Ik
las laatst op het internet een stukje van iemand die boos was omdat ze geen
belangrijke rol kreeg in de eindmusical van de basisschool. Ze schreef daar heel
emotioneel over, in groot detail. Ze kon nog hele stukken uit de liedjes
citeren die ze allemaal uit haar hoofd
geleerd had om zo indruk te maken op de onderwijzer. En toch kwam ze niet
verder dan een bijrol als Boom, of Derde Schaap. Ik ben het vergeten. Woedend
was ze, het had haar voor het leven getekend!
Toen
las ik onderaan het artikel hoe oud ze was. De schrijfster van het stukje was ongeveer
zo oud als ik. Om en nabij de veertig.
Onder
het artikel stond dan het commentaar dat mensen hadden geschreven. Dat heb je
tegenwoordig onder stukjes op internet. Er waren veel boze reacties – men was
boos op de onderwijzer die nu toch al wel met pensioen zal zijn. Hij had ontslagen moeten worden, of er hadden nog
ergere dingen met hem moeten gebeuren! Ze had erkenning
moeten krijgen. Ze had recht op
die rol!
Ik
schrok daarvan. Als jij, of ik, of anderen, nog zó beheerst kunnen worden door iets
vervelends van dertig jaar geleden, iets wat toch welbeschouwd geen halszaak
is, en bovendien niet terug te draaien is. Als vrouw – of man – van in de
veertig kun je nu eenmaal niet meer schitteren in de schoolmusical. Die kans is
voorgoed verkeken!
En
als je dan niet uitkijkt wordt de eindmusical niet Spoken op Griezelsteyn, maar Een
Spook in je Hoofd, en eindigt het als Soldaat
van Oranje – namelijk, nooit!
Zulk
soort geluiden als van die mevrouw hoor ik echter vaker. Mensen die vinden dat
ze tekort gedaan zijn door het verleden. En dat anderen daar de schuld van zijn. Ik vat al die geluiden even samen
onder de noemer: daar heb ik recht op.
Daar
heb ik recht op.
Deze
of deze positie – daar heb ik recht op! Die
taak, die rol in de schoolmusical, die kans, die beurs, die baan, daar heb ik recht op. Die erkenning heb ik recht op.
En
wat van mij is, mijn recht, daar mag
niemand aankomen. En als daar iemand aangekomen is, aan mijn recht, hoe lang dat ook geleden is, dan
blijf ik hem dat nadragen. Mijn recht is
aangetast. Hoe lang geleden dat ook gebeurd is. Mensen kunnen boos zijn over
wat er vijf jaar geleden, dertig jaar geleden is gebeurd, of vijftig jaar
geleden. Of zelfs tachtig jaar geleden. En daar houdt het niet op, een grief
kan nog door de generaties heengaan. Wat je voorouders is overkomen. Honderd
jaar geleden. Tweehonderd jaar. Vierhonderd jaar. En dat is een drama. Er komt
letterlijk geen einde aan.
Wij
hopen met het gevoel dat we ergens recht op
hebben orde aan te kunnen brengen in de chaos van ons leven. En wat zou het een
mooi idee zijn als wat we kregen en wat we verdienden perfect op elkaar aan zou
sluiten. Dat er geen onrecht zou zijn, of alle onrecht door de eeuwen heen
rechtgetrokken kan worden. En dat we zelf nooit onrecht zouden doen. Zelf nooit
fouten zouden maken.
Maar
het is een illusie, een puberale illusie.
De
vorige zondag hebben we gelezen over de zeventig leerlingen die door de Heer op
pad werden gestuurd. Hun tocht, zo vertelt de Heer, is als die van een schaap onder de
wolven. Dat wil zeggen: bij alles wat je doet als je Gods werk wilt doen – zul je moeten
rekenen op tegenwerking en tegenslag. Met onrecht.
Een
groot deel van het christelijk leven bestaat er in dat je leert omgaan met
dingen die anders gaan dan je gepland had. Dat je gewoon pech hebt, maar ook dat je
tegengewerkt zult worden. En waar je recht
op denkt te hebben is niet wat je gaat krijgen. God geeft ons veel
verrassingen. En één ding is zeker, als mensen met modder gaan gooien heeft het
geen enkele zin om te zeggen:
Zeg, zeg, mannetje! Weet jij wel wie ik
ben, en waar ik allemaal recht op heb? Nou, `k zal Jezus er eens van vertellen.
Als Hij hier van hoort dan zwaait er wat! O zo!
Maar
het gaat niet allen maar om acceptatie. Het gaat verder en dieper dan dat.
We
geloven als christenen dat je de zin van het leven slechts dan vindt als je
door de tegenslagen heen je roeping vindt, je weg in het leven.
Het
is niet zo dat je de slagen van het lot passief moet accepteren, maar juist in tegenslag verlossing en vrijheid kan
vinden. Maar als je teveel met jezelf bezig bent, en je “rechten” . Dan
komt daar niet veel van terecht.
Ik
hoor u denken, wat heeft dit allemaal te maken met de Barmhartige Samaritaan?
We
komen vandaag de priester en de leviet tegen –
levieten dat zijn kosters en koorzangers
in de Tempel , we zouden ze tegenwoordig “de vrijwilligers” noemen –en
die laten de gewonde man langs de kant van de weg liggen. Ik ben er vast van
overtuigd broeders en zusters. De priester en de leviet zijn ontzettend op de
hoogte van wat hun rechten zijn.
