Thursday, 9 March 2023

Bij de Bron (Derde Zondag Vastentijd A)

 

Oude Testament:

In die dagen,
leden de Israëlieten tijdens de woestijntocht hevige dorst.
Zij bleven tegen Mozes morren en zeiden:
“Waarom hebt gij ons weggevoerd uit Egypte
als wij toch met kinderen en vee van dorst moeten sterven?”
Mozes klaagde zijn nood bij de Heer:
“Wat moet ik toch aan met dit volk?
Ze staan op het punt mij te stenigen.”
De Heer gaf Mozes ten antwoord:
“Ga met enkelen van Israëls oudsten voor het volk uit,
neem in uw hand de staf waarmee ge de Nijl geslagen hebt
en begeef u op weg.
Ik zal ginds, voor uw ogen,
op een rots staan, op de Horeb.
Sla op die rots:
er zal water uitstromen, zodat de mensen kunnen drinken.”
Mozes deed dat in het bijzijn van Israëls oudsten.
Hij noemde de plaats Massa en Meriba
vanwege de verwijten der Israëlieten
en omdat zij de Heer hadden uitgedaagd
door zich af te vragen: Is de Heer nu bij ons of niet?

 

Evangelie:

In die tijd kwam Jezus in een stad van Samaria, Sichar genaamd,
dichtbij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef had gegeven.
Daar bevond zich de bron van Jakob
en vermoeid van de tocht
ging Jezus zo maar bij deze bron zitten.
Het was rond het middaguur.
Toen een vrouw uit Samaria water kwam putten
zei Jezus tot haar:
“Geef Mij te drinken.”
De leerlingen waren namelijk naar de stad gegaan om levensmiddelen te kopen.
De Samaritaanse zei tot Hem:
“Hoe kunt Gij als Jood nu te drinken vragen aan mij, een Samaritaanse?”
Joden namelijk onderhouden geen betrekkingen met de Samaritanen.
Jezus gaf ten antwoord:
“Als ge enig begrip had van de gave Gods
en als ge wist wie het is, die u zegt:
Geef Mij te drinken,
zoudt ge het aan Hem hebben gevraagd
en Hij zou u levend water hebben gegeven.”
Daarop zei de vrouw tot Hem:
“Heer, Ge hebt niet eens een emmer
en de put is diep:
waar haalt Ge dan dat levende water vandaan?
Zijt Ge soms groter dan onze vader Jakob die ons de put gaf
en er met zijn zonen en zijn vee uit dronk?”
Jezus antwoordde haar:
“Iedereen die van dit water drinkt, krijgt weer dorst,
maar wie van het water drinkt dat Ik hem zal geven,
krijgt in eeuwigheid geen dorst meer;
integendeel, het water dat Ik hem zal geven,
zal in hem een waterbron worden,
opborrelend tot eeuwig leven.”
Hierop zei de vrouw tot Hem:
“Heer, geef mij van dat water,
zodat ik geen dorst meer krijg
en hier niet meer moet komen om te putten.”
(Jezus zei haar:
“Ga uw man roepen en kom dan hier terug.”
“Ik heb geen man”,
antwoordde de vrouw.
Jezus zei haar:
“Dat zegt ge terecht: ik heb geen man;
want vijf mannen hebt ge gehad, en die ge nu hebt is uw man niet.
Wat dit betreft, hebt ge de waarheid gesproken.”
“Heer,” zei de vrouw,)
“ik zie dat Gij een profeet zijt.
Onze vaderen aanbaden op die berg daar,
en gij, Joden, zegt
dat in Jeruzalem de plaats is waar men aanbidden moet.”
“Geloof Mij, vrouw,”
zei Jezus haar,
“er komt een uur dat gij noch op die berg,
noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden.
Gij aanbidt wat gij niet kent;
wij aanbidden wat wij kennen,
omdat het heil uit de Joden komt.
Maar er zal een uur komen,
ja, het is er al,
dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden
in geest en waarheid.
De Vader toch zoekt mensen die Hem zo aanbidden.
God is geest, en wie Hem aanbidden,
moeten Hem in geest en waarheid aanbidden.”
De vrouw zei Hem:
“Ik weet dat de Messias,
dat wil zeggen: de Gezalfde,
komt, en wanneer Die komt,
zal Hij ons alles verkondigen.”
Jezus zei tot haar:
“Dat ben Ik, die met u spreek.”

