Saturday, 6 December 2025

Tweede Zondag Advent A 2025

 Evangelie:  Mt 3,1-23

In die tijd trad Johannes de Doper op
en predikte in de woestijn van Judea:
“Bekeert u, want het Rijk der hemelen is nabij.
Deze toch is het, die de profeet Jesaja bedoelde
toen hij zei:
een stem van iemand, die roept in de woestijn:
bereidt de weg van de Heer,
maakt zijn paden recht.”

Johannes nu droeg een kleed van kameelhaar
en een leren gordel om zijn lenden.
Zijn voedsel bestond uit sprinkhanen en wilde honing.
Toen trok Jeruzalem, Judea en heel de Jordaanstreek
naar hem uit
en zij lieten zich door hem dopen in de rivier, de Jordaan,
terwijl zij hun zonden beleden.
Maar toen hij vele Farizeeën en Sadduceeën zag komen
om gedoopt te worden,
sprak hij tot hen:
“Adderengebroed, wie heeft u voorgespiegeld,
dat ge de dreigende toorn kunt ontvluchten?
Brengt liever vruchten voort, die passen bij bekering,
en neemt niet een houding aan alsof ge bij uzelf zegt:
Wij hebben Abraham tot vader!
Waarachtig, ik zeg u,
dat God de macht bezit
voor Abraham uit deze stenen kinderen te verwekken!
Reeds ligt de bijl aan de wortel van de bomen.
Elke boom dus, die geen goede vrucht draagt,
wordt omgehakt en in het vuur geworpen.
Ik doop u met water, opdat ge u zoudt bekeren.
Maar Hij, die na mij komt, is sterker dan ik,
en ik ben niet waardig Hem van zijn sandalen te ontdoen.
Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur.
De wan heeft Hij in zijn hand
en Hij zal zijn dorsvloer grondig zuiveren;
zijn tarwe zal Hij in de schuur verzamelen,
maar het kaf verbranden in onblusbaar vuur.”

 

Beste vrienden,

In het pastoraat ben je altijd met veel verschillende mensen in gesprek. En dan vallen je ook dingen op aan die mensen. Soms ook kleine dingen. En de laatste tijd valt me steeds meer op dat ik regelmatig mensen zie en spreek die een zegelring aan hun vinger hebben. Een zegelring met een familiewapen erop. Op sommige plekken zie je dat toch net íets vaker dan elders. 

Dat is natuurlijk iets moois, als je een wapen mag voeren, als je uit een familie komt die zoveel traditie heeft, zoveel geschiedenis. En dat je daar na zoveel eeuwen bij mag aansluiten. Daar mag je terecht waardering voor voelen, en ook wel een beetje trots op zijn. We krijgen allemaal een voorgeschiedenis mee in ons leven, en zo`n lange voorgeschiedenis gekenmerkt door ondernemingszin of publieke dienst door de generaties heen is een goede zaak. Dan levert de familiegeschiedenis ons goede voorbeelden die wij mogen navolgen.

Het kan ook anders gaan. Sommige families hebben helemaal geen mooie geschiedenis en worden geplaagd door alle verkeerde gebeurtenissen, of soms verkeerde keuzes uit het verleden.  Ziekte, armoede, verslavingen of gedrag waardoor je buiten de samenleving komt te staan. Dat raakt dan niet alleen degene die het rechtstreeks aangaat, maar ook de kinderen en soms ook de kleinkinderen. Zowel goed als kwaad tekenen ons door de generaties heen.  

We krijgen allemaal een voorgeschiedenis mee in ons leven, en een voorgeschiedenis kan nog lang voortleven en verstrekkende consequenties hebben voor ons eigen bestaan.

Want onze voorgeschiedenis ligt achter ons. Het is onze achtergrond. Het kan de moeite waard zijn, of iets wat we het liefst vergeten. Het is er. Ontegenzeggelijk. Maar wij zijn niet onze geschiedenis.

Johannes de Doper die in het Evangelie van vandaag aan het woord komt, spreekt hier dus een boodschap van hoop uit. Hij spreekt die boodschap op een wat strenge manier, zoals de profeten uit het Oude Testament dat ook deden, maar daar moet u zich niet door laten afleiden. Wat Johannes de Doper beweegt is ten diepste liefde. Het is wel een beetje wat de Amerikanen noemen tough love. Harde liefde. Maar het is wel degelijk liefde.

Hij richt zich op de mensen die dachten dat zij geen werkelijke bekering nodig hadden. Die mensen bedotten zichzelf! Deze mensen waren zo trots op hun afkomst, hun status als kinderen van Abraham, dat ze dachten sowieso een goede relatie met God te hebben. 

Wat ze verder ook dachten, zeiden of deden. Ze geloven dat hen niks kon gebeuren. Dan heb je dus al een denkfout gemaakt.

U kunt nakomeling van Abraham zijn, beste vrienden, een zegelring dragen met … de Eik van Mamre er op misschien. Dat zou een mooi wapenschild zijn. Een eik met drie engelen er naast! Ja. Dat kan. Ze dragen een hele mooie zegelring, maar die ring is net een maatje te groot. Alsof het daarom gaat!

Maar met zo`n ring ben je nog geen écht kind van Abraham!

En dat is waar Johannes mee te maken heeft, een mensenmassa die zegt dat zij niks meer hoeven te presteren, en hun ringen laten zien als bewijs!

Welnu: als iemand van wie je houdt, en Johannes houdt van de mensen om hem heen, dingen gelooft die absoluut niet waar zijn, dan doe je je best om hen van dat waanbeeld af te helpen. Anders kunnen ze niet verder. Dan kunnen ze geen leven leiden dat recht doet aan hun roeping. En bij sommige mensen moet je dat heel zachtaardig doen, op je hurken, met een koekje erbij. Met andere mensen moet je ferm zijn. En des te meer mensen denken dat zij onaantastbaar zijn, en niet bekritiseerd mogen worden, des te meer fermheid er gevraagd wordt. 

Dat is wat Johannes hier doet. Hij zegt eigenlijk niet meer dan: “Lieve mensen. Jullie zijn geen Abraham. Je moet je eigen keuze maken voor God, je kan niet bij God komen op grond van je achternaam. Als je dat wel denkt, dan loopt het slecht met je af. Want alles wat je doet, heeft ook consequenties. En als je blind bent voor de consequenties van het kwaad dat je gedaan hebt, dan ziet het er niet goed uit." Maar dan wat ... steviger. 

Het mooiste is: dat geldt omgekeerd ook. Ook als het verleden niet iets is om trots op te zijn. Ook als je zélf dingen hebt gedaan die niet door de beugel kunnen dan is dat voor God nog steeds niet het einde van het verhaal. Er is altijd een opening naar het licht toe. Geen enkel duister is zwart genoeg om dat licht buiten te houden: maar we moeten zèlf de gordijnen open doen. God gelooft zo diep in onze menselijke vrijheid, onze menselijke waardigheid, dat Hij ons die vrijheid geeft.

Niemand kan onze vrijheid, onze verantwoordelijkheid van ons afnemen. Niemand kan die luiken voor ons op slot doen. Dat is onze menselijke waardigheid, de diepste kern van onze menselijkheid. Dat elk mens de mogelijkheid heeft, en het recht om voor God te komen staan en op zijn of haar manier bij God thuis mag komen, een levende relatie mag hebben met Hem wiens naam Liefde is.

Amen.

Tuesday, 2 December 2025

Embryologia Sacra?

(Versie 6 december 2025) 

Met enige verbazing las ik een interview in Trouw over dat priesters keizersneden zouden hebben uitgevoerd op zwangere vrouwen. De suggestie wordt gewekt dat dit een staande praktijk was waarbij regelmatig doden vielen. De vrucht was immers, zo vertelt Trouw ons, belangrijker dan de vrouw.

Een groot deel van het interview met o.a. de emeritus hoogleraar psychologie mw. Dehue, bestaat verder uit suggestieve opmerkingen, inclusief dat de moraaltheologische handleidingen, in het bijzonder een boek met de titel Embryologia Sacra, waarin deze praktijk zou zijn verplicht, “uit gêne” expres zijn weggemaakt.

De krant vermeldt nog wel dat we niet kunnen weten of deze praktijk vaak voorkwam of niet. Voor DIT, het nieuwsplatform van de Evangelische Omroep bleek dit verhaal echter nog niet spannend genoeg. Bij DIT konden we een paar uur later namelijk meekrijgen dat het wel degelijk vaak voorkwam. Hoe ze dit zouden kunnen weten ontgaat me. Misschien hebben ze het aan ChatGPT gevraagd.

