Saturday, 14 September 2019

Verloren en weer teruggekomen


In die tijd kwamen tollenaars en zondaars van allerlei slag bij Jezus om naar Hem te luisteren. 
De Farizeeën en de schriftgeleerden morden daarover en zeiden: “Die man ontvangt zondaars en eet met hen.” Hij hield hun deze gelijkenis voor: “Wanneer iemand onder u honderd schapen heeft en er één verliest, laat hij dan niet de negen-en-negentig in de wildernis achter om op zoek te gaan naar het verlorene totdat hij het vindt? En als hij het vindt, legt hij het vol vreugde op zijn schouders en hij gaat naar huis, roept zijn vrienden en buren bij elkaar en zegt hun: Deelt in mijn vreugde, want mijn schaap, dat verloren was geraakt, heb ik gevonden. Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die zich bekeert, dan over negen-en-negentig rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben. 
Of welke vrouw, die tien zilverstukken bezit en er één verliest, steekt niet een lamp aan, veegt niet het huis en zoekt niet zorgvuldig totdat ze het vindt? En als ze het gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buurvrouwen bij elkaar en zegt: Deelt in mijn vreugde, want het zilverstuk, dat ik had verloren, heb ik gevonden. Zo, zeg Ik u, is er vreugde bij de engelen van God over één zondaar die zich bekeert.” 

[Jezus] sprak: “Een man had twee zonen. Nu zei de jongste van hen tot zijn vader: Vader geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb. En hij verdeelde zijn vermogen onder hen. Niet lang daarna pakte de jongste alles bij elkaar en vertrok naar een ver land. Daar verkwistte hij zijn bezit in een losbandig leven. Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een verschrikkelijke hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. Nu ging hij in dienst bij een der inwoners van dat land, die hem het veld instuurde om varkens te hoeden. En al had hij graag zijn buik willen vullen met de schillen, die de varkens aten, niemand gaf ze hem. Toen kwam hij tot nadenken en zei: Hoeveel dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik verga hier van honger. Ik ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten, maar neem mij aan als een van uw dagloners. Hij ging dus op weg naar zijn vader. Zijn vader zag hem al in de verte aankomen en hij werd door medelijden bewogen; hij snelde op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk. Maar de zoon zei tot hem: Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u; ik ben niet meer waard uw zoon te heten. Doch de vader gelastte zijn knechten: Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan, steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan. Haalt het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden. Ze begonnen dus feest te vieren. Intussen was zijn oudste zoon op het land. Toen hij echter terugkeerde en het huis naderde, hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van de knechten en vroeg wat dat te betekenen had. Deze antwoordde: Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen. Maar hij werd kwaad en wilde niet naar binnen. Toen zijn vader naar buiten kwam en bij hem aandrong, gaf hij zijn vader ten antwoord: Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden, toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van u is teruggekomen, die uw vermogen heeft verbrast met slechte vrouwen, hebt ge voor hem het gemeste kalf laten slachten. Toen antwoordde de vader: Jongen, jij bent altijd bij me en alles van mij is ook van jou. Maar er moet feest en vrolijkheid zijn, omdat die broer van je dood was en levend is geworden.”

Broeders en zusters in Christus

Misschien heeft u het wel eens meegemaakt dat u een vriend of vriendin had, met wie u veel leuke dingen samen heeft gedaan, en waarvan u dacht dat u elkaar heel nabij was. Maar dat dan toch blijkt dat die vriend of vriendin in zijn of haar hart toch op grotere afstand stond. Misschien is er wat gebeurd, of heb je elkaar te lang niet gezien. Of maak je verschillende levenskeuzes die je van elkaar niet goed kan accepteren. En op een moment merk je dat de nabijheid die je dacht te voelen er niet meer is. Er is alleen nog maar een afstand. Verwijdering. Een gat.

Mensen die zoiets overkomen is gebruiken wel eens woorden en uitdrukkingen als “het is alsof er een masker afgevallen is”. Alsof de realiteit van de afstand werd vermomd door woorden van nabijheid. Dat is verdrietig.

