(Lucas 6: 27-38)
In die
tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
“Tot u die naar Mij luistert zeg Ik:
Bemint uw vijanden,
doet wel aan die u haten,
zegent hen die u vervloeken
en bidt voor hen die u mishandelen.
Als iemand u op de ene wang slaat
keer hem ook de andere toe;
en als iemand uw bovenkleed van u afneemt
belet hem niet ook uw onderkleed te nemen.
Geef aan ieder die u iets vraagt,
en als iemand wegneemt wat u toebehoort
eis het niet terug.
Zoals gij wilt dat de mensen u behandelen,
moet gij ook hen behandelen.
Als ge bemint wie u beminnen,
wat voor recht op dank hebt ge dan?
Ook de zondaars beminnen wie hen liefhebben.
Als gij weldoet aan wie u weldaden bewijzen,
wat voor recht op dank hebt ge dan?
Dat doen de zondaars ook.
Als gij leent aan hen van wie ge hoopt terug te krijgen,
wat voor recht op dank hebt ge dan?
Ook de zondaars lenen aan zondaars
met de bedoeling evenveel terug te krijgen.
Neen, bemint uw vijanden,
doet goed
en leent uit zonder er op te rekenen iets terug te krijgen.
Dan zal uw loon groot zijn,
dan zult ge kinderen zijn van de Allerhoogste,
die immers ook goed is voor de ondankbaren en slechten.
Weest barmhartig zoals uw Vader barmhartig is.
Oordeelt niet,
dan zult ge niet geoordeeld worden.
Veroordeelt niet,
dan zult ge niet veroordeeld worden.
Spreekt vrij
en gij zult vrijgesproken worden.
Geeft
en u zal gegeven worden:
een goede, gestampte, geschudde en overlopende maat
zal men u in de schoot storten.
De maat die gij gebruikt
zal men ook voor u gebruiken.”
Beste
vrienden,
Er leven
veel zorgen. In ons land, op ons continent. Zorgen over onze zekerheid, over oorlog
en vrede. Onze ouders en grootouders waren hier beter aan gewend, aan
dergelijke zorgen. Voor hen was oorlog een altijd bestaande mogelijkheid. Wij dachten
deze vrees achter ons gelaten te hebben. We hadden een nieuwe wereld opgebouwd
in de laatste 35 jaar. Oorlog. Dat was iets voor verre landen, mensen die niet
delen in onze beschaving. Wilden. Ver weg. Of van lang geleden, toen mensen nog niet zo
ontwikkeld waren als wij. Nu.
Het enige
probleem met dat idee is, dat we dat al eens vaker hadden gedacht. Vrede, vrijhandel,
verdragen: die bestendigen zichzelf wel. Waarom zou je iets
goeds opgeven om het slecht te krijgen? Nee. Oorlog: dat laten we nu achter
ons.
Ja. Zo heeft men
vaker gedacht. Dat de wereld één wordt, en als onze energie wordt voortaan
constructief gebruikt. Als u in Amsterdam komt, u stapt uit op Centraal Station,
u loopt langs de beurs van Berlage. En daar staat een gedichtje op van Albert
Verwey boven één van de deuren:
De aard
wordt straks één De volkeren zijn als groepen
Van d’eenen bond die heel haar bol beheerscht.
Door land, door zee, streeft trein, streeft vloot om ‘t zeerst
Naar ‘t wisselend doel Waarheen ze elkander roepen.
1903, toen was
de Beurs van Berlage klaar. Maar elf jaar later was er de Eerste Wereldoorlog. Hoe
zou men toen naar die woorden gekeken hebben, in 1914, Terwijl
de vloten op elkaar in schieten, de treinen manschappen en kanonnen
vervoeren en het Duitse leger naar de Marne streeft.
Hoe zou men
naar die woorden gekeken hebben, in 1914. Terwijl de handel stilviel? En de éne
bond van de mensheid die zo écht leek oplost als een mooie droom op een
slechte ochtend?
En nu hebben
we dat ontstellende gevoel dat we misschien wel terug bij af zijn. Dat we helemaal geen
nieuwe mensen zijn, die het oude hebben afgelegd, maar dat we door alle jaren
heen gewoon onszelf zijn gebleven. Mens. Met alles wat daarbijhoort. Gewelddadige
wezens. We zijn collectief in staat tot goed én tot kwaad. En wat wij gaan zijn is
niet iets dat vooraf vastgesteld is.
Er kunnen
verschrikkelijke dingen om ons heen gebeuren. Maar hoe gaan wij daar mee om? Dat
is de vraag waar Jezus over spreekt deze zondag. We zitten in het vervolg van
de Veldrede (Lucas 6: 27-38) waar we vorige week mee begonnen zijn. En Jezus heeft veel te
zeggen over vijandschap. Want vijandschap is onontkoombaar. Het is geen
historisch ongelukje, iets wat eens op een enkele tijd en enkele plaats bestaat.
