eerste lezing (1 Kon. 17, 10-16)
In die dagen stond de profeet Elia open vertrok naar Sarefat.
Toen hij bij de stadspoort kwam
was daar een weduwe hout aan het sprokkelen.
Hij riep tot haar:
“Wees zo goed en haal voor mij in uw kruik een beetje water;
ik zou graag wat drinken.”
Toen zij het ging halen, riep hij haar na:
“Wees zo goed en breng ook een stuk brood mee.”
Zij antwoordde:
“Zowaar de Heer uw God leeft, ik heb geen brood meer;
alleen nog maar een handvol meel in de pot
en een beetje olie in de kruik.
Ik sprokkel nu wat hout en ga dadelijk naar huis
om voor mij en mijn zoon voor het laatst eten klaar te maken;
daarna wacht ons de dood.”
Elia antwoordde:
“Vrees niet,
ga naar huis en doe wat u van plan bent,
maar maak van het meel en de olie
eerst een broodje voor mij en breng mij dat;
voor uzelf en uw zoon kunt u daarna zorgen.
Want zo zegt de Heer, de God van Israël:
De pot meel raakt niet leeg en de kruik met olie niet uitgeput,
totdat de Heer het weer laat regenen.”
Toen ging zij heen en deed wat Elia gezegd had
en dag aan dag hadden zij te eten, zij en haar gezin.
De pot met meel raakte niet leeg en de kruik met olie niet uitgeput
naar het woord dat de Heer gesproken had door Elia.
evangelie (Mc. 12, 38-44)
In die tijd gaf Jezus bij zijn onderricht ook deze waarschuwing:“Wacht u voor de schriftgeleerden,
die graag in lange gewaden rondlopen,
die zich laten groeten op de markt,
belust zijn op de voornaamste zetels in de synagogen en op de ereplaatsen bij de maaltijden,
maar die de huizen der weduwen opslokken,
terwijl ze voor de schijn lange gebeden verrichten; over deze mensen zal een strenger vonnis worden uitgesproken.”
Hij ging tegenover de offerkist zitten
en keek toe, hoe het volk koperstukken daarin wierp, terwijl menige rijke er veel in liet vallen.
Er kwam ook een arme weduwe,
die er twee penningen, ter waarde van een cent in wierp.
Hij riep nu zijn leerlingen bij zich en sprak:
“Voorwaar, Ik zeg u:
die arme weduwe heeft het meest geofferd
van allen die iets in de offerkist wierpen;
allen wierpen ze er iets in van hun overvloed,
maar zij offerde van haar armoe al wat ze bezat,
alles waar ze van leven moest.”
Broeders en
zusters in Christus,
Misschien heeft
u wel eens gehoord, of iets gezien, van Amerikaanse televisiedominees. Een aantal onder hen hebben een boodschap die er op neer komt dat als je hen veel geld geeft God jou
met nog veel meer geld gaat zegenen. Ik vat het even samen.
Nu is het makkelijk
voor ons om te denken dat je dáár toch niet intrapt. Maar toch is het heel
succesvol. In de krant stond een paar maanden geleden een artikel over zo`n
televisiedominee die inmiddels zijn tweede privéjet heeft gekocht.
Kennelijk
zijn er toch genoeg mensen te vinden die hem genoeg geloven dat ze hem geld
willen geven, zoveel geld dat hij niet alleen maar in een mooi huis kan wonen,
en in een mooie auto kan rijden, maar zoveel dat hij inmiddels privévliegtuigen
in zijn garage heeft staan.
Iets
soortgelijks zien we terug in het Evangelie van vandaag. Jezus spreekt een
oordeel uit over de Schriftgeleerden, die zijn belust – zegt hij – op de
uiterlijkheden, mooie kleren, vooraan zitten bij de burgemeester aan tafel. Hij
zegt niet, dat dát verkeerd is. Je mag best mooie kleren hebben en naast de
burgemeester zitten, en wat hem betreft zit je elke week op een versierde
stoel. Al die dingen zijn niet in zichzelf verkeerd.
Wat wel
verkeerd is, is de manier waarop die Schriftgeleerden aan al die mooie dingen
komen. Ze zuigen andere mensen uit, ze “slokken de huizen van weduwen op”, en “spreken
voor de schijn lange gebeden uit”. Ze zijn geen herders, maar huurlingen. Ze
staan in een uitbuitingsrelatie tot de mensen voor wie ze zogenaamd in de weer
zijn.
En niet
alleen de Schriftgeleerden zijn dat, het is breder dan dat. Ook de Tempel in
Jeruzalem, dat is waar Jezus en zijn leerlingen op bedevaart, is in de praktijk
zo`n uitbuitingsmachine geworden.
De
geldkisten van de tempel waarin niet zomaar geldkisten zoals bij ons, daar zat
een hele trukendoos aan vast. Je munten ging door een soort ronde trechter naar
beneden en bleven een hele tijd ronddraaien, en aan het geluid dat er dan
uitkwam kon je horen wat voor munt het was.
Er is vaak
gezegd: de weduwe wordt hier als voorbeeld aangehaald. Geven uit je rijkdom is
één ding, maar geven uit je armoede toch echt iets anders, iets wat veel dieper
gaat. Dat is zeker waar, maar er zit nog veel meer verpakt in de lezing.
