De leerlingen hebben heel wat meegemaakt met Jezus. Ze zijn drie jaar met hem opgetrokken, vanaf het begin bij het meer van Galilea, door dorpen en steden binnen en buiten de grenzen van het Joodse land. Ze hebben gezien en gehoord wat Jezus verkondigde. En het bleef niet bij woorden, er waren ook tekens die wat hij zei kracht bijzette.
Niet iedereen ziet evenveel, en wie het wel ziet snapt het niet altijd. En wie het wel snapt mag er soms niks over zeggen. Als ze op weg zijn naar Jeruzalem, waar alles moet gebeuren beklimt Jezus met de drie naaste leerlingen de berg Tabor. Daar laat hij zichzelf zien in goddelijk licht. Dat is een grote openbaring. Maar die is niet voor iedereen op dit moment. Dat komt pas later.
Het lijkt wel dat hoe groter het wonder is des te minder mensen er bij mogen zijn. Dat zien we door het Evangelie heen. Tabor, zoals we gezegd hebben, enkel de drie hoofdleerlingen. De opwekking van het dochtertje van Jaïrus zijn ook alleen die drie er bij: Petrus, Johannes Jacobus.
En zo is het ook in de tuin van olijven, kort voor dat Jezus zijn lijden in moet gaan: alleen die drie zijn er bij. Maar alleen lichamelijk. Ze zijn in slaap gevallen terwijl Jezus bidt. Hier, op de grens, lukte het niet meer om er bij te blijven. Er gebeurt iets dat boven-menselijks is, zelfs niet meer vatbaar is voor de meest gecommiteerde leerling.
Na door het lijden en de dood heen te zijn gegaan – waar van de leerlingen enkel nog Johannes onder het kruis stond wordt het leeg en stil. Als Jezus in het graf is gelegd is er zelfs geen leerling meer te vinden. Ze hebben zich verstopt. Willen zich niet meer laten zien.
In de nacht, wanneer er niemand meer is, op het absolute nulpunt vindt de Verrijzenis plaats. Er zijn geen getuigen van de Opstanding zelf. Niemand was daarbij.
Als het inderdaad zo is dat hoe groter het wonder, des te minder mensen er bij zijn, dan weten we dus zeker. Met de Verrijzenis wordt alles anders. Er is nu een nieuwe realiteit. Het oude heeft een zin en betekenis gekregen die het zelf nog niet vat. Het enige wat de eerste getuigen zien is het lege graf, en het getuigenis van de engelen. En er is geen leerling in zicht.
De eersten die het zien zijn de vrouwen. Dat is belangrijk, want volgens de Joodse Wet kon een vrouw geen getuige zijn. Enkel de verklaring van een man was betrouwbaar. Wat de leerlingen betreft is dat verhaal van het lege graf dus een absoluut nulpunt, een leeg verhaal over niks.
Dat moet ons niet verbazen, dit is niet alleen maar een verhaal over vooroordelen. Het past volledig in het Bijbelse patroon. De eerste wordt de laatste, de kleinste wordt de grootste en hoe belangrijker de boodschap is, des te beperkter is – in eerste instantie – het publiek. In kwantiteit en – naar menselijke maatstaven – kwaliteit.
Als alle leerlingen in een grote cirkel om het graf hadden gestaan, stopwatch erbij, met confettikanonnen en gastoeters, en het feest was losgebarsten als ze de steen omver zien vallen en Jezus als Johan Cruyff juichend, als na de Onmogelijke Goal tegen Atlético naar buiten komt…. Dan had dat niet geklopt. Het voelt verkeerd. Dat is niet hoe God te werk gaat.
God werkt het meest op de plek waar niemand op let, of waar de mensen rondlopen die er niet toe lijken te doen. Zo beredeneerd kan de Verrijzenis enkel in stilte plaatsvinden, in het holst van de nacht, zonder iemand er bij. De wachters zijn weggevlucht of in slaap gevallen. En daar gebeurt het.
Wat blijft er over voor de getuigen? Een leeg graf, zwachtels, de zweetdoek netjes opgevouwen. En zo groeien de vragen, zo groeit de openheid voor dat het einde misschien wel niet het einde is. Er zal nog tijd overheen moeten. Paasvolk ben je niet van de één op de andere dag. Je moet als het volk in de woestijn langzaam het oude afleren om ruimte te maken voor het nieuwe.
God werkt altijd aan iets nieuws. Wat verloren lijkt kan zomaar weer een nieuw begin krijgen. Maar één ding weten we zeker. Dat nieuwe begint op een plek waar wij niet op letten. Dat nieuwe bevindt zich in onze blinde vlek, onze dode hoek en bij mensen die we niet goed zien. De eerste die er ons over vertelt is waarschijnlijk iemand die we niet willen geloven. Omdat we dat zo geleerd hebben, of we dat zo verwachten.
Wij leven hier en nu ook in een tijd waarin veel ophoudt, oude zekerheden verkruimelen. Misschien gaan een aantal dingen waar we zo vast in geloofden en ons aan vastklampten ook écht voorbij. Net zoals het koninkrijk van Herodes voorbijging, of de tempel voorbijging, of het Romeinse Rijk. Als de tijd van leven voorbij is, dan is dat onvermijdelijk. Vastklamperij zal dan ook het verschil niet maken. Maar er komt ook weer iets nieuws. Of, datgene wat voorbij ging, krijgt een nieuw en onvermoed leven. Waarschijnlijk moet je daar dan wel voor eerst door lijden heen, of door een tijd van sterven en afsterven. Het nieuwe is een geschenk. Het is gratis maar niet vrijblijvend. De nieuwe toekomst vinden, volgen en bevestigen zal veel vragen. Maar dat ligt in de toekomst.
Voor nu is er vreugde, die mag groeien. De leerlingen mogen de verrezen Jezus opnieuw leren kennen. Hij gaat hen voor naar Galilea. Ze reizen weer door die oude streek, maar dan op een nieuwe manier. Zo gaan ze nieuwe mensen leren zijn. Wij mogen nu (vannacht/ in deze ochtend) delen in die vreugde. Vreugde dat God iets nieuws maakt, daar nooit mee ophoudt. De God van Leven maakt dat de dood niet het laatste woord heeft. Laten we onze ogen en oren dan open houden, voor dat eerste gerucht, uit onvermoede plek, dat er wat nieuws gebeuren gaat.
Amen.