Preek 20e
zondag door het jaar C – 17/18 augustus 2019
In die tijd sprak Jezus tot zijn
leerlingen:
“Vuur ben Ik op aarde komen brengen,
en hoe verlang Ik dat het reeds oplaait!
Ik moet een doopsel ondergaan,
en hoe beklemd voel Ik mij, totdat het volbracht is.
Meent gij dat Ik op aarde vrede ben komen brengen?
Neen, zeg Ik u, juist verdeeldheid.
Want van nu af zullen er vijf in één huis verdeeld zijn;
drie zullen er staan tegenover twee
en twee tegenover drie;
de vader tegenover de zoon en de zoon tegenover de vader;
de moeder tegenover de dochter
en de dochter tegenover de moeder,
de schoonmoeder tegenover de schoondochter
en de schoondochter tegenover de schoonmoeder.
“Vuur ben Ik op aarde komen brengen,
en hoe verlang Ik dat het reeds oplaait!
Ik moet een doopsel ondergaan,
en hoe beklemd voel Ik mij, totdat het volbracht is.
Meent gij dat Ik op aarde vrede ben komen brengen?
Neen, zeg Ik u, juist verdeeldheid.
Want van nu af zullen er vijf in één huis verdeeld zijn;
drie zullen er staan tegenover twee
en twee tegenover drie;
de vader tegenover de zoon en de zoon tegenover de vader;
de moeder tegenover de dochter
en de dochter tegenover de moeder,
de schoonmoeder tegenover de schoondochter
en de schoondochter tegenover de schoonmoeder.
In dit
evangelie voor de zondag lezen we een korte toespraak van Jezus. Hij wijst
vooruit naar de tijd dat Gods Geest over de hele wereld gaat waaien, maar legt
ook uit dat zijn lijden en dood daar niet los van te zien is. Sterker nog, ook
wij zullen te maken krijgen met de pijn van verdeeldheid. Deze toespraak van
Jezus draait dus om drie begrippen: het vuur dat op de aarde moet neerdalen, de
doop van het lijden en de dood die hij moet ondergaan, en de verdeeldheid waar
de leerlingen – en u en mij – mee te maken zullen krijgen.
Jezus
spreekt over het vuur met de woorden: "Vuur ben Ik op aarde komen brengen, en hoe verlang Ik dat het reeds oplaait!"
Jezus
spreekt hier niet over een vuur dat dood en verwoesting brengt, zoals het vuur
dat de leerlingen over de Samaritanen wilden afroepen, maar het vuur van de
Heilige Geest. De scheppende kracht die alles wat slecht in ons is verteert en
ons deelgenoot maakt van de kracht van de liefde. Het is het vuur dat alle
angst, al onze kleinheid als onze berekening in ons wegbrandt en ons zuivert.
Het geeft ons de kracht om over onze grenzen heen te stijgen, te durven wat we
eerst niet waagden.
Bezield door
dit vuur kunnen we gemeenschap zijn, krijg je de kracht om naar elkaar om te
zien ook al komt het even niet uit. Door dit vuur verandert de kerk van een
soort lokaal religieclubje in het lichaam
van Christus, een plaats waar bijzondere dingen kunnen gebeuren, waar we
zelfs van wonderen kunnen spreken als we God in ons laten werken.
Dit zijn
allemaal mooie dingen, maar ze komen niet voor niks. Dat vuur daalt niet neer
als op commando, alsof er een toverspreuk wordt uitgesproken. Dat kunnen we heel
oneerlijk vinden, maar het kan niet anders. Liefde komt ook niet voor niks. Als
liefde zó uit de kraan of uit het stopcontact zou komen zouden we het niet zo
op waarde kunnen schatten. Liefde moet blijken.
Liefde bestaat alleen binnen de context van mensen die elkaar ontmoeten, en die
moeite doen voor elkaar. Liefde zonder moeite is een lege wensdroom.
Zo komen we bij
het tweede begrip, het doopsel .
Jezus
koppelt het vuur dat over de Aarde, de hele aarde, over alle mensen, neer moet
dalen aan zijn “Doop” die hij moet ondergaan. Het is een bijzonder woord dat
hij hier gebruikt. Als Jezus spreekt over de doop wil hij zeggen: Hij moet het
lijden ondergaan. Het is een weerspiegeling van de oude beelden uit Jesaja en
de Psalmen. Hier gaat het niet over het vriendelijke lauwwarme water dat van de
doopschelp af over het hoofdje van het kindje klatert, maar de onmetelijke
duistere diepten van de zee, de “waterdiepten, de vloed die mij overspoelen” zegt de Psalmist in Psalm 69. Het is een
schreeuw om hulp als je in de put zit.