De ervaring van vijandschap behoort wezenlijk tot ons leven.
In de wereld
van het Evangelie is het ook een dagelijkse onontkoombare realiteit. Het Joodse
volk leeft onder onderdrukking en bezetting. En bezetting is geen vrede, maar een voortzetting van de oorlog met andere middelen. Het volk heeft onder het juk van parasitaire religangsters
in de tempel, onder tirannen als Herodes of een rijkscommissaris als Pilatus. De
belastingambtenaren konden je vrijelijk afpersen. Je kon niet reizen zonder
het risico beroofd of zelfs vermoord te worden.
En er stond altijd wel iemand gereed om je te intimideren, om dit of dat te
doen. Met écht of symbolisch geweld. Met dreigende daden of dreigende taal.
Vrijheid was een verre herinnering, een onmogelijke droom. En de Zeloten, het "verzet" zouden we misschien zeggen. Die spraken graag over "bevrijding" maar ze bedoelden daarmee ... terreur.
Als je wordt
bedreigd schieten de meeste mensen in één van vier reacties. U heeft ze vast
wel eens gehoord. Vechten, vluchten, be-Vriezen, en Vleien. Die reactie overkomt
je, nog voordat je er over nagedacht hebt, het zijn traumareacties. Ze hebben allemaal
één ding gemeen: ze maken
je alle vier minder menselijk.
Vechten, als
je een duw krijgt, als een wild dier. Vluchten, als een op hol geslagen stuk
vee, blind van angst. Be-Vriezen, als een ding, een object. En vleien (we
zouden misschien beter zeggen: pleasen, likken, of kruipen) als een slaaf voor
zijn Geliefde Leider. Dat is wat geweld doet. Het maakt je minder mens,
misschien zelfs een onmens. Iets afschuwelijks waar je nauwelijks meer naar kan
kijken.
En dan spreekt
Jezus woorden die ons vreemd klinken. Woorden die lijken alsof je moet vleien,
likken, passief moet zijn.
Als
iemand u op de ene wang slaat
keer hem ook de andere toe;
en als iemand uw bovenkleed van u afneemt
belet hem niet ook uw onderkleed te nemen.
Geef aan ieder die u iets vraagt,
en als iemand wegneemt wat u toebehoort
eis het niet terug.
Ik wil het over die verzen even hebben. Ik hoor
mensen deze woorden namelijk wel eens citeren. Dat zijn verdacht vaak mensen die er erg
om bezorgd zijn dat als er geïntimideerd wordt, er geen verzet komt. De agressor
is immers altijd vreedzaam. Hij wil jou zonder bloedvergieten dwingen te doen wat
hij wil. Het is pas als jij nee zegt, dat de klappen komen. Dan is een
oproep tot passiviteit, het hijsen van de witte vlag, een belangrijk onderdeel
van de agressie.
Maar dat is
niet waar het hier om gaat.
We moeten hier elk woord wegen, als er zoveel grote misverstanden zijn, en dreiging.
Dreiging en paniek maken namelijk ook nog eens dom. Wanneer er gedreigd wordt, gaan mensen domme dingen zeggen,
domme dingen doen. En er zijn genoeg genadeloze types die daar maar wat graag
misbruik van maken.
Jezus roept
ons niet op om alles zomaar te laten gebeuren, volledig passief te zijn in het
leven. Om te beginnen is Jezus mensgeworden, dat doet Hij ook zodat wij leren wat het is om mens te zijn. En
we kunnen niet volledig mens zijn als we alleen maar reageren op wat er
gebeurt, steeds gevangen blijven in escalaties van vechten, vluchten, bevriezen
of kruipen. Jezus wordt geen mens zodat wij beesten worden, of vee, of een ding, of een
slaaf. Daar hoef je geen mens voor te worden!
Integendeel,
deze woorden van Jezus willen jou je menselijkheid teruggeven, ook als die onder
vuur ligt. We pakken het even uit.
Als iemand
je op de wang slaat, keer dan de ander toe. Wat betekent dat? Het betekent geen
alles maar goed vinden. Als Jezus op zijn wang geslagen wordt door de knokploeg
van de Hogepriester. Zegt Hij niet, "u heeft groot gelijk dat u mij slaat”.
Hij zegt: “als ik iets verkeerds gezegd heb, toon mij het aan, als u dat niet
kunt, waarom slaat u mij dan?”. Geen blinde reactie, maar een antwoord. Hij houdt de regie! Ook als je hulpeloos bent, kun je vrij zijn.
Hij slaat
niet terug, Hij rent niet weg, Hij bevriest niet, en Hij gaat de hand die Hem
slaat ook niet likken. Hij reageert niet onnadenkend, maar geeft
antwoord. Op zijn voorwaarden. Vanuit zijn waardigheid als mens.