(Juist op dat ogenblik kwamen zijn leerlingen terug
en zij stonden verwonderd,
dat Hij in gesprek was met een vrouw.
Geen van hen echter vroeg:
“Wat wilt Ge van haar?” of “Waarom praat Gij met haar?”

De vrouw liet haar waterkruik in de steek,
liep naar de stad terug en zei tot de mensen:
“Komt eens kijken naar een man,
die mij alles heeft verteld wat ik gedaan heb!
Zou Hij soms de Messias zijn?”
Toen verlieten zij de stad om naar Hem toe te gaan.
Ondertussen drongen de leerlingen bij Hem aan met de woorden:
“Eet toch iets, Rabbi.”
Maar Hij zei hun:
“Ik heb een spijs te eten die gij niet kent.”
De leerlingen zeiden tot elkaar:
“Zou iemand Hem soms te eten gebracht hebben?”
Daarop zei Jezus hun:
“Mijn spijs is,
de wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft
en zijn werk te volbrengen.
Zegt gij niet: Nog vier maanden en dan komt de oogst?
Welnu, Ik zeg u:
slaat uw ogen op en kijkt naar de velden;
ze staan wit, rijp voor de oogst.
Reeds krijgt de maaier zijn loon
en verzamelt vrucht tot eeuwig leven,
zodat zaaier en maaier zich samen verheugen.
Zo is het gezegde waar: de een zaait, de ander maait.
Ik stuurde u uit
om te maaien waarvoor gij niet hebt gezwoegd;
anderen hebben gezwoegd
en gij plukt van hun zwoegen de vruchten.)
Vele Samaritanen uit de stad geloofden in Hem
(om het woord van de vrouw die getuigde:
“Hij heeft mij alles verteld wat ik gedaan heb.”)
Toen dus de Samaritanen bij Hem gekomen waren,
verzochten zij Hem bij hen te blijven.
Hij bleef er dan ook twee dagen
en door zijn woord kwamen er nog veel meer tot het geloof.
Tot de vrouw zeiden ze:
“Niet langer geloven wij om wat gij gezegd hebt,
want wij hebben Hem zelf gehoord
en wij weten, dat Deze werkelijk de redder van de wereld is.”

 

 

 

Beste vrienden

Je hoeft de krant maar op te slaan of de televisie aan te zetten en je wordt geconfronteerd met onrust en ontevredenheid. De één is bang dat alle veranderingen in de samenlevingen betekenen dat ze kwijtraken wat ze hebben. De ander gaan alle veranderingen niet snel genoeg. De derde maakt het niet uit of er wat verandert of niet, omdat hij weet dat wat er ook gebeurt - zíj er toch geen last van hebben. Dat levert een explosief mengsel op – en dat merk je. Want iedereen die zijn zin niet krijgt wijst naar iemand anders. En als er geen zichtbare verantwoordelijke beschikbaar is, dan vindt men wel een onzichtbare – een mysterieus en geheimzinnig complot dat enkel bestaat om hén dwars te zitten.

Nu is onrust van alle tijden. We lezen er al over in het Oude Testament. We volgen Gods Volk in de woestijn. Ze worden geleid door Mozes die hen naar het Beloofde Land wil leiden. Dat gaat niet zonder slag of staat want elke transformerende reis – of dat nu een persoonlijke of collectieve tocht is – gaat met moeilijkheden gepaard. Het oude moet langzaam maar zeker worden afgelegd terwijl het nieuwe er nog niet is.

Voor je gevoel bevind je je dan in niemandsland en daar worden veel mensen niet blij van. En wat doen mensen die niet blij zijn maar zich ook niet kunnen onttrekken aan de ongewenste situatie? Die gaan morren. En met die activiteit – morren – is iets aan de hand. Dat is niet zomaar één activiteit onder alle anderen.