Een rondblik op Delpher leert dat dergelijke voorvallen, minstens in de jaren zestig en zeventig van de negentiende eeuw, zeer zeldzaam waren. Je komt maar enkele voorvallen tegen. Mw. Dehue verwijst verder naar een zaak in Schinveld. Daar waren wel aantijgingen, maar er ontbreekt verdere berichtgeving over een rechtszaak of een veroordeling. Volgens het pamflet opereerde de pastoor eigenmachtig aan allerlei vrouwen. Een beetje een wild verhaal. 

De zogenaamd nieuw ontdekte feiten zijn toch al weer bijna drie jaar geleden gepubliceerd. Het boek van mw. Dehue werd door het Historisch Nieuwsblad met veel reserve ontvangen. Haar greep op de historische feiten is, zacht gezegd, niet bijzonder degelijk, aldus de recensie. 

Dit alles roept de vraag op waarom de verhalen van mw Dehue nu opeens nieuws zouden zijn. Ik heb daar geen antwoord op. Ik kan echter wel wat zeggen over de historisch-theologische blik waarmee we naar het verleden kijken. Dan zullen we zien dat de werkelijkheid minder spectaculair is.

De katholieke Moraaltheologie vanaf de Reformatie 

Vanaf de zestiende eeuw en het aanbreken van de moderniteit krijgt de katholieke moraaltheologie vleugels. In tegenstelling tot het meer obscurantistische protestantisme, staat de katholieke theologie aan de kant van de rede. Waar Luther de macht van de rede en de vrijheid van de wil verwerpt spreekt de katholieke theologie uit dat we kunnen weten wat we moeten doen én dienen te laten

God doet - minstens in de moraal - niet aan onnavolgbare raadsbesluiten. Geloof en rede zijn niet met elkaar in conflict. De overtuiging leeft dat élke morele vraag zich in principe laat beantwoorden. Dit is het tijdperk van de manualistiek. Bekende theologen schrijven uitputtende handboeken over elk moreel probleem onder de zon. Bijbelse teksten, morele theorieën , wettelijke regels en uitspraken van kerkvaders worden geproefd en gewogen. Deze manualistiek had een sterk juridische kleur. Als de moraal redelijk inzichtelijk is, dan is zij dus ook aan regels onderworpen. Voor ons voelt dit afstandelijk, onpersoonlijk en koud. In de zestiende tot en met de negentiende eeuw, soms zelfs de twintigste dacht men hier anders over.

Omdat de moraal niet buiten de werkelijkheid staat moest een moraaltheoloog doorgaans een intellectuele alleseter zijn. Om van alles wat te vinden moest je je ook in alles verdiepen. Moraaltheologen werden dus na verloop van tijd ook nog eens steeds gespecialiseerder. Zo is het niet verbazend dat je in de achttiende eeuw dus ook handboeken van 5-600 pagina's krijgt over morele problemen rond de zwangerschap, zoals de Embryologia Sacra die in Trouw wordt genoemd. Voor ons, twee-, driehonderd jaar verder, leest het als een surrealistische tekst: honderden pagina's medico-juridisch-ethisch-theologisch commentaar. Voor de achttiende en negentiende-eeuwse pastoors was zo`n boek echter van groot belang. Je kon niks Googelen. Wat je moest weten over iets, moest tussen twee kaften passen. Zaken van zwangerschap waren ook geen abstracte maar juist dringende, dagelijkse, pastorale kwesties. Het kraambed was een riskante plek. De vrouwen- en kindersterfte was enorm en het toepassingsbereik van de medische wetenschap beperkt.

Wat moest je doen bij een stuitbevalling? Hoe konden artsen, vroedvrouwen en priesters het beste samenwerken? Hoe ging je de praktijk tegen dat ongewenste kinderen ongedoopt en zonder verzorging in de wildernis werden achtergelaten? Was een verminkt of misvormd kind wel een mens? (Antwoord: ja) . Al deze overwegingen waren niet bedoeld voor geleerde pilaarheiligen. De zorg was alomvattend. Cangiamila was niet alleen auteur van de Embryologia Sacra was maar ook de oprichter van een weeshuis. En dat zijn boek werd vertaald en bewerkt in meerdere Europese talen is veelzeggend: hij richtte zich niet tot verfijnde, wereldvreemde humanisten die dagelijks Latijn lazen. Het was bedoeld voor de werkpaarden in de parochie. Het was werkelijk een pastorale hand-leiding in de modderige en bloederige wereld van alledag: het stuurt je inzet om het welzijn van de mensen en het heil der zielen. 

En dat heil was een kwestie van (eeuwig) leven en dood. Alleen als je gedoopt was, had je toegang tot de hemel. Dit was een leerstuk van de heilige Augustinus dat lang zeer dominant is geweest in Europa. We weten dat de doop bij kinderen de zekerheid op het eeuwig leven bij God geeft, maar in zaken van heil kon er geen onzekerheid zijn. Het is alles of niets. Dit is de context waarin de regel is ontstaan dat je kinderen onverwijld moest dopen, en dat in geval van nood ieder mag én moet dopen. Voor ongedoopte kinderen bleef de hemelpoort even goed gesloten als voor de nobele heidenen zoals Aristoteles of Saladin. Moraalhandboeken beschreven dan de extreme situaties (de casuïstiek) want pas als je de grenzen van de toepassing kende, kende je de toepassing goed. Soms deden deze extreme situaties zich inderdaad voor, zoals wat je moet doen als een zwangere vrouw komt te sterven, en er is niemand beschikbaar om het kind te halen (en te dopen)

De postume Keizersnede: een Voorbeeld

Zo kwam ik tijdens het schrijven van een artikel, over het overheidstoezicht op de katholieke kerk in Zeeuws-Vlaanderen in de nasleep van de Belgische Revolutie, de zaak tegen pastoor De Maeyer van Hontenisse tegen. Deze had een keizersnede uitgevoerd op een overleden vrouw na tevergeefs twee dokters te hebben verzocht dit te doen. De vrouw is immers overleden, maar het kind leeft nog. Het ongedoopt laten sterven in de moederschoot is vanuit de augustiniaanse optiek bijzonder kwalijk. De Nederlandse overheid dacht daar in 1834 anders over. Het leverde pastoor De Maeyer een boete van fl. 200,- op. Deze werd voldaan door de kerkelijke overheid.

Wil Brand, de voormalige archivaris van het bisdom Breda, die in zijn doctoraalscriptie1 o.a. deze zaak beschrijft, zegt dat De Maeyer “een rigoristische scrupuleuze man was” die “angstig bezorgd (...) was om zijn ambt naar alle voorschriften te vervullen”. Nu was hij zeker niet de enige rigorist in dit gebied, maar in de periode van negen jaar die Brand beschrijft lijkt De Maeyer de enige te zijn geweest die zich aan deze praktijk hield en in deze tijd is het in Hontenisse twee keer voorgekomen. Er zijn geen verdere gevallen bekend in deze streek en Hontenisse was een vrij grote parochie. Als we daarbij het feit nemen dat de kerkelijke cultuur van (Zeeuws-)Vlaanderen nog een stuk conservatiever was dan in de rest van Nederland lijkt mij het vermoeden dat het verrichten van keizersneden op overleden vrouwen door priesters een praktijk was die bepaald niet dagelijks voorkwam, en onder andere veroorzaakt werd door gebrek aan medewerking van de protestantse arts in een  volledig katholieke gemeenschap.

In de periode van negen jaar die Brand schetst, kent hij twee gevallen in een streek van 25.000 katholieken die bediend werden door 52 priesters, slechts één priester, de genoemde pastoor De Maeyer verrichte in deze periode twee postume keizersneden. Ik wil dat geen "regelmaat" noemen. Het is ook nog de vraag of Zeeuws-Vlaanderen sowieso geen "outlier" was in kerkelijk Nederland. Het was een uniek gebied dat canoniek tot het bisdom Gent behoorde en tot 1831 exclusief bemand werd door Vlaamse priesters. 

De Maeyer was niet alleen rigoristisch, scrupuleus en onzeker man, die functioneerde in een volledig geïsoleerde omgeving. Hij was ook nog eens goed belezen en opgeleid, met een uitgebreide Latijnse correspondentie met zijn leidinggevenden. Hij kende de handboeken in detail. Zoals de moraaltheologie werkt: je verantwoordelijkheden worden groter naarmate je meer weet. De kennis dat iets moet, verplicht je het te doen. Zo kan een intelligent en serieus mens in een vicieuze cirkel terecht komen. 

Ik denk dat het vooral deze combinatie van factoren was die deze specifieke priester ertoe bracht om postume keizersneden uit te voeren als alle andere waarborgen voor het heil der zielen wegvielen. 

Hoe vaak kwamen deze zaken voor? 