De lezing
houdt op bij deze gave, maar je zou kunnen zeggen – het verhaal gaat verder op
de volgende bladzijde, Marcus 13, en laat iets zeer verontrustends zien:
Toen Jezus de tempel verliet, zei een
van zijn leerlingen tot Hem: “Meester, kijk eens, wat een stenen en wat een
gebouwen!” Maar
Hij zei: “Ziet ge die grote gebouwen? Geen steen zal op de andere gelaten
worden, alles zal worden verwoest.”
De
leerlingen zijn nog steeds enorm onder de indruk van al dat blinkende goud, van
die uiterlijkheden. Daar was de Tempel ook beroemd om, om haar rijkdommen.
En hoe
kwamen ze aan die rijkdommen? Van de grote gaven van de rijken, van de vele
gaven van het volk, en uiteindelijk ook uit de zakken van de weduwen die haar
allerlaatste cent bij de tempel afgeeft. Als de Schriftgeleerden de huizen van
de weduwen verzwelgen dan zuigt de Tempel als een soort vergulde spons de
laatste muntjes op.
Het verhaal
van vandaag is misschien geen verhaal van liefde, maar een verhaal van onmacht,
uitbuiting en verdrukking. En het “wee gij Schriftgeleerden” geldt dan eigenlijk
ook voor de Tempel.
Want al die tempelgaven
dienen nergens meer voor. Al die zakken goud, en al die rijen rijke mensen die
hun grote gaven luid rinkelend in de kist laten vallen. Díe gaven zijn voor
niks. De gaven van het volk, met al hun koperstukken, zijn voor niks. De gave
van de weduwe, die schilfertjes brons, alles waar ze van leven moet, is voor
niks.
Dát is waar Jezus kwaad om wordt.
Als we dan
de bijbehorende lezing uit het OT lezen, dan zien we in de profeet Elia het
tegendeel van de Schriftgeleerden en de Tempel. Hij vraagt een serieus offer
aan de weduwe, zoals zij het kan voorzien vraagt hij om een plaats aan de tafel
bij hun laatste maaltijd, hij brengt alleen maar een wonderlijke belofte mee:
maar het is een belofte die wél wordt ingelost. De belofte van Elia is een
belofte die leven geeft. Hij zegt: vrees
niet, dat is belangrijk. Hij probeert niet te imponeren of te dreigen, of
mensen te chanteren maar zegt mensen vrede aan.
We kunnen in
nog drie punten een groot contrast zien tussen de profeet Elia en de religieuze
machthebbers van later.
Ten eerste: Elia
vraagt een deel van wat de weduwe heeft, een broodje. De Schriftgeleerden en de
Tempel verzwelgen alles wat de weduwe heeft.
Ten tweede: zowel
Elia als de Schriftgeleerden en de Tempel doen beloften – wat je offert zal je
ten goede komen. Wat je offert zal je vele malen terugzien, maar alleen Elia
spreekt de waarheid. De Schriftgeleerden en de Tempel zijn machteloos, en de
laatste zelfs de verwoesting toegewijd. De schone schijn – de lange gewaden, de
vergulde stenen – bedekken het zicht op de machteloze leegte die er achter schuil gaat. Net zoals nu het privévliegtuig
van de televisiedominee veel kracht uitstraalt – en zo zijn machteloosheid
verbergt. Want wat de televisiedominee ook verzonnen heeft, ook hij heeft geen
macht over Gods zegen, hij heeft God niet aan een touwtje. Hij voegt niets toe aan wat God zal doen of laten.
Hij kost alleen maar heel veel geld.
Ten derde:
je kan als goed mens verzeild raken in situaties die goed of slecht zijn,
zonder dat het jouw schuld is. Geen van de weduwen denkt in de eerste plaats
aan zichzelf, vanuit de goedheid van hun hart offeren ze dat laatste beetje wat
ze hebben. En God kijkt naar de zuiverheid van het hart, we kunnen niet zeggen
dat de tweede weduwe iets verkeerd doet. Als Jezus een oordeel uitspreekt is
dat over mensen die verantwoordelijk zijn voor iets, dan kijkt hij naar de
machtigen, niet naar de machtelozen.
We mogen dan
dus ook niet zeggen, 'die weduwe had beter moeten weten' – dat kon ze niet. Haar zuiverheid zal haar
worden aangerekend, maar alles wat die zuiverheid aantast, corrumpeert,
verzwelgt dát zal verdwijnen.
Waar laat
dit alles ons? Het gaat hier nu niet in de eerste plaats om de gevers maar om
de nemers. Wat vragen we van mensen, wat eisen we van mensen? Maken we anderen
tot ons werktuig, leven we van de inzet van anderen? Wat geven we daarvoor
terug? Maken we ons groot en belangrijk, als Schriftgeleerden? Of maken we deel
uit van een lege huls zoals de Tempel? Dan moeten we ons dringend beraden op
waar we mee bezig zijn. Ook als we geven moeten we uitkijken, maar als we
vragen moet we dat zeker.
Als we
zuiver van hart mogen zijn bij alles wat we geven, zo moeten we nóg zuiverder
zijn als we vragen, alleen dan rust er wérkelijk zegen op wat we doen
.
Amen.