Beste vrienden
Enige tijd geleden was er een Amerikaanse politicus die een verhaal hield over hoe er een volgorde zit in de liefde. De éne liefde staat hoger dan de andere. Kort gezegd: was zijn standpunt: hoe dichter bij datgene is waar je van houdt, des te meer heeft het recht op je affectie.
Er is een reden dat het zo vanzelfsprekend klinkt, zelfs wijs. We hebben immers het meeste te maken met de mensen om ons heen, we kunnen als het ware het beste op hen oefenen wat het betekent om liefdevol in het leven te staan. Misschien dat 80-90% van ons leven zich in die sfeer afspeelt. Gezin, familie, vrienden, onze gemeenschap, ons land. Alles daarbuiten voelt verder weg.
En als de wereld griezelig aanvoelt, dan wordt die kring verder strakgetrokken. We gaan achter dijken en waterlinies zitten en rantsoeneren de liefde die we geven kunnen, alsof het een zeldzaam aardmineraal is dat je niet met anderen kan delen.
Toch zei paus Franciscus - en toen paus Leo XIV nog kardinaal was zei hij het hem na - had die politicus geen gelijk. Wat dichtbij is, staat niet direct hoger. Natuurlijk hebben we te zorgen voor mensen en gemeenschappen waar we concreet mee verbonden zijn. Die is niet opeens weg. Wanneer we de liefde echter droogkoken tot harde, exclusieve plicht, missen we de diepe dimensies ervan. Sterker nog, het object van onze liefde kan bederven.
Maar je kan het ook niet omdraaien, zoals er ook mensen zijn die wel erg van de mensheid zeggen te houden maar geen moment bezig zijn met de mensen om zich heen. Degenen die zeggen begaan te zijn met slachtoffers ver weg om toestemming te voelen om zich hier en nu onaangepast en zelfs boosaardig te gedragen tegen hun concrete naaste.
Beiden zijn voorbeelden van werelds denken. Binair, óf-óf. Het moet dit zijn, of de ontkenning daarvan. Het christelijke denken is anders. We leven in het evangelie vandaag, verzen uit de redevoering van Jezus uit het Johannesevangelie .
Een nieuw gebod geef Ik u: gij moet elkaar liefhebben;
zoals Ik u heb liefgehad,
zo moet gij elkaar liefhebben.
Hieruit zullen allen kunnen opmaken
dat gij mijn leerlingen zijt:
als gij de liefde onder elkaar bewaart
We gaan dit even uitpakken wat dat betekent.
Een nieuw gebod geef Ik u:
Een nieuw gebod, dat wil dus niet zeggen, bovenop de tien geboden komt nu nog een elfde. Jezus voegt niks toe aan de wet, behalve een nieuwe dimensie. De weg waarop de Wet vervult wordt. Dat gaat door liefde. Gij moet elkaar liefhebben. Dat is het gebod. Dat kan nooit een beperkende, exclusieve liefde zijn. Het elkaar liefhebben kan niet betekenen: ik geef alleen maar om mijn eigen groep.
Stel je voor, een kerk die zegt: wij geven alleen maar om onszelf. Wat voor getuigenis zou dat zijn? Alleen omzien naar je eigen wijkkerk, je eigen groepjes. Nooit eens over de schutting kijken. Die houding maakt kerkelijke conflicten ook zo schadelijk. Want in de meeste gevallen ontstaan die door mensen die zich verschansen in hun “eigen” plek.
Of een houding van triomfalisme: “onze God is de beste”, en dat steeds zeggen, en neerkijken op anderen, en ze steeds vertellen hoe zij het verkeerd doen. Natuurlijk “om hun eigen bestwil”, maar eigenlijk ben je gewoon vervelend aan het doen. Zelfs als je gelijk hebt, hoef je niet verliefd te zijn op je eigen gelijk. Ten koste van anderen.
We merken al, het kan niet zo maar een gebod zijn, zomaar een opdracht die je volgt. Je kan niemand zomaar bevelen om een van een ander te houden. En als we het toch proberen, iets menselijks uit ons eigen hart te trekken, een aardse genegenheid, en die zetten we op de troon, die gaan we bewieroken… Hoe dierbaar dat ding ook is, het zal bederven. Zo maak je van iets dat goed was en edel een afgod. Hoezeer dat goede ding ook steunde op je gelijk. Hoe makkelijk is het niet om zelfs een parochie, een gemeenschap, een land, een volk tot afgod te maken? Als je goed je best doet kun je zelfs van de liturgie en de leer van de Kerk iets maken dat God zélf in de schaduw stelt.