Hoewel DIT en Radio 1 suggereerden dat deze zaken 'vaak' voorkwamen is dit niet zonder meer aanwijsbaar. We komen enkele gevallen tegen in de lokale geschiedenis, en Delpher wijst ons op een handvol rechtszaken in de tweede helft van de negentiende eeuw. 

Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw komen dit soort zaken dus vrijwel niet meer voor, de laatste zaak waar ik van lees speelt rond 1870. De priester wordt veroordeeld tot een boete van fl. 0,50. De rechter berispte de arts dat hij niet tot een keizersnede bij de overleden vrouw wilde overgaan. 

Van het vermeende handelen van de pastoor van Schinveld - de zaak waar mw. Dehue naar verwijst - is het nog maar de vraag of deze heeft plaatsgevonden. Hij werd er van beticht, maar ik vind geen spoor van een proces tegen hem, wat altijd gebeurde in dergelijke gevallen. Wie meer weet mag zich melden. Als de hem toegerekende feiten een grond van waarheid hebben, bevond hij zich in ieder geval buiten de kerkelijke orde. 

Het is echter ook mogelijk dat dit niet het geval is. De krantenberichten a.g. Schinveld beroepen zich allen op dezelfde bron: een bizar pamflet van de gewezen Schinveldse wethouder A. Scherpenseel, die beweert dat de pastoor aan de lopende band in vrouwen sneed, en dat het bestaan van vele mismaakte kinderen in Schinveld debet was aan een (door de pastoor benoemde) lichamelijk misvormde hoofdmeester. 

De aanblik van deze persoon door fijngevoelige vrouwen veroorzaakte vele zwangerschapsproblemen, aldus tenminste dhr. ScherpenseelAan de publicatie van het pamflet van dhr. Scherpenseel lijkt een persoonlijk en politiek conflict ten grondslag te liggen. Het is lastig om het prima facie, zonder verdere ondersteunende documentatie, aan te nemen als een feitelijk verslag.

In de tijd dat de overheid strikt toezicht hield op het kerkelijke leven (1815-40, en in iets minder intense zin tot '53) zijn er al met al maar enkele gevallen bekend. Het is ondenkbaar dat er geen enkel archiefspoor zou zijn van een meer algemene praktijk. Zeker omdat de overheid dit handelen altijd vervolgde. Na 1850 vinden we slechts een handvol gevallen in de publieke sfeer. De allerlaatste bevestigde zaak in 1871 te Engel bij Den Bosch. Waarom dit is zal ik straks laten zien. 

Ik kom al met al vooralsnog dus niet verder dan drie, wellicht vier gedocumenteerde gevallen in de periode 1815-1870, waarvan één, wellicht twee, plaats zouden hebben gevonden in Zeeuws-Vlaanderen, dat onder het bisdom Gent viel. Dat postume keizersneden in Zeeuws-Vlaanderen voor 1840 voorkwamen, is mogelijk een  weerslag van de medische en kerkelijke cultuur in de Zuidelijke Nederlanden, maar dit is een vermoeden van mijn kant. Het vraagt om nader archiefonderzoek.

Embryologia Sacra, en waarom de kerk het priesters verbood chirurgische handelingen uit te voeren.

Hoewel het dus incidenteel voorkwam dat er een postume keizersnede werd verricht was dit volgens de handboeken geen taak die specifiek voor de priester was. Integendeel zelfs. Een priester mocht sowieso niet op levenden opereren. Het was hem alleen toegestaan een postume keizersnede uitvoeren als er niemand anders beschikbaar was. De handboeken zijn daar duidelijk over. 

Van de genoemde Embryologia Sacra van Cangiamila, heb ik een Spaanstalige samenvatting gevonden en een Franse vertaling en bewerking, het Abrégé de l'Embryologie Sacrée van de hand van abbé Dinouart (Parijs 1766) Het boek geeft al met al een redelijk beeld van hoe er naar deze kwesties gekeken werd in de achttiende en negentiende eeuw.

Keizersneden bij levende vrouwen werden zelfs aan chirurgen streng afgeraden vanwege het zeer grote overlijdensrisico van de vrouw. Plompverloren zeggen dat de vrouw moest worden opgeofferd voor de vrucht is dus misleidend. Dat was, en is, niet het standpunt van de kerk. Over het idee dat een priester zou snijden in een levende vrouw kunnen we kort zijn: het uitoefenen van chirurgische taken aan priesters was verboden, zelfs als ze een medische achtergrond hadden. Daarover straks meer. 

De keizersnede was uitsluitend toegestaan als zowel vrouw als ongeboren kind in onmiddellijk doodsgevaar waren2 De keizersnede bij een dode vrouw echter was verplicht en volgde rechtstreeks vanuit de doopverplichting waar we het al eerder over hebben gehad3. De plicht om de keizersnede te verrichten was universeel. In eerste instantie moest deze door een medicus worden verricht, of een vroedvrouw, maar als er echt niemand anders was zelfs door een priester. Hij is de allerlaatste die het moet doen, zo vertelt Cangiamila, maar als er niemand is moet hij het doen, uit liefdadigheid.

Waarom zou een priester niet spontaan met een scheermes gereed staan om in een dode vrouw te snijden? Naast dat een priester hier toe niet is opgeleid en net als elk ander functionerend mens een weerzin heeft tegen body-horror, speelt er nog een ander aspect dat Trouw niet vermeldt: de angst voor impedimenten. Deze verklaart ook waarom het zeer onwaarschijnlijk is dat een priester ooit een keizersnede zou uitvoeren bij een levende vrouw. Het is niet alleen verboden, het verbod overtreden zou verstrekkende consequenties hebben. 

Een priester is toegewijd aan God. Als een priester dus een zonde begaat wordt hem dat extra aangerekend. Maar ook als een priester iets doet dat wezenlijk vreemd is aan zijn staat, loopt hij – volgens de regels van de achttiende en negentiende eeuw – een impediment op4. Hij mag dan zijn functie niet langer uitoefenen – en kan pas weer terugkeren na een moeizame procedure. De sacramenten vieren terwijl je een impediment opgelopen hebt is een zeer zware zonde, één die je daadwerkelijk zou verdoemen. Voor de twintigste eeuw geloofde men dat hier grote helderheid over was.

In een medische context is het belangrijkste impediment dat je als priester kan oplopen het impediment ex defectu lenitatis, het “gebrek aan mildheid”. Zoals Christus mild was, zo moet de priester mild zijn. Een priester mag dus nooit bloed vergoten hebben. Soldaten, of eenieder die ooit betrokken was bij een doodvonnis mochten niet zomaar priester worden, en door de geschiedenis heen was het kerkrecht geen voorstander van priesters die medische taken uitoefenden. Zeker het chirurgijnsvak was slagerswerk. Het idee dat een priester een been af zou zagen of een baarmoeder opensnijdt staat ver van het verwachtingspatroon van de vroegmoderne tijd. 

Nu verschillen de handleiding van mening of het uitoefenen van chirurgische handelingen direct een impediment opleveren. Medici die later priester wilden worden moesten echter wel ad cautelam (voor de zekerheid) een dispensatie van het impediment ex defectu lenitatis aanvragen. Dit werd dus zeker serieus genomen.

Niet alleen een impediment ex defectu lenitatis behoorde tot de risico's die een priester kon lopen. Een priester die medisch foutief handelde zou door het feit van mishandeling ook een irregulariteit kunnen oplopen (irregularitas ex delicto ). Ook dat is een impediment. Net zoals het delict van 'dood door schuld' wordt bestraft door een wereldlijke rechtbank staan hier voor de priester ook kerkrechtelijke consequenties tegenover. Dat een scrupuleuze priester lichtzinnig naar het mes zou grijpen om deze in de buik van een zwangere vrouw te planten ligt dus buiten mijn historische voorstellingsvermogen. Het risico voor het oplopen van een irregulariteit, en dus het doen van doodzonde bij het vieren van de (dagelijkse!) mis was daarvoor te groot. 

Het idee dat een priester ook een chirurgische taak zou kunnen uitoefenen was zó vergezocht, dat het in de kerkrechtsverzameling van Vermeersch-Cruesen (1921-23) nog vermeldenswaardig werd gevonden dat de paus eind achttiende eeuw aan één missionaris verlof had gegeven om chirurgische taken uit te oefenen. Op het weblog van mgr. Hendriks, Arsacal, is meer te vinden over de kerkrechtelijke aspecten van deze kwestie. 

Het verrichten van een keizersnede bij een dode vrouw leverde echter geen impediment op, omdat hier geen levend mens werd verminkt of gepijnigd. Dit was dus wèl toegestaan. 

In theorie zou het mogelijk zijn dat een priester ooit eens een keizersnede heeft verricht op een vrouw waarvan gedacht was dat zij was overleden, terwijl dit niet het geval was. Het geval dat mw. Dehue in haar interview schetst, zou daar op neerkomen, als het daadwerkelijk heeft plaatsgehad, wat in tegenstelling tot andere gedocumenteerde gevallen niet is vast te stellen. 

