Franciskus Bernardus van Peperstraten staat er op het scherm. “De zaak is behandeld door een speciale openbaar aanklager en in de rechtbank”, staat er bij. Ik zit op de website Oorlog voor de Rechter. Dit is foute boel. Een blik in mijn genealogische bestand leert me dat het een neef van mijn grootvader was. Hij was 18 toen de oorlog uitbrak en is inmiddels overleden.
En zo, met één muisklik, kleeft er al dan niet een smet aan je naam. En of die smet groot of klein is ligt er aan of je wel of geen zeldzame achternaam hebt, en het zoekscherm van het Centraal Archief Bijzondere rechtspleging (CABR) wel of niet wat oplevert. In dit archief zitten de gerechtelijke stukken van bijna een half miljoen Nederlanders.
Omdat zelfs de overheid geen greep meer heeft op de steeds complexere privacyregels is er voor op het laatste moment, voor de openbaarmaking van dit oorlogsarchief, voor gekozen om de namenlijsten van alle verdachten online te zetten, maar de dossiers zelf af te schermen. Ze fysiek raadplegen, wat voor januari door belanghebbenden nog kon, is inmiddels praktisch onmogelijk vanwege de drukte. En dat maakt uit. Veel verdachten zijn immers nooit voor de rechter gekomen en er zijn er ook behoorlijk wat vrijgesproken. En er waren heel veel verdachten, want het net werd wijd uitgeworpen.
De situatie is er dus niet beter op geworden, maar juist slechter. Er is nu niet meer, maar minder openbaarheid. Wel verdenkingen, maar geen duidelijkheid. Was hij schuldig? Zo ja waaraan? Is hij vrijgesproken? Ik weet het niet.
Zo zijn we uit knulligheid de slechtste van twee werelden ingerommeld. Je familienaam wordt genoemd, zonder mogelijkheid om (op afzienbare termijn) duidelijkheid te krijgen over het hoe en wat. Mensen komen er plotseling achter wie het “zwarte schaap” in hun familie was, of waarom het verleden maar overgeslagen werd als gespreksonderwerp. Natuurlijk, wie het interesseerde en handig is met archieven en zoekmachines wist al eerder wat, maar dat is niet de meerderheid van de bevolking. En nu zitten we met de gebakken peren.
Anderen tonen juichend hun screenshots van de achternamen van de mensen door wie ze geobsedeerd zijn. Duk! Niemöller! Blommestijn! Zie je wel! Het zal wel familie wezen! NSB-genen!
Nee, wat hier nu het publieke belang van is, ontgaat me. De rotzooi wordt over de schutting gegooid en de burger zoekt het maar weer uit. Althans in theorie, want het daadwerkelijk uitzoeken kan dus voorlopig niet tot nauwelijks.
Het verrast me niet eens, want zo werkt het in Nederland met vrijwel alles. Beter had men het gelaten zoals het was, maar we kunnen niet meer terug naar vorige week. Wat je eenmaal weet kun je niet meer ont-weten.
En deze kennis raakt miljoenen burgers. Een kleine half miljoen verdachten laten immers een hoop nakomelingen achter, zowel als verdere familie. Hoeveel mensen hebben een foute opa? Dat zijn er zeker honderdduizenden, misschien wel meer dan een miljoen. En hoeveel mensen hebben een foute oudoom? Dat moet daar een veelvoud van zijn. Miljoenen? Het kan. Een opa met een foute neef? Misschien zit je dan al wel aan een derde of de helft van de autochtone bevolking.
Het is nogal wat, zo`n moreel virus loslaten op een niet-immune samenleving, een stigmabesmetting zonder duidelijk pad naar genezing.
We kunnen goedbedoeld zeggen dat het natuurlijk niet uitmaakt wat opa al dan niet gedaan heeft, en in een beperkte zin is dat zo. Elke generatie mag het leven opnieuw aangaan, op eigen voorwaarden. Maar diep van binnen weten we ook waarom de Bijbel ons waarschuwt om “de zonden der vaderen” niet bij de kinderen neer te leggen. We worden gewaarschuwd, juist omdat we dit als vanzelf doen. Dat is hoe stigma’s werken. Hoe trauma’s werken. Zowel het goede als kwade werkt intergenerationeel door.
