Broeders en zusters in
Christus,
We naderen het einde van het
Kerkelijk Jaar en daarmee ook een nieuw begin. In de protestantse traditie
noemt men de aanstaande zondag “zondag Voleinding”, en dat is een mooie vondst.
In de katholieke traditie vieren we het Hoogfeest van Christus Koning. In de
lezingen hoorden we over Gods bekommernis om alle mensen, van alle volken,
rassen en talen – en over zijn belofte om alle mensen samen te brengen onder
Jezus Messias. De Grote Koning die de scheidslijnen tussen mensen, en de
scheidslijn tussen God en mens doorbreekt.
In het Evangelie lezen we dan
wat voor soort Koning Jezus zal zijn. Geen koning zoals heersers van toen. Geen
koning zoals heersers van nu. Maar een koning van het koninkrijk van de
waarheid. Een koninkrijk dat niet van deze wereld is, maar waar allen die uit
de waarheid aan deelhebben.
Maar wat kan dat betekenen,
een koninkrijk dat niet van deze wereld is?
Nu was ik vorige week in het
Rijksmuseum, daar is een mooie tentoonstelling gaande over de Tachtigjarige
Oorlog. Er staan allemaal schilderijen en objecten tentoongesteld uit zowel de
Noordelijke als de Zuidelijke Nederlanden. Het Smeekschrift der Edelen ligt er
bijvoorbeeld, en het Koningsglas uit Gouda, en een exemplaar van het Verdrag
van Munster waarin Spanje in 1648, na tachtig jaar conflict en burgeroorlog in
de Nederlanden de onafhankelijkheid van de Republiek erkende.
Achter de vitrine waar het
Verdrag van Munster in ligt hangt een schilderij dat me aan het denken zette.
Het was een vanitas. Een vanitas is een stilleven dat de tijdelijkheid en
sterfelijkheid van alle dingen wil uitdrukken. Het is een genre in de
schilderkunst die we vandaag de dag node missen.
Op een vanitas-stilleven zijn
objecten te zien die die tijdelijkheid uitdrukken, of door hun opname in een
vanitas wordt zichtbaar gemaakt dat daar ook geen vaste grond te vinden is. Op
een vanitas kan men dus van alles vinden, een muziekinstrument met een gebroken
snaar, een paar geldstukken, een boek, een schedel, een lamp die is uitgegaan
of een opgebrande kaars, een versleten muziekboek, een schil van een opgegeten
vrucht, een globe, juwelen, medailles, of soms zelfs een kroon.
Op het stilleven dat bij het
Verdrag van Munster hangt staat een schedel, symbool van sterfelijkheid, en een
aantal boeken, en een officieel document, misschien wel een verdrag, voorzien
van een groot wassen zegel met het Wapen van Holland er op: de Hollandse leeuw.
Dat schilderij raakte mij. Het
is geschilderd in Noord-Nederland na het tekenen van het verdrag van Munster,
je zou zeggen iets triomfalistischer was niet vreemd geweest – maar in plaats
van triomfalisme kiest de schilder er voor om na de overwinning op Spanje met
dat schilderij te zeggen. Ook deze staat waarin wij nu leven, lijkt de schilder
te zeggen, de Republiek der Nederlanden, dit Graafschap Holland met zijn trotse
steden, zijn rijkdom, zijn macht en flonkerende glans, dat gaat ook ooit weer
eens voorbij, het hoort bij het rijk van het ondermaanse, bij al die dingen die
opkomen, schitteren en vergaan.
Het is misschien artistiek
niet het meest vooraanstaande kunstwerk van de zeventiende eeuw, toegegeven,
maar in wat het probeert te zeggen is het een haast theologisch commentaar op
alle claims van de politieke macht van zijn tijd. Ook dit alles gaat voorbij.
Het is een sentiment dat ook
erg thuishoort bij deze dagen, de laatste dagen van het kerkelijk jaar, waarin
wij bijzonder worden uitgenodigd om te reflecteren op alles wat niet de
eeuwigheid in zal gaan, de geldstukken in onze al dan niet digitale buidels,
alles waarmee wij ons vermaken en alle macht en zekerheid waarin wij ons in deze
wereld vastklampen. Dat alles gaat niet mee naar de eeuwigheid, dat alles gaat
niet mee naar God.