Vervolging door de Overheid: de juridische en politieke Context 

Dat er juridische consequenties waren zegt ons ook iets, maar minder (en vooral ándere dingen) dan men zou denken. Het recht was tot ver in de negentiende eeuw geen neutrale grootheid, maar een middel om mensen in het gareel te krijgen, ook waar hun geweten hen geen andere uitweg liet. Zeker in de eerste helft van de negentiende eeuw had de overheid geen moeite met het gevangenzetten van lastige geestelijken (of andere personen). Ter vergelijking, de overheid draaide er de hand niet voor om om in 1840 marechaussees een begrafenisstoet in Aardenburg gewapenderhand uiteen te slaan. (P.J. Margry, Teedere Quaesties: religieuze rituelen in conflict, Hilversum 2000, p. 345). Deze cultuur van repressie is ook de context van zowel de Belgische revolutie en de Afscheiding van 1834. Dat de rechtbank de zaak van de Maeyer afdeed met een boete is dan veelzeggend. 

In de geschiedschrijving zijn deze voorvallen dan ook volledig weggezakt. De definitieve studie van Emo Bos over kerk en staat in het Nederland van de eerste helft van de negentiende eeuw (Soevereiniteit en Religie: Godsdienstvrijheid onder de eerste Oranjevorsten, Hilversum, 2009) behandelt de periode 1815-1848 en noemt geen keizersnedezaken. Het is ondenkbaar dat Bos' uitputtende archiefwerk een regelmatig voorkomend fenomeen gemist zou hebben. Het is dus alleszins mogelijk dat pastoor De Maeyer een zeldzame, zelfs unieke, postume-keizersnede-verrichter was in de periode voor 1840. De paar voorvallen die er waren hebben hoe dan ook enkel in de regionale geschiedenis een spoor achtergelaten. 

Gedetailleerd archiefonderzoek zou wellicht nog enkele zaken naar boven kunnen halen, maar dat er, zeg, honderden voorvallen verstopt zouden liggen in allerlei kerkelijke klappers is verre van waarschijnlijk. 

Pastorale en wetenschappelijke doorontwikkeling

Al in de negentiende eeuw werd de vooral theologiegedreven manualistische praktijk afgelost door nieuwe pastorale inzichten. Langzaam aan ontstaat de pastoraalwetenschap zoals we die nu kennen. De medische wetenschap maakt grote sprongen en katholieke, kerkbetrokken artsen gaven een nieuwe impuls aan de pastorale praktijk. Een goed voorbeeld hiervan is de Duitse arts August Stöhr. In zijn Handbuch der Pastoralmedicin mit besonderer Berücksichtigung der Hygiene (Freiburg, 1878) neemt hij afstand van de praktijk om nog tot postume keizersneden over te gaan (ibid, p. 308) 

Stöhr stelt vast dat het  niet zoveel zin heeft om tot deze procedure over te gaan. In veel gevallen, zegt hij, is de wens de vader van de gedachte. Hoewel men vanuit manualistisch oogpunt elk risico wilt uitsluiten dat er niet nog een kans op leven is bij de ongeboren vrucht, is een doopsel na een postume keizersnede geen zinvolle exercitie. Soms moeten we de zaken maar laten zoals ze zijn. Hier zien we een natuurlijke bio-ethische en pastorale doorontwikkeling, en het onderdeel van het langzame afscheid van het overdreven augustinianisme dat de Kerk lang geplaagd heeft. 

Postume keizersneden waren altijd al uitzonderlijk, na de jaren zeventig van de negentiende eeuw is de praktijk al geheel uit de tijd geraakt. Ook de herinnering eraan begint dan weg te zakken, en heeft meestens nog een Nachleben in allerlei spannende verhalen. 

De laatste vermelding die we publiekelijk kunnen vinden in bronnenverzamelingen als Delpher, is een verslag van de beruchte moordzaak van een Franse pastoor die zijn minnares in 1956 vermoorde (en de ongeboren vrucht uitsneed en doopte alvorens ook deze om te brengen). Ik kan mij echter niet voorstellen dat prof. Dehue een dergelijke psychopaat als serieus voorbeeld van enige pastorale praktijk zou inbrengen. Welke voorbeelden zij wél heeft van enige staande praktijk, vele tientallen jaren na Stöhr, blijft tot nu toe onbekend. 

Misschien wil ze ons op een ander moment nog bijlichten.

De Ontwikkeling van de Theologie naar een inclusiever Heilsverstaan 

Los van alle historische overwegingen: het mag duidelijk zijn dat de kerk tegenwoordig ook anders, inclusiever, denkt over het heil en ook op een volledig andere manier aan moraaltheologie doet. 

Hoewel er hier en daar nog steeds traktaten en handleidingen verschijnen, lezen deze per definitie als archaïsch. Het leven laat zich niet uitputtend in regels vangen. Dat beseffen we inmiddels beter, en daarom is de tijd van de manualistiek ook voorbij. De handleidingen die nog verschijnen – zoals kardinaal Eijks De Band van de Liefde – kunnen rekenen op misverstaan en onbegrip, ook als er inhoudelijk weinig op af te dingen is. De vorm waarin de omvattende bioethische afwegingen worden gepresenteerd is gewoon niet meer goed te volgen in onze huidige samenleving. 

Aan een hedendaagse moraaltheoloog vragen waarom hij niet thuis is in een extreem specialistische en gedateerde handleiding als de Embryologia Sacra is dus ongeveer even zinvol als bij de autogarage vragen waarom de monteur niet is opgeleid aan de hand van het Traktaat over den Drijfstang der Stoommachine uit 1842. Daar is een eenvoudige reden voor, en dat is niet dat de garagist zich schaamt voor de stoommachine, of dat er iets mis is met de drijfstang. Het belangrijkste is immers niet het mechaniek, maar de reis die we samen inzetten naar Gods koninkrijk via de weg van de menselijke waardigheid. Ooit per stinkende, ratelende stoomtrein, en nu in een comfortabele bus. Niet alleen de individuele zaken zijn uit het oog verdwenen: ook de intellectuele context waarin ze plaatsvonden is volledig verdampt. 

Belangrijker dan de theologische stijl is dat het augustijnse rigorisme definitief is losgelaten. De vraag of God alleen gedoopte kinderen redt is immers ten diepste de vraag of God wel het heil van alle mensen wil, of nog fundamenteler, of God wel goed is. Vanwege de diepe toeneiging tot het denken van Augustinus enerzijds, en de noodzaak tot humaniteit anderzijds heeft men vanaf de zevende eeuw al geprobeerd de heetste vlammen van het hellevuur te delgen zonder de centraliteit van de doop ter discussie te stellen. Zo vond men ooit geitenpaadjes als het Limbo of voorgeborchte uit. Sinds het Tweede Vaticaans Concilie wordt hier afscheid van genomen. De verklaring over ongedoopte kinderen uit 2007 heeft de bakens dan ook stevig verzet. 

De definitieve scheiding met het verleden kwam in 2023 met de heiligverklaring van de Poolse familie Ulma, die als martelaren zijn omgebracht door de Nazi's. Met het gezin is ook het ongeboren kind van Viktoria Ulma heiligverklaard. Omdat heiligverklaringen behoren tot het onfeilbare spreken van de kerk is hiermee ook het voorgeborchte, en alle moraaltheologische onmogelijkheden die daarbij horen, ten grave gedragen. Rust in vrede.

Conclusie: de pastorale Dimensie van de historische Dooppraktijk

Het proberen te halen en dopen van kinderen van gestorven moeders gaat niet alleen om de hemelpunten. Het is een erkenning van menselijkheid. Of je nu een klomp vlees bent, of drie hoofden met vijf horens, of je ongewenst bent of pech hebt gehad, je werd gehaald en gedoopt om je zo een naam te geven. Om je - voor hoe kort ook - te verwelkomen in de mensenwereld. En als we weer afscheid nemen leggen we je te rusten te midden van de anderen en ga je naar de Hemel samen met de profeten, apostelen, martelaren en belijders. Als absoluut niemand dit wilde doen, hoorde de priester dit te doen omdat de priester uiteindelijk degene is die ten volle God en de mensheid dient.

Sinds de twintigste eeuw hoeft dit niet meer, omdat we meer vertrouwen hebben in het werkzame heil van God onder de mensen, en dat is een zegen. Het verlost ons van onmogelijke keuzes in dramatische situaties.   

Mgr. de Korte en prof. Paul van Geest vinden het een goed idee om een onderzoek naar de door Trouw geschetste praktijk te doen. Dat is natuurlijk een uitstekende suggestie. Zij weten immers dat de waarheid best op twee benen kan staan. Daar hoeven we niet bang voor te zijn. Dit verslag hoopt daar een begin van te zijn. 

