertellen, maar hoe anders, ze doen het toch. Daar lees je vaak over in de Bijbel: het Messiaanse geheim. Dat geheim is zo geheimzinnig dat niemand het echt weet wat het betekent. Mattheus zegt: ook dat staat in Jesaja. Jezus is de dienaar van God, en de dienaar vestigt geen nodeloze aandacht op zichzelf. Wie weet is het dat! Het is God die de poorten opent, níet een mens. En Jezus’ bijzondere positie moet pas later bekend gemaakt worden, druppelsgewijs.

Wat we wél weten is dat later in het Evangelie er overal mensenmassa’s uit de Decapolis opduiken. Want dat is het mooie aan grensgangers: ze kunnen met meer verschillende mensen praten! Ze hebben toegang tot de mensen die de harde kern niet ziet! En ze komen af om naar hem te luisteren als hij de Bergrede houdt: grote groepen uit de Decapolis zijn daar bij: en dat zijn niet enkel de paar Joden die daar wonen, of ambigue grensgangers, maar veel, heel veel heidenen.

God doet poorten open. Hij gaat naar mensen die wij niet zien. Dat is een heilzame gedachte als we gaan denken dat de gang van de kerk en het geloof om onszelf draait. En als we dan afvragen waarom God zo weinig lijkt te doen moeten we misschien wat vaker naar buiten kijken en zien waar het is dat God nú bezig is. Want één ding is zeker: God is altijd aan de slag.

Mogen ook wij dan weer gezegend worden met grensgangers die óns kunnen vertellen wat ze gezien en gehoord hebben en ons daarvan vertellen, zodat ook onze steppes gaan bloeien, onze ogen, oren en mond kunnen opengaan en we samen Gods lof kunnen zingen.