Nee, de vraag ligt ergens anders. We horen Jezus zeggen
zoals Ik u heb liefgehad,
zo moet gij elkaar liefhebben
Het liefhebben dat wij gevraagd worden te doen is geen onhaalbare opdracht, een wurgend wetsartikel waar we nooit aan kunnen voldoen. Het is eerder een antwoord geven op de liefde die er al is. Jezus heeft ons liefgehad, dat komt eerst – en vervolgens kunnen wij binnen de grenzen van ons bestaan daarop antwoorden.
Dat is niks nieuws, dat is de rode draad door heel de Bijbel heen. God openbaart zich, de mens antwoordt. God biedt mensen een verbond aan, de mensen antwoorden daarop, hechten zich aan dat verbond. God laat de volheid van zijn liefde zien in Jezus Christus, de mensen volgend die liefde na. Je tilt je niet aan je eigen veters uit het moeras.
De Amerikaan had gelijk toen hij zei: er zit een volgordelijkheid in de liefde. Maar als het Ezeltje-Prik was, drukte hij de staart tegen de flanken aan, of in het oor van het arme dier. Wat een schouwspel!
Omdat de liefde in God berust, moet zij per definitie groter zijn dan een liefde die alleen maar geldt voor je eigen omgeving, je eigen tijd, de tijdelijke gestalte die geloof en vieren in je favoriete tijdvak hebben. Dat inzicht vraagt drie dingen van ons.
Allereerst: het vraagt radicale openheid. Gods liefde is eindeloos veel groter dan die van ons. Zijn perspectief is eindeloos veel groter. Hij geeft prioriteit aan wat in onze dode hoek zit. Als we ons terugtrekken op veilige eilandjes, regionaal of geestelijk, dan missen wij nogal wat. Als de kerk in haar sociale leer spreekt over de optie voor de armen, is dat een deel daarvan. Degenen die wij niet zien hebben recht op meer dan wij denken.
Ten tweede vraagt het evenzeer om een even radicale houding van zelfrelativering. De liefde waar wij wat mee mogen komt van God. Wij mogen die liefde onderhouden. We kunnen die meer of minder zichtbaar maken in de wereld. Wat we doen maakt uit. Maar Gods kunnen is groter dan ons gekluns.
Ons antwoord is altijd imperfect. In de afgelopen weken hoorden we de lezing van Petrus bij het meer van Galilea. De Heer vraagt hem drie keer: heb je mij lief? Drie keer, want hij is ook drie keer weggelopen. Maar elke keer dat hij bevestigdend antwoord geeft de Heer hem steeds de opdracht: “hoed mijn schapen, weid mijn lammeren”. En ja, ons antwoord is nooit perfect. Maar dat hoeft ook niet. Wij zijn niet op de wereld om perfect te zijn, maar om telkens opnieuw het antwoord te wagen.
Ten derde vraagt dit inzicht: dat Gods liefde eerst komt, en wij slechts de mensen zijn die antwoord geven om een houding van radicale verantwoordelijkheid naar God en de mensen.
We horen
Hieruit zullen allen kunnen opmaken
dat gij mijn leerlingen zijt:
als gij de liefde onder elkaar bewaart
Wat wij doen, blijft niet alleen maar onder ons. Wat wij doen is niet alleen maar tussen God en onszelf. Wat wij doen, en laten, is zichtbaar voor iedereen. De manier waarop wij antwoord geven, met al onze beperkingen, maakt ook deel uit van een wijder getuigenis. Gods liefde wordt werkzaam in de wereld mede door het antwoord dat wij er op geven, de mate waarop wij het antwoord laten doorwerken in ons leven.
Zijn we in niks anders dan anderen, is de kerkpolitiek net zo giftig als de wereldse? Zijn de leerlingen van Jezus niet meer te onderscheiden van Farizeeërs? Of begint de geestelijkheid te lijken als op die van de tempel, tweeduizend jaar geleden? Zijn we niet meer aanspreekbaar? Dan zal dat ook zijn uitwerking hebben op hoe God aangevoeld wordt in de wereld.
Er zijn tijden waarin het moeilijk is om iets te laten zien. Tijdvakken waarin de kerk gewond is door gezapigheid, corruptie of verderf. Momenten waarop, als men zegt “zie eens hoe zij elkaar liefhebben” slechts cynisch commentaar is. Ook dat is een realiteit.
Maar zelfs die realiteit verandert niks aan de kern van onze opdracht. Die is immers groter dan wij zijn, en houdt nooit op te werken. We krijgen, net als Petrus ooit, opnieuw de vraag – heb je mij lief? en krijgen opnieuw een kans om bevestigend te antwoorden. Zo vaak als wij nodig hebben. Petrus drie keer, wij misschien nog meer keren. Met vallen en opstaan gaan wij zo verder op de weg, samen met de Heer, op het pad van zijn leerlingen.
Amen.