Nawoord 

Maar wat leert ons nu dit rare verhaal in Trouw?

Allereerst dat kerk- en theologiegeschiedenis een vak op zich is, waar derden niet zomaar hun eigen inbeeldingen op los moeten laten. Wat voor ons vanzelfsprekend is, is niet vanzelfsprekend in de achttiende eeuw. Als je de specifica niet kent, en ook hoogleraren kerkgeschiedenis zijn niet per se thuis in alle tijdvakken en elk denkbaar probleem, kun je weinig zeggen over wat een priester uit de achttiende of negentiende eeuw wel of niet logisch vond te doen in een concrete situatie.

Uit een passage uit een handboek, dat werd geschreven vanuit de casuïstische methode, en dus vanuit extrapolatie, kun je ook niet altijd één-op-één afleiden wat een concrete pastorale praktijk op een bepaalde plaats en in een bepaalde tijd was. Je kan wel lezen wat er verwacht werd, of wat men vreesde. Dat een moraaltheoloog als Cangiamila uitgebreid ingaat op de angst voor impedimenten is bijvoorbeeld veelzeggend. Ook de vurigheid waarmee hij schrijft dat priesters dit echt moeten doen zou kunnen suggereren dat de meeste priesters in de dagelijkse praktijk niet stonden te springen om het scalpel ter hand te nemen. 

Afsluitend: sensationalisme is altijd een slechte raadgever, wie steeds op zoek wil naar een rokend pistool raakt zèlf verdwaald in de mist. Die zal je dan omringen en de waarheid aan jouw zicht onttrekken. De waarheid toont zich immers niet aan mensen die denken dat de historische werkelijkheid, die zowel eindeloos complex als oneindig rijk en fascinerend is, zich conformeert aan hun grote woorden en gebaren.










1 W.J.P.M.  Brand Het Zeeuwse Deel van het Bisdom Gent onder het Bestuur van de Bisschoppelijke Commissaris Antonio Antonucci – 1832-1841, Tilburg 1981. Over de keizersneden bij overleden vrouwen, zie p. 119 e.v.

2 I.M.  Riesgo-Le Grand, Tratado de Embryologia Sagrada, Madrid, 1848, p. 224

3 F-E. Cangiamila / vertaling en bewerking, J.A.T. Dinouart, Abrégé de L'Embryologie Sacréé , Parijs 1766, p. 133

4 De meeste traditionele impedimenten zijn afgeschaft met de invoering van het nieuwe kerkelijk wetboek, de CIC van 1983

Saturday, 29 November 2025

Advent I 2025

 

Beste vrienden, beste jongens en meisjes

Het is alweer koud en nat om ons heen dus misschien moeten we alweer even graven in onze herinnering. Als we denken aan een zomerse dag aan het strand. In Nederland, of verder weg, op vakantie. Daar is van alles te doen. Zwemmen, schelpen zoeken, of haaientanden. Kuilen graven (als je uit Duitsland komt) of zandkastelen bouwen.

Dat laatste daar kun je je natuurlijk helemaal op uitleven. Torens, muren, poorten, grachten. Heerlijk om te doen. Samen met vrienden, degene die je al kent, of anderen die je daar op het strand maakt.

En als de zon begint te zakken en de vloed opkomt zeg je “tot morgen” of “tot ziens” tegen je vrienden en laat je de zandkastelen voor wat ze zijn. Het is tijd om te gaan eten. Misschien kijk je samen eerst nog even toe hoe de zee hap na hap neemt uit dat kasteel. Eerst vullen de grachten zich, daarna wordt er druk aan de muur geknabbeld. De toren gaat scheef staan. Misschien blijft die dat wel een hele tijd doen, want je hebt hem stevig gebouwd. Het is leuk om te zien hoe lang hij het volhoudt. Een zandkasteel dat wegdrijft bij het eerste golfje, daar heb je natuurlijk geen eer aan!

Maar uiteindelijk is het klaar, en tegen de tijd dat het laatste stuk van de toren de zee in zakt is er al bijna niks meer van over. Het is een mooie dag geweest.

Morgen weer.

Zo is het ook met de advent, de tijd die we vandaag begonnen zijn. Kerst begint met advent. Dat is een mooi woord voor “de tijd van de komst”, iemand komt naar ons toe. Jezus zelf. Als kind. Hij brengt licht voor de wereld.

Je kan pas licht komen brengen als het donker is om ons heen, niet eerder. Net zoals je pas opnieuw kan beginnen met bouwen nadat de vloed is gekomen en gegaan. Dat is de tijd van de advent, leren dat de vloed is geweest. Leren dat wij het niet altijd licht kunnen maken uit onszelf. Leren dat wij niet zomaar uit onszelf aan iets nieuws kunnen beginnen.

Kinderen zijn soms wijzer dan grote mensen. Ze snappen dat zandkastelen niet eindeloos kunnen blijven staan. Volwassenen zijn iets hardnekkiger. Die denken vaak dat wat zij opbouwen voor altijd gaat blijven. Voor volwassenen is dat moeilijk te begrijpen. Maar voor God maakt het niet uit of je groot bent of klein en of je je kasteeltje bouwt van zand of uit bakstenen.

We moeten leren dat niks wat wij bouwen, klaar is om altijd mee te gaan. Bij een zandkasteel is dat een dag. Als de avond komt moet je het loslaten. Bij grote mensen zijn dat grotere dingen, en die dingen gaan lang mee. Uiteindelijk moet je ze loslaten. Pas als je dat doet, als je dat erkent, is er ruimte voor iets nieuws. Is er ruimte voor iets anders. Als je je handen vol hebt, is er geen ruimte voor nieuwe cadeaus.

Daarom is deze tijd ook anders. De kleur is anders. Paars. Een beetje donkere kleur. Niet zo vrolijk als wit, goud of groen. Maar wel mooi op zijn eigen manier. Geen kleur die blijft, maar een kleur die ons voorbereidt. En hebben jullie iets gemist aan het begin van de mis? Ik wel. Er is geen wierook, want wierook is iets feestelijks! Dat bewaren we nu even voor later. En er is geen Glorialied. Dat is het vrolijkste lied dat we hebben. We zingen het elke zondag. Maar nu even niet, want deze paar weken zijn net even anders. We zetten het geluid wat zachter zodat we Jezus straks beter kunnen horen.

Pas als we niet meer doen alsof we midden in het licht staan kunnen we omhoog kijken, op zoek naar het licht. Want er ís altijd licht. Het komt er aan! Niks kan het tegenhouden! De eerste adventskaars brandt al. Die zal week na week steeds helderder gaan schijnen. Eerst één, dan twee, drie, en tenslotte vier. Dan is het al bijna kerst, je voelt al bijna geen verschil meer.

En als Jezus geboren wordt, dan is het feest. Het licht is er dan weer helemaal. De donkerte gaat weg. De dagen worden weer langer. We hebben weer zin in nieuwe dingen. Misschien gaan we weer een zandkasteel bouwen, of iets anders ondernemen. Dat hoeven we niet nu te beslissen. We gaan het zien, wanneer de dag aangebroken is.

Amen.

Sunday, 23 November 2025

Het Nieuwe Lectionarium

 

Beste vrienden.

Aan het begin van het kerkelijke jaar is er direct al een verandering merkbaar op zondag.

Er is een nieuw lectionarium, dat wil zeggen: lezingenboek uitgebracht. We zullen het per eerste advent gaan gebruiken. Wat verandert er, en waarom moesten er veranderingen in aangebracht worden?

Het lezingenboek zoals we dat sinds 1971(!) gebruiken is, het zal u niet verbazen, toch wat verouderd. En daarnaast had het ook een aantal andere tekortkomingen. Het tweede Vaticaanse Concilie heeft ons de opdracht gegeven om de liturgische boeken geheel te vernieuwen. En dit is ook gebeurd. Dit was echter een enorme operatie die veel vertaalwerk met zich meebracht. De lezingen laten dan ook nogal wat sporen zien van deze haastklus.

De Bijbelvertaling die we gebruiken als bron van de lezingen, de Willibrord '75 was nog niet geheel klaar toen de lezingenboeken moesten worden uitgebracht. Zeker de lezingen uit het Oude Testament waren nog volop in bewerking. Tevens is het zo dat 1975 ook al weer een tijd in het verleden ligt, en het Nederlands van de Willibrordvertaling inmiddels wat gedateerd overkomt.