Dat alles hoort niet bij het
Koninkrijk van Jezus Christus. Wereldse macht en invloed heeft zo`n soort
Koning niet nodig. Sterker nog: de wereldse overheid veroordeelt hem, stelt hem
terecht.
De wereldse macht is niet
alleen sterfelijk, maar soms ook dodelijk. Sterfelijk, want haar domein
bestrijkt de wereld van dingen die voorbij gaan. Augustinus, de grote kerkvader
uit de vijfde eeuw, schreef over de staat dat zij haar grondslag en noodzaak
vindt in de zondeval. Als mensen niet uit zichzelf goed willen zijn, dan moet
een overheid een publieke orde handhaven, om erger te voorkomen. Maar als God
en mens zich uiteindelijk, buiten de grenzen van ruimte en tijd zich met elkaar
verzoenen verdwijnt ook alles wat hier mee te maken heeft. De overheid is er
niet voor niets, en heeft een belangrijke rol in deze wereld voor het handhaven
van orde en recht. Romeinen 13, zouden we kunnen zeggen.
Maar een staat kan ook in
zichzelf gekeerd raken, en denken dat haar grondslag niet buiten haar ligt, dat
hij zelf het fundament van de rechtvaardigheid kan zijn, dat er niets meer
buiten hem ligt. Maar alles wat zich afsluit, sluit zich ook af voor waarheid
en goedheid. Dan wordt de staat iets anders, geen degelijk ordehandhaver van
Romeinen 13. Maar het Beest van Openbaringen 13; voorzien van een berg
koppen met evenveel kronen. Zo`n staat is geen zegen maar een vloek.
We zien iets hiervan terug in
het Evangelie, als Jezus Pilatus ontmoet. We zien de hoogste koning, Jezus
Messias en die wordt geconfronteerd met Pilatus, een dienaar van de keizer.
Jezus spreekt de waarheid, ís de waarheid; terwijl we van Pilatus weten dat hij
met 'waarheid' niet zoveel kan schelen. Jezus kijkt op naar zijn Vader, is in
alles verbonden met zijn Vader die Hem gezonden heeft. Pilatus is gezonden door
de Keizer, een onberekenbare man van wiens gunst je nooit zeker bent. Jezus
wordt veroordeeld door Pilatus, maar dat oordeel is uiteindelijk machteloos
tegen de oneindige kracht van de Verrijzenis die zich zal uitstrekken over alle
tijd een eeuwigheid. Jezus is de naam door wie allen gered zullen worden. Pilatus
naam zou goeddeels vergeten zijn als hij in de Evangelies niet werd genoemd. Beiden
openbaren zichzelf voor wie ze werkelijk zijn. Jezus is slachtoffer –
maar Koning. Pilatus spreekt haast soeverein een oordeel uit, maar is zelf een
werktuig van machten die vér buiten hem liggen.
Wat betekent dit alles dan nu
voor ons?
Wij worden gevraagd ons te
verenigen in geloof, in gebed, met de Koning. Om Zijn stem te horen, Hem te
herkennen. Want “al wie uit de waarheid is, luistert naar mijn stem”. Jezus
Christus blijft tot ons spreken, door de schriften, in de gave van het geloof,
door het gebed, door al wat hij ons geweten ingeeft. Dat alles maakt ons per
definitie vrije mensen.
Wij zijn niet afhankelijk van
politici om ons te vertellen wat goed en kwaad is. Integendeel. Het is de kerk,
de vergadering van alle mensen die gedoopt zijn en geloven, die moet getuigen
van de hoop die in ons leeft.
In de zaken die voorbijgaan
zijn geen eeuwige waarden, geen eeuwige waarheden te vinden. De plechtige
waszegels, de oordelen van de wet, zullen ooit tot stof verkruimelen samen met
alle opgebrande kaarsen, sinaasappelschillen en dof geworden munten die we op
een vanitas kunnen aantreffen.
Één is er die blijft, en Hij is met allen
die bij Hem willen horen. Hij is:
De Alfa en de Omega
Hij die is en die was en die komt,
de Albeheerser
Hij die is en die was en die komt,
de Albeheerser
Amen.