Als u zoiets heeft meegemaakt heeft u daar vast pijn van gehad. Als we hopen op nabijheid en we vinden juist afstand en verwijdering. Dan doet dat pijn. We kunnen ons dan tot in het diepst van onze persoon afgewezen voelen. Alsof we het niet waard zijn.

Dan voelen we zelf ook een diepe verwijdering in ons hart jegens de andere persoon, de voormalige vriend. Soms komt het later nog een keer goed. Maar soms ook helemaal niet. De verwijdering verhardt zich dan.
Zo`n verharding kan voorkomen tussen mensen, maar ook tussen groepen. In het groot en in het klein. Ik denk dat we allemaal wel voorbeelden kunnen noemen van verwijdering.

Het verhaal van de verloren zoon is zo`n verhaal over verwijdering en nabijheid. Maar het leert ons een les, over vergeving – ja – maar vooral over liefde. De kwetsbaarheid ervan, maar ook over hoe de liefde altijd sterker is dan wat mensen er van bakken.

Het verhaal begint met de jongste zoon die op een dag zijn erfdeel opeist en naar een ver land vertrekt.

Voor ons zijn de symbolen en bijbetekenissen minder zichtbaar geworden. Maar de toehoorders uit de tijd van Jezus zouden het verstaan hebben. Je erfdeel opeisen terwijl je vader nog leeft, vertrekken naar een ver land. Dat zijn allemaal tekenen dat je je banden met je familie helemaal opzegt. Zó radicaal opzegt dat niemand nog maar de minste verplichting heeft om je terug te nemen.

Jezus kleedt het verhaal zo in dat de toehoorder elk brokje sympathie voor de jongste zoon verliest.

We zeggen wel eens, als we vinden dat we niet teveel medelijden met iemand moeten hebben: hij heeft er zelf naar gemaakt.

Nou, de jongste zoon heeft het er wel naar gemaakt.

Om te beginnen is hij de jongste zoon, hij is degene in de familie die zijn plaats moet kennen. In plaats daarvan blaast hij de familiegemeenschap op door zich er van af te scheiden.

Hij eist zijn erfdeel op. Met andere woorden. Hij zegt tegen zijn vader: voor mij ben je dood.  Hij scheidt zich af van zijn familie.

Hij gaat naar een ver land. Voor een trouwe jood betekent dit maar één ding: hij gaat naar een plaats waar God niet te vinden is. Hij scheidt zich af van zijn familie én van zijn volk.

Dan verbrast hij ook nog zijn geld, en niet eens aan iets wat nog waardig zou kunnen zijn, maar ook nog eens aan “een losbandig leven”, hij scheidt zich af van zijn familie, zijn volk en van de gemeenschap van alle fatsoenlijke mensen.

En daarna escaleert het nog verder. Als hij alles kwijt is en tussen de varkens beland is (je hoort de luisteraars van Jezus al bijna “net goed!” roepen) keert hij platzak terug. Hij heeft wel spijt, maar je proeft toch ook nog ándere dan edele motieven. 

Hij hoopt toch ook nog op een baantje als dagloner. Als hij het echt niet meer weet gooit hij zich op de genade van zijn vader. Zonder al te veel verwachtingen, maar dan heb je tenminste iets te eten.  Één ding echter zullen alle luisteraars van Jezus het roerend mee eens geweest zijn: de woorden van de jongste zoon – ik ben het niet meer waard uw zoon te heten. Hier knikt iedereen instemmend!

Hij is het niet waard! Daar is iedereen het over eens.

Dan gebeurt er iets heel anders, de jongste zoon krijgt niet eens de kans om zijn zin af te maken en te beginnen over zijn idee over daglonerschap voor minimumloon. Hij wordt gelijk weer als zoon aangenomen en volledig in zijn rol hersteld. Er is geen ondervraging, geen schadeclaim, geen langdurig onderzoek naar hoeveel slechte vrouwen er wel niet in zijn leven zijn geweest, het wordt weggeveegd.