Ik heb van één zondag de lezingen met elkaar vergeleken en dat laat zien dat de wijzigingen vrij beperkt zijn, en vooral taalkundig van aard. Het is duidelijk dat het doel van de redacteurs van het nieuwe lectionarium is om de tekst wat dichter bij het originele Hebreeuws en Grieks te brengen. Waar in het oude lectionarium gesproken wordt over de “tempel van de Heer” wordt dit nu bijvoorbeeld veranderd in het “huis van de Heer”. De vertaling wordt dus wat 'letterlijker' en zal wat minder 'verheven' of 'poëtisch' klinken. Of dit al dan niet wenselijk is, is ook een beetje een kwestie van smaak. Het is in ieder geval een duidelijke keuze. 

Verder zijn er vooral kleine grammaticale veranderingen en syntactische wijzigingen (d.w.z.: van doen hebbende met de zinsbouw).

Om eerlijk te zijn: ik denk niet dat u in de drie lezingen het verschil altijd even zeer zult merken.(Of dit een goede of slechte zaak is laat ik even in het midden)

De grote verandering die u zult opmerken is in het psalterium: de psalmen die we zullen bidden en zingen. Dit is wel een compleet nieuwe vertaling. De psalmen die tot nu toe in het lezingenboek stonden kwamen uit de zgn. Bronkhorstvertaling. Deze vertaling, van pater Ad Bronkhorst OP, was uit nood geboren. De Bronkhorstpsalmen zijn geen vertaling uit het oorspronkelijke Hebreeuws maar van een moderne Latijnse vertaling die dichter bij het Hebreeuws stond dan de oude Latijnse vertaling uit de vierde eeuw. Toen het lectionarium moest worden vastgesteld was de Bronkhorstvertaling (oorspronkelijk bedoeld voor intern gebruik bij de Dominicanen) de enige die op tijd klaar kon zijn.

Dat klinkt een beetje apart, maar zo gaan die dingen!

Hoewel de Bronkhorstpsalmen mooi zijn, is het niet wenselijk dat we deze vertaling blijven gebruiken. De nieuwe psalmvertaling is gebaseerd op het vertaalwerk van de wijlen prof. Nico Tromp, maar is zo bewerkt dat de psalmen gezongen kunnen worden op traditionele psalmtonen.. Daar komen we dus ook gelijk bij een probleem: voorlopig komt alleen het zondagsdeel A uit. Voor de weekdagen gebruiken we nog het oude (weekdagen) Deel I. Misschien is dat ook de reden waarom het gebruik pas verplicht is gesteld per de eerste zondag van de Vasten, want de nieuwe lezingen (en psalmen) van Aswoensdag zijn dus nog niet uitgebracht. 

Moge het nieuwe lectionarium in ieder geval bijdragen tot een beter begrip van de Bijbel in de liturgie. Ik hoop daar erg op.

Hartelijke groet, en veel zegen voor het nieuwe kerkelijke jaar,

pastoor Jan-Jaap van Peperstraten



Saturday, 22 November 2025

Christus Koning 2025

 

Toen Jezus aan het kruis hing,
stond het volk toe te kijken,
maar de overheidspersonen lachten Hem uit en zeiden:
Anderen heeft Hij gered;
laat Hij zichzelf eens redden
als Hij de Messias van God is,
de uitverkorene!”
De soldaten brachten Hem zure wijn,
en ook zij voegden Hem spottend toe:
Als Gij de koning der Joden zijt,
red dan uzelf.”
Boven Hem stond als opschrift
in Griekse, Romeinse en Hebreeuwse letters:
Dit is de koning der Joden.”
Ook een van de misdadigers die daar hingen hoonde Hem:
Zijt Gij niet de Messias?
Red dan uzelf en ons.”
Maar de andere strafte hem af en zei:
Heb zelfs jij geen vrees voor God
terwijl je toch hetzelfde vonnis ondergaat?
En wij ondergaan dat vonnis terecht,
want wij krijgen wat wij door onze daden verdiend hebben;
maar Hij heeft niets verkeerds gedaan.”
Daarop zei hij:
Jezus,
denk aan mij,
wanneer Gij in uw Koninkrijk gekomen zijt.”
En Jezus sprak tot hem:
Voorwaar, Ik zeg u:
vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs.”


Beste vrienden,

We staan aan het eind van het kerkelijk jaar, aan de voet van het kruis. En daar kijken we op naar de Koning, op Zijn feest. Christus Koning. Het is een vreemde koning, het moet gezegd. Niet zoals de leiders die we kennen. Laten we eens zien wat er aan de hand is.

Als we iets belangrijk vinden, ergens de aandacht op willen vestigen dan verheffen we het. Je zet het op een voetstuk. Je zet iets neer op een plek waar iedereen het goed kan zien. Wat je op een voetstuk zet kun je onderverdelen in twee categorieën: je kan presenteren wie je bent of je kan laten zien wat je in machte bent te doen.

Naast dat elk paleis een balkon heeft waarop je op het volk kan kijken heb je als machthebber ook andere dingen die je in de hoogte kunt zetten. Je kan een groot monument laten bouwen, waar mensen naar op moeten kijken. Of bij de jaarlijke parade laat je de luchtmacht in formatie over de stad heen vliegen. Dat is best indrukwekkend, en meestal onschuldig.

Maar als je minder in de gunst staat van de mensen, dan moet je ze met hoge tekens intimideren. Dan krijg je zoals vroeger in het oosten, monsterlijke beelden van Lenin op het stadsplein, of zoals in andere tijden, een dwangburcht boven op de heuvel. Of een galg, een executieplaats. Pour encourager les autres. Zo laat je zien wie er de baas is, en wat er gebeurt als je niet in de pas loopt.

Zien we iets opgericht worden, zo de hoogte in. Dan moeten we ons dat afvragen: wat is dat, wie richt het op, en wat betekent het?

Wat is dat, dat kruis. Het is geen ereplaats. Het is niet opgericht door Jezus zelf. Het is een straf van de Romeinen, het oordeel voorgesorteerd door de machthebbers onder het volk. Het is niet alleen maar een doodstraf, het is een spektakel. Of althans, zo is het bedoeld. Op een hoge plaats, langs de toekomstweg, zodat iedereen die langs komt het moet zien. En het liefst niet alleen zien.

Vroeger waren executies niet alleen maar een doodstraf, ze waren theater. Vermaak. Bedoeld om het volk te binden aan de heersers. Als de rechters iemand ter dood wilden brengen maakten ze er een theater van om zo het publiek aan hun kant te krijgen. En dat zien we hier ook, rond het kruis. Het is de bedoeling dat het een show wordt. En de overheidspersonen staan daar gereed als een soort cheerleader, slogans te schreeuwen. Want wat ze zeggen, fluisteren ze niet onder elkaar alsof ze bang zijn om gehoord te worden. Nee, het is de weg-met-Jezus show.

Maar in de oude tijden als je het er als volk niet mee eens was, met wat er gebeurde, dan stond er altijd één weg open. Je kon natuurlijk niet roepen: “ik ben het er niet mee eens” of “stop!”. Je keek toe in stilte, in stille afkeuring. Soms enkel een diepe zucht als het oordeel voltrokken werd. Toen de Engelse revolutionairen koning Charles I vermoordden op het schavot werd het ook niet het spektakel waar ze op hoopten. Een doodse stilte was hun deel. Het was het begin van het einde van hun revolutie.

Het volk stond toe te kijken, ze zeggen niks, maar de overheidspersonen lachten hem uit. Het volk doet niet mee. Hetzelfde zien we hier. Het volk laat zich niet gek maken. Eenvoudige mensen zien vaak het beste wie er authentiek is, en wie niet. Wie er echt schuld heeft en wie niet. Wie toneel speelt en wie zichzelf is.

Er wordt wel eens gezegd, het volk stond aan de kant van de machthebbers en riepen om de dood van Jezus. Dat is niet zo. Door heel Lukas heen lezen we dat waar zelfs de stemmen die roepen om de dood even sterker zijn, maar dat niks zegt over het volk zelf. Die rouwen, en zijn stil. We zijn gedrild om te denken dat stilte niks zegt. Het tegendeel is waar. De crux van vandaag is dat de leiders het volk niet meekrijgen, het volk het oordeel van de leiders afkeurt.

De leiders krijgen het volk niet mee omdat zij weten dat ze in Jezus iemand tegenkomen die écht alles is waar de leiders nooit aan kunnen tippen. Jezus alles wat zij zouden willen zijn, ten diepste.

Om te beginnen is hij een echte profeet. Hij heeft de waarheid verinnerlijkt. Hij kan spreken uit de waarheid. Hij hoeft zich niet eindeloos in te dekken. Hij hoeft niet steeds te plannen hoe hij de ander moet manipuleren. Dat zouden zij ook willen, want dat wil ieder mens. Maar zij zitten in zichzelf gevangen. Hij is vrij. Ze zijn bitter en afgunstig.