Als iemand
uw bovenkleed van u afneemt, geef hem ook je onderkleed. Schuldeisers - volgens de Joodse wet - mochten maar beperkt kleren
van je afpakken. Een mantel moest je ’s avonds weer teruggeven, maar dat
gebeurde natuurlijk niet. Dus als een schuldeiser je voor je mantel meldt,
kleed je dan maar helemaal uit. Naaktheid was schandelijk, maar de schande rust
op wie het ziet, niet zozeer op wie naakt is. Je helemaal uitkleden was een aanklacht.
Door dat te doen zet jij de schuldeiser te kijk. Jij houdt de regie. Het is geen blinde reactie.
Je vliegt de
schuldeiser niet naar de keel, je vlucht niet in blinde paniek weg, je bevriest
niet, en je gaat ook geen laarzen likken. Ook al sta je in je blootje, jij
behoudt je waardigheid.
Als iemand iets wegneemt, ga je geen zinloze strijd aan. Want
in de wereld van Jezus – een kleine wereld, weet iedereen wat van wie is. Laat
de dief maar in zijn gestolen goed lopen, het is een dagelijkse aanklacht, en
elke dag wordt het duidelijker en duidelijker. Hij draagt zijn schuld met zich mee. Jij behoudt je waardigheid. Hij
niet.
In Matheus lezen we een nog scherpere variant: En als
iemand je dwingt één mijl met hem mee te gaan, loop er dan twee met hem op.
(Mt 5:41) Soldaten mochten op jou opvorderen om een mijl lang hun bagage te dragen.
Dat was het Romeinse militaire recht. Een soort dwangarbeid. Maar maar één mijl. Dwongen ze je verder mee te lopen dan
konden ze daarmee serieus in de problemen komen. Dus als je er voor kiest om de
bagage niet af te geven maar door te lopen….. Breng je ze in de problemen. Daar is niks passiefs aan. Het is een creatieve
daad van verzet. Jij pakt regie. Niks passieve gehoorzaamheid. Het evangelie
is geen goede plek voor laarzenlikkers.
Maar in alles wat we doen is er liefde, en dat betekent
minstens, dat we de ander niet tot on-mens maken, niet tot ding, niet tot slaaf. De
ander – ook al is hij een vijand – is er niet om vernietigd – te worden.
De vijand is ook mens, de vijand heeft ook een waardigheid. Ookal deelt hij zelf niet in dat idee.
Wat er ook gebeurt, en wat de toekomst ook gaat brengen, is dat de
overtuiging die ons leidt. Soms móet er gevochten worden. Wij zijn niet
geïnteresseerd in oorlog. Maar oorlog is soms wél erg geïnteresseerd in ons. Dat vraagt
om antwoord. En dat antwoord is (en moet) soms militair zijn. "De
overheid draagt het zwaard niet tevergeefs" lezen we in de Romeinenbrief. Het is
ook een daad van liefde om op een hol geslagen land er militair van te
weerhouden om de boosaardige plannen van hun leiders door te voeren. Om erger te voorkomen.
Maar als je moet vechten, vecht je niet als een wild dier, of
als een terrorist.
Dat niet.
Soms moet er gevlucht worden, je kan niet blijven waar je bent. Je zoekt
een ander heenkomen voor zolang dat nodig is. Maar als je vlucht, doe je dat
niet als een op hol geslagen gnoe.
Soms moet je wachten. Rustig observeren. Kijken wat er
gebeurt. Maar je gaat niet bevriezen alsof je iemand bent die alleen maar
hopeloos de afgrond in kan staren, wachtend op het einde. Integendeel, je wacht
hoopvol, kijkend naar kansen om van betekenis te zijn. En die zullen er altijd zijn.
Soms moet je gehoorzamen, conformeren aan iets wat verkeerd
is. Je hebt niet altijd een keus. Maar je gaat niet likken, je gaat niet kruipen,
je gaat niet zeggen dat het kwade goed is, en het goede kwaad. Je behoudt je waardigheid,
in alles wat je doet. En soms moet je maar eens twee mijl oplopen in plaats van
één. Om even te laten merken dat mee-op-lopen niet perse betekent dat je over
je heen laat lopen.Waardevolle les. Zo blijf je in contact met je eigen menselijkheid.
Maar als de tijden slecht zijn, worden ze ook ooit weer goed. Als
er angst is en onzekerheid, is er des te meer kans hebben wij om van betekenis te zijn. Om
hoop te bieden. Als er duisternis is, mogen we verlichting brengen. Waar haat,
leugens en liefdeloosheid heersen, en de macht slechts met verachting over het
goede spreekt, dan hebben wij heel veel te doen. Als het donker wordt, en niemand
de ander wil zien, dan kunnen wij hun waardigheid zichtbaar maken, uit liefde.
Nee, vrienden. De toekomst is niet afgelopen. Zij begint nog maar pas.
Amen