De zoon was tussen alle dansfeesten op Ibiza en ritjes in een privéjet de Vader wel vergeten en was op een schier eindeloze afstand van de Vader komen te staan. Maar de Vader was altijd dichtbij. De Vader zélf is de zoon geen moment vergeten. Hij heeft hem laten gaan – zonder protest, zonder beschuldigingen, zonder zijn geboortebewijs voor zijn ogen te verscheuren. Maar ondanks dat Hij hem nu niet ziet staat hij Hem altijd voor ogen. Hij wacht op hem. Hij rent naar hem toe wanneer Hij hem ziet en overstelpt hem met gaven.

Dan openbaart zich de oudste zoon, als iemand die net zo ver weg geraakt is. Iemand die ook leeft uit de verwijdering. Hij is niet naar een ander land gereist om het geld van zijn vader op te maken. Integendeel. Hij is altijd trouw aan de zijde van de vader gebleven. Lichamelijk dan toch.
Zijn hart is heel ver weg, nog verder dan het verre land waar de jongste zoon verzeild is geraakt.

Hij zit vol verwijten. “Ik doe hier alles en ik krijg nooit wat”, ontploft de oudste zoon. En nu is die lapzwans ook nog terug!!

De jongste zoon is niet echt een rolmodel, maar het is de oudste zoon die het hardst van zijn schild valt. 

De modelzoon, de trouwe broer. De aanpakker. Het is buitenkant. Achter de buitenkant van nabijheid, plichtgetrouwheid, schuilt een pijnlijke realiteit. Hij is verveemd van zijn broer en vervreemd van zijn vader. Er gaapt een diepe en wijde kloof tussen de oudste zoon en zijn familie.

Hij ervaart zijn vader als tiran, een man vol willekeur. Iemand die strenge opdrachten geeft, en zijn gunst even willekeurig laat neervallen op de een of de ander, ongeacht wat ze gedaan hebben. Ongeacht hoe hard ze werken. Als een tiran. Dat is hoe de oudste zoon de vader ervaart.

En onder zijn verwijten loert het ressentiment,  je proeft het. De afgunst naar de jongere zoon toe, degene die het leven ten volle opgezogen heeft. De oudste zoon zit vol verwijdering . Hij is  de Vader niet nabij, en daarmee dus ook zijn jongere broer niet.

Het is de vader die woorden van nabijheid en woorden van liefde spreekt. “Wat van mij is, is ook van jou”, en omdat hij leeft uit liefde en barmhartigheid moet het nu feest zijn. De vader is niet gekwetst of boos over de diepe verwijdering in het hart van de oudste zoon, net zo min als hij de jongste veroordeeld heeft.  

De vader heeft maar één liefde in zijn hart. Die liefde is onverdeeld. De vader houdt van losbollen en fanatici, van lauwwarme mensen van prutsers en klunzen. Van mensen die fouten maken en mensen die alles goed doen.
Onze liefde is kwetsbaar, onze liefde kan stuk. Vriendschappen eindigen soms – door moedwil of door misverstand – en relaties kunnen stuk. De liefde en genegenheid die mensen voor elkaar voelden is niet in steen gebeiteld. Het is een levend iets, het kan verdorren, of zelfs met wortel en tak uitgerukt worden. Maar de liefde van de vader houdt nooit op. Die kan niet uitgaan of verdorren.

Dus zelfs als de oudste zoon zou weglopen, woedend over zoveel onrecht, en naar een ver land gaat waar hij zijn leven zelf in zal richten, heel precies  naar de normen die hij belangrijk vindt. Dan zal de vader op hem wachten.
En als al zijn harde werk en al zijn plannen, en protocollen over hoe alles altijd even eerlijk moeten verlopen krakend vastlopen. Dan zal de vader op hem wachten.

En als hij weer berooid terugkomt, uit dat vreemde land. Met in zijn versleten aktentas de verfromfraaide blauwdrukken van zijn ideale leven. Dan zal de vader op hem wachten.

En als ook wij terugkeren uit onze ballingschap, onze wereld, die we zo hebben opgevuld met hoop en angst, ambities en mislukkingen, met succesjes en nederlagen. Dan zal de vader op ons wachten.

Je krijgt sandalen een ring, en een nieuw gewaad. En er zal feest en muziek zijn. We waren dood en zijn weer levend geworden,  verloren en weer teruggevonden. 

Gevonden door die éne liefde.

Van de vader.

Amen.