Ten tweede is hij de échte hogepriester. Zijn band met God is zo sterk dat de mensen die alleen maar de mantels, insignes en benoemingsoorkondes hebben in de schaduw staan. Ze hebben hun titels gekocht. Van Herodes, via de Romeinen. Ze doen hun best om die lege huls in hun families te houden. Maar inhoudelijk heeft het niks om het lijf. Ze weten het, en zijn bitter en afgunstig.

Ten slotte is hij de échte koning. Hij is volledig zichzelf. Zij kunnen nooit zichzelf zijn. Geen dag, geen moment. Hij heeft wérkelijk gezag: als hij spreekt zwijgt de zee. Boze geesten pakken hun biezen. Ziektes verdwijnen. De dood heeft geen kans. Het volk ziet wie hij is. Beseft het misschien niet helemaal, maar ze hebben meer door dan de adel. Herodes is een huurkoning, en de hogepriesters? Die zijn nóg minder. Huur-stadhouders. Ze treden op, is het idee, in naam van dat koningsschap dat er zou moeten zijn. Ze verlangen er naar wérkelijk gezag te hebben. Maar ze hebben het niet. En ze zijn bitter en afgunstig.

Dus maken ze hem tot voorbeeld. “Dít is wat er gebeurt als je ons voor de voeten loopt, Koning van Israël”, en nu kan iedereen je zien in je schande.

Maar ze hebben niet gerekend op wat er gebeurt als je al die dingen bent. Werkelijk profeet – in contact met de waarheid

Werkelijk hogepriester – volledig verenigd met God

Werkelijk de koning – bekleed met alle gezag.

Wie al die dingen is, kan kwetsbaar zijn. Want je bent ze niet omdat een ander mens die titels aan je geeft, tegen een tegenprestatie en zo lang als het duurt – of je je jaarlijkse functioneringsgesprek met Pilatus overleeft.

Nee. Wie al die dingen is, is ze uit zichzelf. Ze horen bij hem als mens. Hij kan niet iets anders zijn.

En als je dat weet, dan kun je je nek uitsteken. Risico lopen. Je armen wijd uitstrekken, tot aan het kruis.

Zwakke mensen zullen nooit risico lopen. Die klampen zich krampachtig vast aan wat ze denken te hebben. Staan op hun ingebeelde rechten, en weten exact wat de ander hen verschuldigt is. Elke dag worden ze iets stijver, rigider. Als ze worden geconfronteerd met iemand die het wél kan, die het wél is worden ze vijandig. Dat toont zich in houding en taal. Verkramping, pijn, bittere jaloezie, bittere woorden. Gemene grappen. Sarcasme.

Ze denken, dat zegt iets over de ander: “als ik vals ben” – zo denken zij – “wordt Hij zwak!” Ze stellen Jezus in het middelpunt van de aandacht – aan het kruis - en hopen dat Hij dan te kijk staat. Maar het straalt enkel op jezelf af. En dus mislukt het. Het werkt niet. De plek van de schande, het kruis, wordt tot plek van het heil.

Hij ís koning. Ook aan het kruis, juist aan het kruis. En de eerste die thuis mag komen in Zijn koninkrijk is de goede rover.

En hier zijn we dan, tweeduizend jaar later. We staan nog steeds om het teken van het kruis en wij brengen het de eer. We erkennen wie Hij is.

Niet in machteloze stilte, maar in lofprijzing. We zijn niet meer dat arme, vertrapte volk van Jeruzalem. We zijn een nieuw volk. Een nieuwe gemeenschap van wederkerige rechten, jegens elkaar en jegens God.

Een koninkrijk, ja.

Geen stam waar je ingeboren moet zijn, het juiste bloed moet hebben.

Geen vereniging, waar je op een goede dag bij elkaar komt om met elkaar iets te doen, en samen te beslissen wat.

Geen republiek waarin je elkaar je rechten toekent en zelf de president aanwijst.

Het is een koninkrijk, samen rondom koning Jezus. Ieder mens draagt het burgerschap al in zich. Niet omdat het volgt uit een mensenrecht, maar vanuit de menselijkheid van de Zoon van God. Zoals hij volledig verenigd is met God, zo is Hij ook volledig verenigd met de mensheid als geheel.

We hebben een staande uitnodiging. Burger te worden van zijn Koninkrijk. Om zo tot onszelf, tot ons recht, te kunnen komen. 

Amen















Thursday, 13 November 2025

33e zondag door het jaar C / "Tussen Puinhopen Opgericht"

Epistel 2 Tess. 3, 7-12

Broeders en zusters,

hoe gij ons moet navolgen is u bekend;
wij hebben bij u geen werk geschuwd
en niemands brood gegeten zonder te betalen.
Dag en nacht hebben wij gearbeid, met veel inspanning en moeite
om niemand van u tot last te zijn.
Niet dat wij er geen recht toe hebben,
maar wij wilden een voorbeeld geven ter navolging.
Ook toen wij bij u waren hielden wij u telkens deze regel voor:
als iemand niet wil werken, zal hij ook niet eten.
Wij hebben namelijk gehoord
dat sommigen bij u werkloos rondhangen
en alle moeite schuwen,
maar wel zich met alles bemoeien.
In de Naam van de Heer Jezus Christus
gebieden en vermanen wij zulke mensen,
dat zij regelmatig moeten werken en hun eigen kost verdienen.

Evangelie: Lc. 21, 5-19

In die tijd merkten sommigen op hoe de tempel daar prijkte

met zijn fraaie stenen en wijgeschenken.

Toen zei Jezus:

“Wat ge daar ziet:

er zal een tijd komen,

dat er geen steen op de andere gelaten zal worden:

alles zal verwoest worden.”

Zij vroegen Hem nu:

“Meester, wanneer zal dat dan gebeuren?”

Maar Hij zei:

“Weest op uw hoede, dat gij niet in dwaling gebracht wordt.

Want velen zullen optreden in mijn Naam

en zij zullen zeggen: Ik ben het, en: Het ogenblik is nabij.

Loopt niet achter hen aan.

En wanneer gij hoort van oorlogen en onlusten,

laat u dan niet uit het veld slaan.

Dat alles moet wel eerst gebeuren,

maar het einde volgt niet terstond.”

Toen sprak Hij tot hen:

“Er zal strijd zijn van volk tegen volk

en van koninkrijk tegen koninkrijk;

er zullen hevige aardbevingen zijn,

en hongersnood en pest,

nu hier dan daar,

schrikwekkende dingen

en aan de hemel geweldige tekenen.

Maar nog vóór dit alles geschiedt

zullen zij u vastgrijpen en vervolgen;

zij zullen u overleveren aan de synagogen en gevangen zetten,

u voor koningen en stadhouders voeren

omwille van mijn Naam.

Het zal voor u uitlopen op het geven van getuigenis.

Welnu, prent het u in,

dat gij dan uw verdediging niet moet voorbereiden.

Want Ik zal u een taal en een wijsheid geven,

die geen van uw tegenstanders

zal kunnen weerstaan of weerspreken.

Ge zult zelfs door ouders en broers,

door bloedverwanten en vrienden overgeleverd worden

en sommigen van u zullen ze ter dood doen brengen.

Ge zult een voorwerp van haat zijn voor allen

omwille van mijn Naam:

geen haar van uw hoofd zal verloren gaan.

Door standvastig te zijn zult ge uw leven winnen.”


Beste Vrienden, 


Op donderdagochtend las ik het nieuws over hoe onze buurgemeente het besluit wil nemen om het hele dorp Moerdijk in zijn geheel af te breken. Ten gunste van het industriegebied. 

Ik las op de website van de NOS over de bijeenkomst met de burgemeester. En één stukje  greep me bijzonder aan. Een vrouw van in de tachtig vroeg de burgemeester wat er ging gebeuren met het graf van haar man, op de katholieke begraafplaats van Moerdijk. De gemeente kwam eerder niet verder dan de belofte dat “belangrijke spullen virtueel bewaard zouden blijven”. 


Belangrijke spullen. 

Virtueel bewaard. 

We breken het dorp wel af, we ruimen de begraafplaats, maar we geven je nog wel een virtueel foto-album mee. Moerdijk Zoals Het Was. Punt nl. 

Inloggen via DigiD.


Die gedachte ging als een koude wind door me heen. Nee. Dat mensen boos zijn en het er nog niet bij laten zitten. Dat begrijp ik wel.


En dan horen we de lezingen van vandaag. 

Maleachi, die preekt over een oordeel dat komt. Jezus, die voorspelt dat de tempel, die onvervangbare, prachtige en belangrijke tempel in Jeruzalem volledig verwoest gaat worden. Geen steen blijft op de andere. 