Morren is iets anders dan klagen. Je kan goede redenen hebben om te klagen. Je hebt een overeenkomst met iemand en die komt zijn afspraken niet na. Dat is een prima reden voor een klacht. Er is een objectieve grond om te klagen. Een klacht gaat over iets concreets, iets wat je kan aanwijzen. Een objectieve buitenstaander kan in principe vaststellen of een klacht terecht is of niet.

Morren is fundamenteel iets anders want morren gaat níet in de eerste plaats over iets concreets wat zich buiten je bevindt. Morren gaat fundamenteel over jezelf tekort gedaan voelen waardoor je alle ruimte geeft aan gevoelens van wrok, woede en angst. Morren kan beginnen met een klacht, maar gaat daarna een eigen leven leiden. Het kan in het begin gaan over iets wat je had moeten krijgen maar neemt dan een afslag. Het gaat steeds minder over de concrete afspraak en steeds meer over jezelf.

Over hoe je tekort gedaan bent. Hoe de ander jou altijd tekort doet. Hoe de ander eropuit is om jou kwaad te berokkenen. Niet incidenteel, maar fundamenteel. Op een negatieve manier zet je jezelf in het centrum van het universum en de hele werkelijkheid, iedereen om je heen en iedereen boven je wordt in die mal geperst. Alles wat een ander dan voor je doet of laat wordt vijandig geïnterpreteerd.

De klacht ik heb dorst en we hadden afgesproken dat we op het zesde uur een glas water zouden krijgen verandert in het morrende jij voert ons mee de woestijn in om ons daar te doen sterven.  

Het volk leeft uit wrok – zelfs het slavenbestaan uit Egypte is volgens hen nog beter dan wat ze nu hebben! Men leeft hun woede uit op Mozes en dit alles draait op angst dat ze zullen omkomen. Er is geen vertrouwen. En al deze emoties draaien in een obsessieve cirkel. Het volk loopt net als hun eigen gedachten in rondjes door de woestijn. Ze kunnen nergens komen.

De Woestijngeneratie zal - o ironie - inderdaad sterven, maar dat komt door hun eigen obsessies en niet door Mozes. Gevangen in de driehoek van zelfobsessie missen ze de openheid om de nieuwe toekomst wérkelijk aan te gaan, ook al vindt het éne na het andere wonder plaats in de woestijn. Het volk wordt continu gered! De Rode Zee splijt, er komt water uit de rots, ze worden wonderlijk behouden tegen hun vijanden. Wonder op wonder! Maar geen enkel wonder kan zo worden ervaren door een volk dat gevangen zit in zichzelf.  

Pas de generatie ná hen, die niet meer in Egypte zijn geboren kunnen de Jordaan over trekken en het Beloofde Land in bezit nemen. Die dragen de geestelijke littekens uit Egypte niet meer mee, ze hebben geen herinnering meer aan het slavenbestaan dat hen opsloot in henzelf en pas als die stap is gezet als die zelfobsessie afgebroken is kan je Gods werk en Gods tekens zien voor wat ze zijn.

In het Evangelie lezen we over Jezus en de Samaritaanse vrouw bij de bron van Sichar. Daar vindt een prachtige ontmoeting plaats. Vinden we in de woestijn wrok, woede en angst zo vinden we bij de bron van Sichar het omgekeerde: acceptatie, liefde en vertrouwen.

Bijzonder is natuurlijk wát Jezus zegt, maar nog veel meer dát Jezus iets zegt tot deze vrouw. In de publieke ruimte een vreemde vrouw aanspreken die ook nog van een andere groep is ligt vér in de taboesfeer. Als hij het nu had gedaan waren er allemaal boze berichten op Facebook en Twitter gekomen over die onbehoorlijke Jezus.

Jezus is hier letterlijk iets aan het door-breken.

Want de twee joodse volken, de Joden en Samaritanen zitten beiden gevangen in die driehoek van wrok, woede en angst. Maar door het gesprek te openen maakt Jezus iets nieuws mogelijk. Wrok, woede en angst mogen plaats maken voor acceptatie, liefde en vertrouwen.

Jezus leert de vrouw het verleden te accepteren. Het is niet zo dat hij goedkeurt wat er allemaal gebeurd is, maar hij leert haar het verleden te accepteren zoals het is gebeurd. Het is dan geen loden last die je voor altijd met je mee moet zeulen en waar je eeuwig op aangesproken wordt. Jezus veroordeelt haar niet, maar vraagt haar zich niet meer vast te klampen aan het disfunctionele verleden[1]. Dat is acceptatie.