Zo beschouwd was het niet onverstandig dat er veel gezwegen werd over het verleden. Dan houd je de wolf van de deur, tenminste voor even. Achter alle goedbedoelde praat, en ja, jij bent je opa niet, suddert de realiteit van wat morele stigma’s zijn. We zijn verbonden met ons verleden. We staan niet los van de wereld die ons voorgegaan is. We zijn wel ieder van ons een nieuwe wereld, maar het is geen wereld die uit het niets geschapen is. En ons gedrag laat dit ook zien. We rekenen mensen af op hun afkomst. We doen dit in het groot en in het klein, we doen het als we links zijn of als we rechts zijn, dit behoort tot onze werkelijkheid. We rekenen mensen af op huidskleur, sociale achtergrond, dialect. Soms is dit een beetje risqué, maar er zijn groepen die je veilig mag haten. NSB’ers bijvoorbeeld. Of ‘tokkies’. En mensen die zeggen dat ze zich daar nooit schuldig aan maken kun je maar beter wantrouwen. Het is sociaal veilig om te zeggen dat we de zonden van de vaderen niet aanrekenen aan de kinderen, maar de ‘efficiënte werkelijkheid’ is dat we dit wel degelijk doen, en meerdere vormen ervan zijn sociaal geaccepteerd.
De enige weg uit een stigma, uit een morele verwonding is er doorheen, het verhaal terugvinden waar je buiten je schuld in verwikkeld bent en er op reflecteren. Zo verdwijnt de macht die een stigma over je heeft en herwin je je autonomie als mens.
De waarheid ónder de waarheid is dat we allemaal in staat zijn om verkeerde dingen te doen. We zijn niet allemaal NSB’ers, maar we zijn wel allemaal vatbaar voor een of ander kwaad. We kunnen lessen leren uit wat foute mensen aan foute dingen gedaan hebben. Als we dat met open ogen en open hart doen worden we meer mens.
Zo leren we iets over onze eigen morele kwetsbaarheid. Niet ieder van ons is een opportunist, would-be-oorlogswinstmaker of landverrader, maar er zijn meer dan genoeg mensen die een of ander kwaad zouden willen doen uit ‘goede bedoelingen’ of als ze toestemming zouden krijgen van hun omgeving. Ik ben zelf niet zo bang om landverrader te worden, want ik ben haast Hobbesiaans in mijn gezagsgetrouwheid. Maar ook die karaktertrek zou in crisistijd tot allerlei kwaad kunnen leiden.
En omdat iedereen moreel kwetsbaar is, houd ik ook niet zo van mensen die er al te prat gaan op over hoe opa in het verzet zat. Dat is een beetje als de mensen die zich tegenover Jezus erop beroepen dat ze “kinderen van Abraham zijn” zonder dat die werkelijkheid in hun hart leeft (Johannes 8:30-59). Alsof dat je uiteindelijk gaat redden! Nee, daar was Jezus niet zo van onder de indruk. En wij moeten dat ook niet zijn.
Nee vriend, je kan goed en kwaad uiteindelijk niet buiten jezelf plaatsen. Doe je dat toch, sorteer je voor op grote ongelukken. Deed je opa iets heldhaftigs, prachtig! Neem er een voorbeeld aan. Wees trots zonder het ijdel rond te strooien. Maak dat voorbeeld ook waar in je eigen leven, want een écht kind van Abraham doet als Abraham! Maar was je opa een boef, leer er van, dan was de narigheid die hij aanrichtte en de pijn die hij zèlf had niet voor niets. Daar mag het archief best voor open, om die lessen te kunnen leren. Maar nu? Nu blijft het hangen.
En zo
blijven we nu achter met een naam. Franciskus Bernardus, de neef van mijn opa.
Ik weet niet wat hij misdaan zou hebben. Als het dossier ooit werkelijk toegankelijk
wordt zou ik er wel een blik in willen werpen. De verschillende zoekmachines
schetsen wel een beeld. Hij is getrouwd in 1943. Hij was toen 21, zij 17. Hij is
terug te vinden in de archieven van de Arbeitseinsatz als tewerkgesteld in Duitsland,
al heb ik die stukken nog niet nagekeken. In 1945 staat hij vermeld in de
overlijdensakte van zijn kind, gestorven
op 12 mei, een week na de bevrijding. In 1950 duikt hij op in de Staatscourant.
Er is echtscheiding uitgesproken op verzoek van zijn vrouw. Veel triestigheid achter elkaar.
Toch is hij later hertrouwd, chauffeur geworden en heeft alsnog een gezin gesticht. Hopelijk heeft hij zijn leven weer op de rit gekregen.
Hoe het ook zij, ook zijn verhaal zal de moeite waard zijn om met mededogen gelezen te worden. Ik hoop de gelegenheid eens te hebben.