Na de sabbat
bij het aanbreken van de eerste dag der week
kwamen Maria Magdalena en de andere Maria
naar het graf kijken.
Plotseling ontstond er een hevige aardbeving
en een engel van de Heer daalde uit de hemel,
kwam naderbij, rolde de steen weg
en zette zich daarop neer.
Hij straalde als een bliksemschicht
en zijn kleed was wit als sneeuw.
De bewakers begonnen van schrik voor hem te beven
en het leven scheen uit hen geweken.
De engel sprak de vrouwen aan en zei:
“Gij behoeft niet bevreesd te zijn;
ik weet dat gij Jezus zoekt, de gekruisigde.
Hij is niet hier,
Hij is verrezen zoals Hij gezegd heeft;
komt zien naar de plaats waar Hij gelegen heeft.
Gaat nu terstond aan zijn leerlingen zeggen:
Hij is verrezen van de doden,
en nu gaat Hij u voor naar Galilea; daar zult gij Hem zien.
Dat had ik u te zeggen.”
Terstond gingen zij weg van het graf,
met vrees en grote vreugde, en zij haastten zich
het nieuws aan zijn leerlingen over te brengen.
En zie, Jezus kwam hen tegemoet en zei: “Weest gegroet.”
Zij traden op Hem toe,
omklemden zijn voeten en aanbaden Hem.
Toen sprak Jezus tot hen: “Weest niet bevreesd.
Gaat aan mijn broeders de boodschap brengen,
dat zij naar Galilea moeten gaan
en daar zullen zij Mij zien.”
Beste vrienden
Deze nacht is anders dan alle andere nachten. Deze nacht, méér dan de kerstnacht, méér dan welk ander feest van de Kerk dan ook is de as waar onze Kerk om draait. We vieren de overwinning van de Heer, de overwinning van het Leven dwars door de dood heen.
In de lezingen zijn we begonnen met
Genesis. Genesis 1 was ooit geschreven als lied, een lofzang op de schepping
van de Aarde. Dag na dag komt er iets nieuws op, het is een groot avontuur, wat
verschijnt er nu weer. Bomen! Goede bomen! En vissen, die zijn ook goed! En de
vogels in de lucht! En alle soorten dieren! Ook allemaal goed!
En dan de mens, die wordt geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis. En God vindt de mens niet zomaar goed, maar heel goed. Dat is bijbeltaal voor: de mensen zijn Gods lievelingetjes.
God houdt nog meer van mensen dan
van al het andere dat Hij gemaakt heeft. De mensen krijgen een plaats, waar ze
met elkaar en met God kunnen leven.
De mens loopt echter zèlf weg van God, hij verbreekt de band van liefde die tussen hen bestaat. Ze moeten hun woonplaats, de Tuin van Eden, verlaten en gaan de wereld in. En die wereld, daar lezen we over in Exodus, wát die onverzoende wereld is. Dat is een wereld waarin mensen niet leven uit liefde tot elkaar. In de wereld hebben ándere machten overhand.
De mens maakt niet uit zichzelf de goede keuzen en de effecten daarvan zien we in alle samenlevingen terug. Omdat wij gevallen zijn en niet meer uit onszelf goed doen, hebben we staten nodig, overheden die enige publieke orde moeten handhaven, maar deze – op zich goede instelling – kan ook vervallen in kwaad. En geloven dat er niets meer buiten haar bestaat, gaat geloven dat zijzelf, of de Farao, of het Volk, of de Leider, eigenlijk God zijn.
Dan worden de mensen tot slaaf gemaakt, dat is gebeurd met het Joodse volk. Je bent dan geen mens meer maar een ding, een object, dat is een absolute omkering van wat God met mensen doet. Slavernij is een afgrijselijke zonde.
Maar ze worden bevrijd – door God – en door de Rode Zee – trekken ze naar het beloofde land. En daar moeten we even stilstaan bij de Rode Zee. De Rode Zee werd door de traditie van de Kerk gelezen als symbool van de dood. We moeten door de dood – door de Rode Zee – naar het leven toe en uiteindelijk verzwelgt de dood zichzelf, want ook Farao is een symbool van de dood, een type van de Boze, die de mensen tot slaaf wil maken.
Het gaat dus veel verder dan alleen maar zeggen: na je dood komt er iets beters. Gods plan voor Pasen draait om werkelijke bevrijding, geen zoethoudertje voor later. Of opium voor het volk, maar bevrijding van alles wat de menselijke waardigheid bedreigt.
Maar we mogen mee, met het Joodse
volk, de Rode Zee door, naar het land van Israel. Het volk krijgt weer een plaats.
Een plek om te leven vanuit de belofte dat God alles nieuw gaat maken, en
wij ruimte krijgen om het goede te doen. Dát is waar het land Israel voor is.
Het is geen land als andere landen. Het is Godsland, het is een land waarin je
mag oefenen wat het is om met God op te trekken, om rechtvaardig te
zijn. Dáár was de Wet voor. Dat was geen opeensomming van ditjes en datjes en
regeltjes en verplichtingen, maar een wegwijzer, een handleiding om in dat land
, met God, te kunnen wonen.