En toch zegt de psalm van vandaag: Rechtvaardig bestuurt God de wereld


Ik weet niet hoe de mensen in Moerdijk zich voelen deze zondag, maar ik kan me voorstellen dat ze de rechtvaardigheid even niet op hun netvlies hebben. Waar is de rechtvaardigheid als je dorp tot de grond toe wordt afgebroken.


Wat moeten we dan aan, met die rechtvaardigheid? Is dat maar lege woorden, een praatje voor de vaak?


Normaal, beste vrienden, preek ik niet over actualiteiten. De preek is immers geen commentaar op het nieuws van alledag. We hebben allemaal meningen. Ik ook. Maar de preek moet geen Achter het Nieuws met Jezus en Maria zijn. De preek is er om ons te vertellen over wie God is, wat Hij ons zegt door de Bijbel heen en in het leven van Jezus en wat wij in het licht daarvan mogen denken en doen.


Maar toch: soms rijmt het leven, wat er allemaal gebeurt, en de lezing van de dag op zo’n manier dat je er mee aan het werk moet. Geloof bevindt zich niet ergens aan gene zijde. Het wordt geleefd hier op aarde, met beide benen op de grond. Je bent verbonden met de wereld. Je staat er niet buiten. Als onze buren pijn hebben, staan wij daar niet buiten. Als ze in hun bestaan bedreigd worden, staan wij daar niet buiten.


We moeten nadenken over wat die pijn betekent: voor hen en voor ons. We treuren met wie treurt. We zijn boos met wie boos is. Wil je dat niet doen, dan sla je je werk over, en dan word je, zo horen we vandaag van Paulus ook niet gevoed. Die woorden zijn niet enkel metafoor, geen denkbeeldige stad die we oprichten op de puinhopen van huizen, winkels, kerken en begraafplaatsen. Wil je geestelijke beloning dan zul je je eerst nuttig moeten maken voor de mensen om je heen. Dan moet je niet werkeloos rondhangen en andere mensen lastig vallen met jouw goede bedoelingen.


We zijn vandaag met Jezus in de tempel, en die tempel leeft op geleende tijd. Nu zijn daar goede gronden voor. De tempel is niet als een dorp waar gewone mensen wonen, sporten, liefhebben, trouwen en rouwen.

De tempel is gecorrumpeerd. De priesterkaste is de weg kwijt. De hogepriester zijn ambt wordt ge- en verkocht. En het middenmanagement is het volk aan het ophitsen voor opstand. Dat alles gaat eindigen in verschrikkelijk bloedvergieten. Daar hoef je niet de zoon van God voor te zijn om dat te zien. De tempel loopt op zijn eind, zij verdient het in deze vorm te verdwijnen. Het is onvermijdelijk. Ik denk dat meer mensen dat wel zagen, maar alleen Jezus had de moed om het te zeggen - één van de redenen dat hij gekruisigd werd. 


Ook in ons leven zien we dat dingen ophouden. Ook als niemand het wil zeggen. Het verschil met de tempel is: er hoeft niet eens iemand schuld aan te zijn. Doorgaans ligt de schuld - als die er is - zelden bij degenen die er het meest onder lijden. 


In ons hart willen we dat niet waar hebben. Dat iets wat ons dierbaar is ophoudt. We willen de dingen houden zoals ze zijn, ook als dat niet kan. Dat is niet iets slechts. Het is de aard van het beestje. Zo zitten we in elkaar. En steekt de wind op en beginnen de muren te kraken, of komen de graafmachines om de huizen en de kerk af te breken en de begraafplaats te ruimen, dan zijn de mensen ontsteld, verward en tot van alles in staat. Ontkenning, woede, nog willen onderhandelen met het onvermijdelijke, en dan diepe neerslachtigheid. Dat zijn allemaal emoties die daarbij horen. 


We horen het ook terug in de woorden van Jezus, als de muren kraken en het dak instort, dat is een gevaarlijke tijd. Wat het ook is: Jezus noemt strijd, nood, vervolging, haat. Allemaal dingen waar je mee te maken zou kunnen krijgen, als dat gebeurt - blijf vertrouwen. God is groter dan de dingen die gebeuren. 


God geeft wijsheid, zo horen we, en standvastigheid. 


Wijsheid, als eerste. Door wijsheid kunnen we zien naar wie we moeten luisteren en naar wie niet. Dat is belangrijk. In tijden van crisis zijn er altijd mensen die zich opwerpen als messiassen, die zich voordoen als redders - maar het niet zijn! Ze beloven je gouden bergen en zeggen dat ze het wiel van de tijd wel even terug gaan draaien. Zo brengen ze de mensen op een dwaalspoor! Wijsheid betekent: dat doorzien. Er geen geloof aan hechten als iemand zegt dat hij wel even het onmogelijke gaat doen (tenzij jij hem saboteert door hem niet op zijn woord te geloven!) 


Dan komt de standvastigheid. Dat betekent niet: je blijven verzetten voorbij alle redelijkheid. Jezus is ook niet gekomen om de dingen te redden. Als de tijd van die dingen voorbij is zegt hij dat. Hij windt er geen doekjes om. Hij roept geen guerilla-oorlog uit. Hij trekt niet met een gewapende bende de bergen in.  Hij richt niet het Heilsfront voor Tempel en Staat op. Hij wijst op de standvastigheid, dat wil zeggen blijven staan vanuit je waarden, vanuit wie je bent. Vanuit je relatie met anderen en met God.  


Hoe doe je dat? Hoe kan dat wanneer alles om je heen bedreigd wordt? 


Nu las ik daarna nog een nieuwtje over Moerdijk. Moerdijk heeft een voetbalclub. En die heet TPO. Dat staat voor Tussen Puinhopen Opgericht. Als je nu vraagt: “wat betekent standvastigheid”, denk ik dat is de beste beschrijving ervan. Hoeveel puinhopen er ook liggen, je richt je op. 


Je blijft niet voor dood liggen. Je gaat niet voor een ander kruipen door alles al bij voorbaat weg te geven. Je blijft niet in het verleden hangen. Je richt je op. Je weet niet hoe, je weet niet hoe de toekomst er uit ziet, misschien niet eens of er een toekomst is. Maar je richt je op. Omdat we geloven in Gods rechtvaardigheid, geloven we ook in de waardigheid die mensen hebben. En die waardigheid toont zich vaak in de moeilijkste omstandigheden. 


Nu is die waardigheid wel persoonlijk, maar niet individueel. Je hebt elkaar nodig om je op te kunnen richten. Je kan het niet in je eentje doen. Je moet gemeenschapszin hervinden juist als je gemeenschap wordt bedreigd, en misschien zelfs in de huidige vorm ophoudt te bestaan. Als je erover nadenkt, klinkt dat onmogelijk. Ik denk dat de mensen dat ook tegen Jezus zeiden. We kunnen dat allemaal niet, het hoofd bieden aan zoveel kwaad. 

En dat is ook denk ik de reden dat Jezus moet zeggen, de Geest geeft het je in. Als je je tussen de puinhopen opricht, dan maakt dat alleen al de dingen anders. Juist door die moed en dat vertrouwen vallen andere dingen dan op hun plaats. Ook al weet je niet hoe. 

 

In de tussentijd, laten we de mensen die we kennen die verdriet hebben om wat er dreigt te gebeuren, nabij zijn. Je kan niet zomaar tegen andere mensen zeggen, weet jij wat jij nodig hebt? Levensmoed! Het komt allemaal goed! Terwijl we tegelijkertijd de deur van ons hart gesloten houden en denken “ik ben blij dat het mijn probleem niet is”. Dat is als “kleed je maar warm aan” zeggen tegen iemand bij wie het gas afgesloten is, terwijl iedereen de hand op de knip houdt. Of zeggen: “cake is anders ook heel lekker” als iemand zegt dat zij geen brood heeft. Dat soort ‘goedbedoelde advies’ daar kunnen we wel zonder. Dat is geen werken, dat is werkeloze bemoeizucht.

En wie niet werkt, zal ook niet eten.


Nee, laten we treuren met de treurenden, boos zijn met wie boos is, bemoedigen wie moed nodig heeft, meedenken met wie de draad kwijt is. Dat betekent: mensen sterken in een terechte strijd, om het behoud van wat goed is, zolang die strijd nog niet gestreden is.


Het betekent ook: meeleven met degenen die het leven niet zien zitten. En vooral niet achterover zitten of denken: dat gebeurt ons niet. De koude adem van de eindigheid blaast immers in ieders nek! Moerdijk ligt niet daar. Ieder van ons draagt zijn of haar eigen Moerdijk met zich mee. Alles is eindig, maar de kern van alles wat goed is, een uitgestoken hand, onze werkende hoop die we geloof noemen, geloof in wat God geeft en wat God doet dragen we mee. Waarheen we ook gaan. Want door standvastig te zijn, zul je je leven winnen. 


Amen.