Want
als je éénmaal gaat geloven dat je hartstikke recht hebt op je positie, dat
niks en niemand je daar van mag afleiden, dan ga je ook geloven dat je recht
hebt op een ongestoord leventje. Maar in een ongestoord leventje kom je alleen
maar jezelf tegen. En dat is niet de
ontmoeting waarmee God jou kan bevrijden. Het is een doodlopende weg.
Ik heb recht – denken priester en leviet - op een ongestoorde positie, als ik priester of leviet ben van de
Tempel heb ik er recht op niet verontreinigd
te raken . Misschien gaat die man wel onder mijn handen dood, dan ben je
volgens de Wet ritueel verontreinigd –
dan kun je een tijd lang je werk niet meer doen. Dat is heel vervelend.
Erger
nog, je bent niet alleen rechten kwijt: er komen tot overmaat van ramp ook nog
eens plichten bij! Volgens de Joodse Wet moet je de man, als hij
komt te overlijden terwijl je hem aan het verzorgen bent, ook nog eens begraven!
Dat
kost heel veel tijd, geld en moeite! Nee. Beter van niet! En de priester en
leviet spoeden zich weg.
De
Samaritaan die dan komt zou er ongetwijfeld volgens veel mensen recht op hebben de gewonde man te laten liggen
– want Joden en Samaritanen, dat is al eeuwen bittere vijandschap. Wat zij ons hebben aangedaan! Honderd jaar
geleden! Tweehonderd jaar geleden! Vierhonderd jaar geleden!
Nog
maar een paar weken geleden lazen we in het Evangelie over hoe Johannes en
Jacobus het Vuur uit de Hemel over
het Samaritanendorp waar ze langs kwamen wilden laten neerkomen. Ze hadden er vast recht op dat de doen,
zo voelden ze dat toch. Zó doortrapt waren die Samaritanen namelijk! Altijd al
geweest!
De
kans is groot dat de Samaritanen er net zo over dachten. Over de Joden dan.
Toch
laat de Samaritaan zich niet meeslepen door alle oude haat maar doet hij wat
juist is. Op het juiste moment. Het komt hem niet uit. Het kost hem tijd. Het
kost hem geld. Het kost hem misschien zelfs meer geld dan hij nu kan voorzien.
Hij weet niet eens of hij een bedankje gaat krijgen van de man die hij heeft
geholpen. En wie weet moet hij straks ook nog op het matje komen bij de
Samaritaanse Opperbaas. En krijgt hij een standje.
Omdat hij de verkeerde
mensen geholpen heeft.
Al met al is de Samaritaan als enige in dit
verhaal een volledig vrij. Hij klampt zich niet vast aan wie hij is, waar hij vandaan komt, en waar hij recht op heeft. Hij
volgt zijn roeping die God in zijn hart gelegd heeft: het leven uit naastenliefde. Alleen hij is
vrij.
Hij
is vrij te bepalen wie hij is. Een naaste van zijn medemens, iemand die van God
houdt. Dát is wie hij is. Hij wordt dat, door concrete daden van barmhartigheid.
Hij wordt dat niet door geboorte, door afkomst, ras of achternaam. Hij wordt
dat niet omdat hij staat ingeschreven in de Interkerkelijke
Samaritanenadministratie. Hij ís dat, omdat hij geholpen door Gods genade een
vriend van God en de mensen wil zijn.
Hij
is werkelijk vrij.
En
ik denk toch dat ook het naamloze slachtoffer, door alle pijn van de overval
heen een bevrijdende ontmoeting heeft gehad. Ook al ligt hij nu met schrammen
en bulten in bed. En is hij zijn geld en goed kwijt. Hij is op een weg naar
vrijheid gesteld.
Hij
is gered door iemand die hem niks verschuldigd was. Thuis had hij misschien een
grote mond over wat die gemene Samaritanen honderd jaar geleden gedaan hadden,
of schrijft hij boze commentaren op Facebook als er in de groep “Weg Met
Samaritanen” weer filmpjes staan over wat die naarlingen nu weer gedaan hebben.
En misschien stemde hij wel op een samaritaankritische partij. Maar opeens, nu
hij in dat bed ligt – op kosten van de Barmhartige die hem gered heeft – vindt er
misschien wel een moment van bevrijding plaats. Dan kan hij oude haat naast
zich neerleggen, werken aan vrede.
De Volkskrant-columnist
Erdal Balci zei in één van zijn columns een paar jaar geleden: “Identiteit is
wat er na het slagveld dat het leven heet van jou is geworden”. Ik vond dat een scherpe opmerking. Het ligt
niet van te voren vast wie je zal zijn, en wie je als mens bent openbaart zich
vaak pas als je een keer met een bloedneus in de goot gelegen hebt.
En nu deze
mens, de gewonde man, uit het slagveld gehaald is, kan er door de ontmoeting
met concrete naastenliefde iets nieuws ontstaan. Is er ruimte voor een nieuwe
identiteit. Kan hij een nieuwe identiteit krijgen. In de woorden van de Bijbel: een nieuwe
schepping worden (Galaten 6:15 ev) :
Je kan geen
nieuwe schepping zijn als je je met alle kracht vastklampt aan al je oude
rechten. Aan al je oude pijn. En hoe meer je los kan laten, hoe meer vrede en
barmhartigheid er over je neer kan dalen.
Amen.