In die tijd hield Jezus de menigte deze gelijkenis voor:
“Het Rijk der hemelen gelijkt op een man,
die op zijn akker goed zaad had gezaaid;
maar terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand, zaaide onkruid tussen de tarwe en ging heen.
Toen de halmen opgeschoten waren en vrucht hadden gezet,
was ook het onkruid te zien.
Nu gingen de knechten naar hun meester en zeiden hem:
Heer, ge hebt toch goed zaad op uw akker gezaaid? Hoe komt het dan dat er onkruid op staat?
Hij antwoordde hun:
Dat is het werk van een vijand.
De knechten zeiden tot hem:
Wilt ge dan dat we het bijeengaren?
Maar hij zei:
Neen, ik ben bang dat ge, wanneer ge het onkruid bijeengaart
de tarwe mee uittrekt.
Laat beide samen opgroeien tot de oogst,
en met de oogsttijd zal ik de maaiers zeggen:
Haalt eerst het onkruid bijeen
en bindt het in bussels om te verbranden;
maar slaat de tarwe op in mijn schuur.”
Een andere gelijkenis hield Jezus hun voor:
“Het Rijk der hemelen gelijkt op een mosterdzaadje,
dat iemand op zijn akkers zaaide.
Dat is wel het allerkleinste zaadje,
maar wanneer het is opgeschoten,
is het groter dan de andere tuingewassen;
het wordt een boom,
zodat de vogels in zijn takken komen nestelen.”
Nog een andere gelijkenis vertelde Jezus hun:
“Het Rijk der hemelen gelijkt op gist,
die een vrouw in drie maten bloem verwerkte,
totdat deze in hun geheel gegist waren.”
Dit alles sprak Jezus tot het volk in gelijkenissen
en zonder gelijkenissen leerde Hij hun niets,
opdat in vervulling zou gaan het door de profeet gesproken woord:
“Ik zal mijn mond openen in gelijkenissen,
Ik zal openbaren
wat verborgen is geweest vanaf de grondvesting der wereld.”
Toen liet Hij de menigte gaan en keerde naar huis terug.
Zijn leerlingen kwamen nu naar Hem toe en zeiden:
“Leg ons de gelijkenis uit van het onkruid op de akker.”
Hij gaf hun ten antwoord:
“Die het goede zaad zaait, is de Mensenzoon;
de akker is de wereld;
het goede zaad, dat zijn de kinderen van het Rijk;
het onkruid de kinderen van het kwaad,
en de vijand die het zaaide, is de duivel.
De oogst is het einde van de wereld
en de maaiers zijn de engelen.
Zoals nu het onkruid wordt bijeengebracht en in het vuur verbrand,
zo zal het ook gaan op het einde van de wereld.
De Mensenzoon zal zijn engelen uitzenden
en zij zullen uit zijn Rijk bijeenbrengen
allen, die tot zonde verleiden en ongerechtigheid bedrijven
om hen in de vuuroven te werpen,
waar geween zal zijn en tandengeknars.
Dan zullen de rechtvaardigen in het Koninkrijk van hun Vader
schitteren als de zon.
Wie oren heeft, hij luistere.
Broeders en
zusters,
Stelt u zich
eens voor u heeft een mooie nieuwe volkstuin in gebruik genomen. Zo`n fijne
grote van tweehonderd vierkante meter. Wat een leuke hobby is dat, tuinieren! Het
is goed voor de gezondheid om lekker in de tuin te werken en de verse groenten
uit eigen tuin te eten.
De voorpret is
al de helft van het plezier!
Maar wanneer
u alles in orde heeft gebracht en de slaplantjes en radijsjes hebt geplant komt
er een slechterik voorbij die onkruid zaait. En uw heerlijke groenten en dat
nare onkruid komen tegelijkertijd op.
Weg
voorpret! Wat ziet het er treurig uit…
En u hoort
het gemopper al van uw mede-volkstuingebruikers. “Kijk eens naar dat rommeltje
op dat veld, dat zie je zo, dát is geen echte tuinier. Díe doet maar wat! Hij
maakt er een grote bende van! Bij de volgende volkstuinvergadering zullen we
hem het vuur aan de schenen leggen”
Het zou
genoeg zijn om de moed op te geven…
Zo is het
ook een beetje met de toestand in de wereld. We geloven in God die de wereld
heeft gemaakt en die de wereld ook wil vullen met ál zijn goede gaven. Hij doet
dat niet alleen omdat Hij dat leuk vindt maar óók omdat Hij wil dat mensen niks
tekort komen.
Maar als we
om ons heen kijken zien we tussen alle goede dingen in het leven, liefde,
geloof, zorg, aandacht, respect, zit zo ontzettend veel onkruid:
De gevaarlijke
corona-ziekte die nog steeds rondgaat.
Onzekerheid en
angst in de samenleving
Armoede
Conflicten
en geweld
Onrecht en
discriminatie
Ziekte,
pijn, en ongelukken.
