Broeders en zusters,
Een maand
geleden was er heel veel te doen over een aantal jongens van een voetbalclub,
die samen met hun trainer verdwaald waren geraakt in een grottenstelsel in
Thailand. Vanuit de hele wereld kwam er hulp op gang en uiteindelijk wist men
met veel inspanning en opoffering de jongens uit hun benarde positie te
bevrijden.
Zo weinig
aandacht er is voor andere mensen in moeilijkheden, zoveel aandacht was er nu. Dat
was iets wat mij althans, erg opviel. Overal ter wereld zijn mensen in
levensgevaar maar juist déze gebeurtenis grijpt de hele wereld aan, en doet ons
meeleven op een manier die anders niet zomaar voorkomt.
Ik denk dat
dat komt omdat er iets heel symbolisch in hun verhaal zat, in dit avontuur van
deze jongens. Wat zij hebben meegemaakt is als het ware een her-beleving van
andere oude verhalen – de reis van de dood naar het leven toe. In alle
mythologieën van de oude volkeren, vind je verhalen over dergelijke reizen,
vanuit het dodenrijk gaat de held naar het leven toe, en de dood wordt vaak voorgesteld
als iets onder-aards. Dat verhaal van die jongens uit Thailand, dat raakt een
diepe snaar bij ons mensen.
De gang van
dood naar leven is een verhaal dat iedereen herkent, en er als vanzelf bij mee
gaat leven, zo fundamenteel is dat verhaal.
De bijbel
kent ook zo`n verhaal – het verhaal van de Exodus, de gang naar het beloofde
land. We lezen deze zondagen uit Johannes, over hoe Jezus over zichzelf spreekt
als het Levend Brood – en dát is het verhaal waar steeds naar teruggewezen
wordt, de reis van het Joodse volk van Egypte vandaag, het Slavenhuis, het Rijk
van de Dood, naar het nieuwe leven in Kanaän. Egypte ligt dan wel niet
letterlijk onder de grond, maar het was nochtans dat, een dodenrijk. Het hart
van Farao en de machthebbers was dood.
De
duisternis die over Egypte kwam, maakte juist zichtbaar wat Egypte geworden
was, een duistere grot, een hel voor het joodse volk.
De tocht
door de woestijn maakt deel uit van die tocht; de woestijn is een doods gebied –
je kan er met Gods hulp – water, Manna – wel overleven, maar je kan er geen bestaan opbouwen. Je kan er niet blijven
– en je moet een ander volgen. Je kan er niet zelf uit – dat is ook een kenmerk
van deze tocht. De held in de kinderverhalen vindt zijn eigen weg – maar wij
zijn als kinderen in een grot, wij hebben hulp nodig van iemand die de weg weet
– iemand die de Weg is.
Daarmee
komen we op de reden dat Jezus steeds – in deze verhalen rond het brood – naar zichzelf
wijst. Als Hij zegt “ik ben het brood des levens” wil dat ook zoveel zeggen
als: je moet me geloven – alleen ik kan
jullie op weg helpen naar een nieuwe toekomst, naar een nieuw leven met God. De
oude reiskost – de manna – was goed voor toen, maar daar kun je niet meer terug
naar toe. Een klok die je terugdraait, gaat stuk. Als je goed luistert naar de
boodschap uit het verleden kun je horen wat God zegt – het is tijd voor een
nieuwe reis.
De mensen
die naar Jezus luisteren zullen dus hun keuze moeten maken en voor zichzelf
beslissen: wát is het Woord van God? Is dat de as van het verleden, dat je goed
moet opbergen in een urn opdat het niet verloren kan gaan, of is het het
levende vuur van God dat licht en warmte geeft en de weg wijst naar een nieuwe
toekomst, een nieuw leven met God? Het licht van God dat je de uitweg toont uit
die grot, uit die duisternis?
Ook wij
mogen onze keuzes maken. We hoeven niet meer naar Jezus te luisteren als
rondrekkende leraar van wie we niet zeker weten wie hij is en waar hij vandaan
komt, maar we mogen naar hem luisteren met de oren van het geloof – het geloof
dat Hij onder de tekens van brood en wijn daadwerkelijk bij ons is, en Zijn
Leven met ons wil delen.
Laten we dan
daarvoor kiezen, dat wij altijd met Hem blijven optrekken, weg uit de
duisternis – duisternis moeten we dagelijks van ons houden – en op naar het
Licht, het rijk van vrijheid waar we mogen leven bij God.
Amen.