Jezus doet dat in liefde, en laat de vrouw die liefde beantwoorden. Hij geeft om haar, hij zou niet met haar spreken als Hij dat niet deed. En alleen al dat feit breekt het ijs van de koude woede die er tussen Joden en Samaritanen leefde. (“Weet je wel wat jullie ons hebben aangedaan!”), nee, er is liefde. Liefde moeten we hier niet verwarren met intimiteit maar betekent hier openheid naar elkaar, de ander niet als vijand, object, marionet of figurant zien, maar erkennen als mens met menselijke waardigheid en om hem of haar geven als mens. Dat is liefde.  

Tenslotte geeft Jezus haar vertrouwen. Tot die tijd was er angst. Angst sluit de toekomst voor je af, je bouwt hoge muren om je heen om de toekomst maar af te weren. Maar dat is een even zinloos en dom project als de toren van Babel ooit was. De toekomst kan je niet vermijden. Je moet haar aangaan. De vrouw krijgt te horen dat er een toekomst is voor iedereen. Er komt een nieuwe bron  waar je uit mag putten, een nieuw levend geloof in geest en waarheid dat niet meer gebonden is aan één stad of één berg of één volk. Daar mag je op vertrouwen.

Samenvattend. Vaker dan niet zitten we klem in de driehoek van wrok, woede en angst. Die drie houdingen houden ons gevangen in ons zelf. Daar vinden we geen geluk. We mogen de tocht aangaan op weg naar een andere driehoek: acceptatie, liefde en vertrouwen.

Wrok houdt je gevangen in het verleden, Acceptatie maakt het verleden lichter zodat je weer kan ademen.

Woede houdt ons gevangen in het heden - wullie tegen hullie! – terwijl enkel liefde het menselijke samenleven mogelijk maakt.

Angst is een loden deur die de toekomst voor ons afsluit. Vertrouwen is de sleutel, die de deur open maakt zodat we een nieuwe toekomst kunnen aangaan.

En in een mooie omkering zien we tenslotte dat de Samaritanen tot geloof komen terwijl de leerlingen  verwonderd zijn – dat betekent dat ze een negatieve houding hebben t.o.v. wat er gebeurt. Hun “verwondering” zit tegen het morren aan. Zij moeten nog lessen leren. Misschien kunnen ze in de leer bij de Samaritaanse vrouw. Die snapt het wèl.

Het Evangelie werkt altijd als een spiegel die ons wordt voorgehouden. Dus voor de komende dagen is het een goed idee om eens in die spiegel te kijken. Zit ik gevangen in een obsessieve driehoek? Voel ik wrok, woede, angst? Zijn er misschien om mij heen, in de krant of op het internet, of op de televisie die mij die gevoelens aanpraten of ze versterken? Draag ik daar zelf aan bij – door bijvoorbeeld de schuld voor alles wat misgaat in het leven toe te schrijven aan anderen, of misschien zelfs aan mysterieuze boze krachten. Machten achter de troon?

Of maak ik ruimte voor acceptatie, liefde en vertrouwen? Voel ik een nieuwe openheid in mij? Misschien wat tastend, altijd onvolledig… Maar toch. In vrijheid naar het verleden kunnen kijken, zowel de goede als de kwade hoofdstukken. In naastenliefde bij je medemens kunnen staan en in vertrouwen werken aan een gemeenschappelijke toekomst. Daar worden we met zijn allen beter van. Dat wens ik ons allen toe

Laten we, naar het voorbeeld van de Samaritaanse vrouw ons vrijmaken en die nieuwe toekomst aangaan. Door Christus onze Heer.

Amen.



[1] Ik ben er niet van overtuigd dat de verwijzing naar de vijf mannen hier in de eerste plaats te maken heeft met enige vorm van seksuele delinquentie. Het kan zeer goed een metaforische verwijzing zijn naar de gemengde achtergrond van het Samaritaanse volk. Dit zou goed passen in de structuur en stijl van het Johannesevangelie.