Het zijn de
wateren van de dood waarvan God belooft dat Hij ons er uit zal redden. Uit de “rivieren,
dat zij u niet zullen overspoelen” (Jesaja 43:2)
Maar je kan
pas uit de duisternis worden getrokken als je er midden in zit! Er kan pas
redding zijn als het water je aan de lippen staat. Er kan pas liefde zijn, als
iemand laat zien dat Hij door de duisternis van de dood wil gaan voor jou en
mij.
Als liefde
moeite kost, is Jezus’ lijden de moeite waarmee hij Zijn liefde voor ons
zichtbaar maakt.
Dan komen we
bij het derde woord, de Verdeeldheid.
Het is een
confronterend woord. Jezus confronteert de leerlingen niet alleen met zijn
eigen lijden, de Passie die Hij moet ondergaan, maar ook met hun verlangen naar
een makkelijk leventje. De leerlingen verlangen naar een machtige koning Jezus
die al hun problemen gaat oplossen, de Romeinen wegjaagt en hen zal
binnenleiden in de “messiaanse tijd” zoals de Joden die zich voorstellen: een
soort Aards paradijs.
Het
confronteert ons ook met het dat als wij uit liefde willen leven wij ook te
maken zullen krijgen met allerlei
moeilijkheden. Zoals Jezus het lijden moet ondergaan hebben wij te maken met de
dagelijkse pijn van verdeeldheid.
Verdeeldheid is de meest voorkomende pijn binnen en buiten de kerkelijke gemeenschap.
Dat je het
goede wil en je best er voor doet, maar dat je afgewezen wordt.
Dat is
verdeeldheid.
Dat niemand
je kan of wil begrijpen. Dat is verdeeldheid.
Dat mensen
leugens over je vertellen om je zwart te maken. Dat is verdeeldheid.
Dat mensen
die niet beter of slechter zijn dan een ander elkaar niet meer kunnen luchten
of zien. En niemand weet goed waarom. Ooit is het begonnen, en nu zitten we er
in vast. Vastgezogen in de modder. Dat is de verdeeldheid.
Verdeeldheid
is een kruis dat de leerlingen – en wij - moeten dragen. Op hun manier – om ons
te leren dat liefde nooit gratis is, dat je er elke dag weer moeite voor moet
doen om de liefde – doodgewone liefde – handen en voeten te geven.
Als we
verlangen naar een rustig leventje in de kerk waar nooit wat verandert of
gebeurt en iedereen het altijd eens is met elkaar , dan zijn we als de leerlingen
van Jezus – de leerlingen die het niet begrepen hebben. Dat is ook een plek
waar de liefde niet kan wonen.
En toch zijn
we geraakt door dat vuur, en we mogen het aanwakkeren, we mogen Brandstichters
van de Liefde zijn, en fikkie stoken in het kreupelhout van de verdeeldheid en
de onmin. We mogen – moeten - altijd doorgaan.
Dat zal elke
dag weer een opdracht zijn. Een hoopvolle opdracht. Ik wil om te af te sluiten
de een paar woorden van de Heilige moeder Teresa van Calcutta. Want het vuur
van de liefde, is altijd sterker dan het razende water van de haat.
Zij zegt:
Mensen zijn vaak onredelijk,
onlogisch en egoïstisch
vergeef ze toch maar.
onlogisch en egoïstisch
vergeef ze toch maar.
Als je vriendelijk bent,
kunnen mensen je beschuldigen van egoïstische bijbedoelingen
Wees toch maar vriendelijk
kunnen mensen je beschuldigen van egoïstische bijbedoelingen
Wees toch maar vriendelijk
Als je succesvol bent,
zul je soms valse vrienden krijgen, en echte vijanden
wees toch maar succesvol
zul je soms valse vrienden krijgen, en echte vijanden
wees toch maar succesvol
Als je eerlijk en oprecht bent
zullen er mensen zijn die je bedriegen
blijf toch maar eerlijk
zullen er mensen zijn die je bedriegen
blijf toch maar eerlijk
Wat je jaren heeft gekost om op te
bouwen
kan iemand anders van de een op de andere dag vernietigen
blijf toch maar bouwen.
kan iemand anders van de een op de andere dag vernietigen
blijf toch maar bouwen.
Als je sereniteit en geluk vindt
kunnen anderen jaloers zijn
Blijf toch maar gelukkig.
kunnen anderen jaloers zijn
Blijf toch maar gelukkig.
Het goede dat je vandaag doet
Zullen mensen morgen zijn vergeten
Blijf toch maar goed doen.
Zullen mensen morgen zijn vergeten
Blijf toch maar goed doen.
Geef de wereld het beste dat je hebt
en ook al zal het nooit genoeg zijn
Geef de wereld toch maar het beste dat je hebt.
en ook al zal het nooit genoeg zijn
Geef de wereld toch maar het beste dat je hebt.
Amen.