Eenzaamheid
Een
verstoord kerkelijk leven.
En als we naar
al dat onkruid kijken is het makkelijk denken. “Als God dit allemaal gemaakt
heeft, als dit echt de tuin van God is, dan heeft hij er een zooitje van
gemaakt! Er klopt niks van! Moeten we met hem nog iets te maken hebben?” En je
zou uit boosheid het goede niet meer zien omwille van het kwade.
Dan zijn er
drie dingen die je kan doen. Drie manieren om met wat in de tuin groeit te
kunnen omgaan.
Het eerste
wat je kan doen is aanvallen!
Met man en
macht gaan we op dat onkruid af en we hakken het aan mootjes! Die boze man moet
niet denken dat hij aan onze tuin kan komen. Maar als je met man en macht probeert
dat onkruid uit te rukken, beschadigen we ook de goede aanplant...
Het onkruid
in onze tuin is onvermijdelijk aanwezig. Zolang we leven gaat onze tuin er
nooit helemaal vrij van zijn. En als we het
tóch zouden proberen beschadigen we ook wat goed is. In ons leven zit goed en
kwaad door elkaar ineengevlochten. We worden er nooit helemaal vrij van.
“De grens
tussen goed en kwaad”, zei de bekende Russische schrijver Solzjenitsyn eens, “loopt dwars door het mensenhart heen”.
Als je dus álle
kwaad uit zou willen bannen, moet je je eigen hart doormidden scheuren.
U begrijpt
wel broeders en zusters. Dat gaat niet.
We zien het
soms ook in de samenleving. Dat mensen een kwaad, een onkruid zien en daar dan
zo boos om worden, en dat éne onkruid zo graag willen uitrukken dat ze niet
meer zien hoeveel schade die goede bedoelingen aanrichten. “We mogen best wat
radijsjes opofferen”, zeggen ze dan, “om dat onkruid maar een slag toe te brengen!”.
Maar aan het eind van de rit staat er geen radijsplant meer in de grond en
blijven we over met een kale vlakte.
Als een
dolleman het onkruid aanvallen, daar wordt de tuin van ons leven niet beter van.
Dat is één.
Je kan ook
nog een tweede weg inslaan.
Je kan de tuin achterlaten en zeggen: “jammer
van die tuin, laat ik het maar overgeven
aan het onkruid. Streep erdoor, nul voor de kantlijn. Ik geef niet meer om wat
ik geplant heb. Ik ben zó teleurgesteld in mijn verwachtingen dat het voor mij
niet meer hoeft! Ik laat mijn volkstuin achter! Tabee!”
Maar als u ook
maar een beetje om de tuin geeft doet u dat niet. Hoe naar het er ook
uitziet. Zo bent u niet opgevoed dat u bij het eerste beetje tegenslag uw hoofd
laat hangen als een verlepte kasplant.
Zijn de
goede gaven van het land, van de tuin niet eindeloos veel meer waard dan dat
onkruid? De zaak is toch niet reddeloos verloren?
Zo komen we
op de de derde mogelijkheid.
En als u en
ik het niet opgeven, dan geeft God nog minder op.
In Johannes 5:17 zegt
Jezus “Mijn Vader werkt ononderbroken, Hij gaat maar door, en ik ook”
Als wij de
moed kunnen vinden om door te gaan in moeilijke situaties, dan zal God zeker
doorgaan. Hij sterkt ons.
Jezus zegt ook
in het Evangelie hoe God dat doet. Hij blijft zorgen voor alle goede
planten en zorgt ervoor dat het onkruid ze niet helemaal overwoekerd, en Hij
blijft werken tot het oogsttijd is.
Zo mogen wij
ook in het leven staan. We zorgen voor alles wat goed en kwetsbaar is om ons
heen. We zorgen voor onze naasten, dichtbij en ver weg, we zorgen voor onze
relatie met God, en voor alle goede dingen waar wij verantwoordelijk voor zijn.
Al die goede dingen omringen we met zorg, als was het de belangrijke aanplant
in de tuin van ons leven. We zorgen dat het niet wordt overwoekerd door onkruid! Het is belangrijk dat we daar elke dag opnieuw
voor blijven zorgen.
Onkruid zal
er altijd zijn, klopt, maar het is maar onkruid. Het moet ons niet afleiden van
wat er werkelijk toe doet.
Wanneer het
oogsttijd is heeft u dan een mooie opbrengst, frisse kroppen sla en heerlijke radijs.
Het onkruid?
Dat gaat niet mee de keuken in. Als u eenmaal samen aan tafel zit voor het grote
feestmaal denkt u er niet eens meer aan. Het onkruid is vergeten.
Mogen we dus
zo altijd de moed blijven houden in het leven, wetende dat God ons altijd zal
helpen terwijl wij uitzien naar de oogst.
Amen.