Beste vrienden,
Vanavond beginnen we met het Triduum van Pasen, wij staan naast Jezus in de dramatische climax van zijn leven, zelfgave, lijden en dood – met de belofte van verrijzenis. De lezingen voelen mysterieus aan, bloederig. Zeker het stuk dat we uit Exodus lazen. Er word achterom gekeken, naar de tijd in Egypte. De scharlaken symboliek van het bloed van het lam aan de deurpost waardoor de engel van de dood voorbijgaat.
In de Korintenbrief horen we de woorden die we kennen uit het Eucharistisch Gebed. Wat toen was, is nu hier aanwezig, maar vernieuwd en verheven. Geen bevrijding meer alleen uit aardse slavernij maar uit de dood. Uit de zonde. We gaan niet meer naar een beloofd land aan de andere kant van de woestijn. Maar we mogen als bevrijde mensen in een nieuwe relatie komen te staan met God en de mensen om ons heen.
Het Evangelie neemt ons mee naar de gebeurtenis van Witte Donderdag: het laatste avondmaal. Jezus met zijn leerlingen aan tafel, kort voor Pesach – het joodse paasfeest. Hij doet wat leraren altijd gedaan hebben. Hij werpt het oude niet omver, hij sluit zich aan bij de woorden en gebruiken die er altijd al waren. Maar hij geeft ze een geheel nieuwe zin en betekenis. Hij ontsluit een nieuwe dimensie. De cirkel wordt een bol. Je moet even met je ogen knipperen om die nieuwe vorm te herkennen, als je alleen maar cirkels gewend bent.
In de traditie noemen we wat er vanavond gebeurt dit: instelling van de eucharistie en het priesterschap, en dat is het ook. Dat zijn twee aspecten van de nieuwe vorm die gebracht wordt op deze avond.
Het laatste avondmaal is niet alleen maar de laatste maaltijd van Jezus met zijn vrienden voor hij het lijden ingaat, een belangrijk maar voorbijgaand moment in de tijd. Er wordt iets nieuws zichtbaar gemaakt waar het oude naar verwees. Elke cirkel is een doorsnede van een bol. Deze keer is de cirkel rond en wordt de nieuwe dimensie zichtbaar.
De instelling van eucharistie en priesterschap? Wat betekent dat?
Ten eerste
De maaltijd is een opdracht geworden, niet zomaar een gebod. Je blijft het doen om Hem te gedenken. En elke keer wanneer je dat doet ben je terug waar het begon, bij Jezus en de leerlingen. Zitten we mee aan tafel. De een breekt, de ander neemt en eet, maar je bent er samen. Het is niet telkens iets nieuws, wat steeds opnieuw uitgevonden moet worden, of een toevoeging, dat wij steeds wat extra’s moeten doen omdat er wat ontbreekt. Nee. We raken elke keer in gemeenschap – communie – met de Heer. Ook als we dat niet elke keer voelen, ook als we het niet helemaal begrijpen (begrepen de leerlingen het helemaal?), ook als we beperkt zijn en nog vastzitten in onze eigen tekortkomingen.
Die gemeenschap is echt, en het werkt in ons, bij de een langzaam, bij de ander sneller, maar er gebeurt altijd wat als we samenkomen rond brood en beker, rond lichaam en bloed. Er kan niet niets gebeuren wanneer we doen wat we doen.
Ten tweede
De maaltijd vernieuwt ons. Mag ons nieuwe mensen maken. Leidt ons naar een pad van bevrijding, waar we minder bezorgd moeten zijn om onszelf, wat we zullen eten en drinken. Niet dat we opeens zorgeloos zullen zijn, maar het belangrijkste is er en gaat niet voorbij.
Uiteindelijk, ten derde, zien we in het gesprek tussen Jezus en Petrus over de voetwassing dat de bol van het geloof niet iets is wat je je zomaar voorstellen kan. Ik gebruik het beeld cirkel en bol om iets te laten zien, maar we moeten niet denken in termen van iets dat begrensd is, dat we ons zomaar kunnen voorstellen.
In de middeleeuwse theologie werd regelmatig een oude metafoor voor hoe God is aangehaald[1]: God is als een bol, maar dan één die oneindig groot is, en het centrum van die bol is dus overal te vinden. Overal: dat wil zeggen, in alles en iedereen.
Jezus is vrij om Petrus de voeten te wassen, omdat hij weet dat Petrus evengoed het middelpunt van alles is. Petrus voelt zich nog afgescheiden, kan niet aanvaarden wat het betekent werkelijk verenigd te zijn met Jezus, en dus zelf ook middelpunt te worden van aandacht, toewijding en liefde. Juist Petrus krijgt deze behandeling omdat Petrus door zijn hele leven heen een probleem blijft houden met zich afzonderen. In de nacht die komt (‘ik ken die man niet’), en zelfs later nog, wanneer hij denkt dat hij zich moet conformeren aan de vooroordelen van anderen (Galaten 2:11-21) en zich afzijdig wil houden van zijn naasten. Moeite heeft om hen nabij te zijn.
En ondanks dat deze houding altijd met hem mee blijft gaan, als een piepend wiel aan de wagen, tot hij het hoe wankelmoedig ook, in Rome bij zijn bestemming aankomt en zichzelf door de Genade overwint.
De moeite die hij daarmee heeft, maakt hem niet minder middelpunt van alle liefde, middelpunt van God. Net zo goed als u dat bent (of ik). Het is gewoon zo. Het kan niet anders zijn omdat God niets anders is dan dit. En in de eucharistie, door Jezus Christus, wil hij ons dit leren. Beetje voor beetje de vormeloze vorm van zijn bestaan leren kennen, zodat wij worden wie we zijn. Brandpunten, intiem verenigd, met God, met iedereen en alles wat bestaat.
Gaan wij zo op naar Pasen, door het donker van de nacht op naar het licht. Om God te leren kennen, door Jezus Christus, offerlam en overwinnaar. Staand als geslacht.
Amen.
[1] Onder andere door Meister Eckhart, maar de vergelijking gaat terug op een anoniem manuscript uit de 11de eeuw (Het Boek van de 24 Wijsgeren), de inhoud is waarschijnlijk veel ouder dan dat. Één opinie (Hudry, 2009) is dat deze definitie teruggaat op Marius Victorinus, een christelijke Romeinse filosoof uit de vierde eeuw, zelf geïnspireerd door neoplatoonse bronnen, waarschijnlijk Porphyrius.