Maar uiteindelijk nemen toch andere invloeden het weer over. Het Godsland breekt in stukken uiteen, de mensen kijken niet meer naar elkaar om, hele stammen verdwijnen in de Ballingschap, de plaats gaat weer verloren. En met die plaats lijkt ook het hele Joodse volk op het punt te staan om te verdwijnen, en wat komt er dan terecht van Gods belofte van bevrijding – daar hebben wij over gelezen in Ezechiel. Waarin God zegt: ik laat jullie niet los, wat jullie ook gedaan hebben. Ik ga jullie weer tot leven wekken, als volk. Ik ga jullie rein maken.
Ik zal jullie een nieuw hart geven, een nieuwe geest. Jullie gaan verrijzen als volk. Beetje bij beetje ontsluiert God hoe hij de mens, weer terug gaat brengen, terug naar het land, terug naar een plaats, naar Hemzelf. Men krijgt weer ruimte, om te leven.
Tenslotte laat Hij in Jezus Christus zien wie hij echt is, dan komt de laatste verwerping, de laatste ontrouw van zijn Volk, en de laatste keer dat de heersende wereldmacht, eerst Farao, dan Babylon en nu Rome probeert Gods plan tegen te houden, maar Gods plan laat zich niet meer tegenhouden.
Geen kruis, geen dood, geen steen, geen wachters bij het graf houden Hem tegen. De vrouwen zien hem het eerst, want de Leerlingen zijn in geen velden of wegen meer te bekennen. Het is de wereld op zijn kop. Het is onmogelijk, even onmogelijk als dat slaven zich kunnen bevrijden uit de greep van Farao, het joodse volk weer tot bloei kan komen nadat het door Babylon was weggevoerd, net zo onmogelijk is het dat Jezus de banden van de dood verbreekt en zijn leerlingen voorgaat naar Galilea.
Galilea. Daar gaat Hij heen, de Verrezene blijft niet in Jeruzalem, niet in het centrum van de macht, waar de leiders hun al verloren eindspel spelen. Maar naar Galilea. En dat wordt voor de Christenen hun eerste plaats, een soort beloofde land.
Daar komt hij vandaan, dáár is hij thuis. En dat zegt heel veel, u weet ongetwijfeld dat door het Evangelie heen, de Farizeeën en gezaghebbers kijken neer op Galileeërs, dat is maar onbeschaafd volk. Die weten niet hoe het hoort. Maar dat is maar de helft van het verhaal.
Ze keken vooral neer op Galilea omdat dat een plaats was waar iedereen door elkaar woonde: Joden, Samaritanen, Griekse heidenen. Er was geen ontkomen aan de Ander in Galileia. Zelfs als je niet naast elkaar woonde kwam je elkaar steeds tegen op de wegen van Galilea, het was grensland, alles kwam er doorheen.
Een onverdragelijke gedachte voor mensen die zich willen opsluiten in zichzelf en geloven dat je een zuivere, homogene gemeenschap kan vormen, met hoge muren er om heen zodat je iedereen buiten kan houden. Vanaf de hoge muren van Jeruzalem kun je alleen maar neerkijken op dat gewriemel in Galilea, waar alles maar in- en uitgaat.
Galilea, ja, het hoorde wel bij het land van Israel, maar eigenlijk toch ook weer niet. Het was periferie, dat er niet toe deed. Juist dát land wordt door Jezus voor zijn leerlingen uitgezocht.
Wat aan de marge ligt is voor Jezus altijd het belangrijkst, de marge is de plaats bij uitstek voor de verkondiging, de Bergrede kun je nergens anders doen dan precies in dát land, aan het meer van Galilea waar je de hele wereld kan ontmoeten.
Juist dáár houdt hij de Bergrede, trekt rond, doet wonderen, wonderen zijn woorden in een taal die iedereen herkent. De heidenen zijn niet zomaar onder de indruk van verhalen uit de Bijbel, maar een wonder? Dát slaat in als een bom.
En na zijn Verrijzenis gaat Hij daar terug naar toe. Naar Galilea. En wij gaan met Hem mee.
Jezus gaat ons allen voor naar Galilea. Hij gaat ons niet voor naar een veilige plek met muren er om heen. Een plek met een dichte deur, waar je jezelf kan zijn. Hij gaat de wijde wereld in: een plaats waar je je vuil moet maken, altijd anderen tegen zal komen. En in dit rommelige tussenland, waar we leven van ontmoeting mogen we met Jezus meegaan, hij heeft de dood en het kruis overwonnen. Er is een nieuw begin voor héél de wereld.
Galilea is dan geen gevaarlijk aanhangsel van het Joodse land, maar is een springplank geworden waar het vuur van Pasen mag gaan wakkeren dat de hele wereld gaan ontsteken.
Ook wij mogen in beweging komen. De Heer verschijnt niet in ons leven zodat we in onze stoel mogen blijven zitten, of ons ingraven, afschermen van anderen, wég van moeilijke ontmoetingen. Dat is wat dit Paasevangelie tussen de regels zegt:
Ga naar buiten, leef vanuit het geloof dat God alles nieuw maakt, de dood heeft verslonden en vernietigd.
Ga naar buiten en laat blijken dat de menselijke waardigheid onaantastbaar is, dat alle mensen geroepen zijn om in die vrijheid te leven.
Ga naar buiten en kondig de mensen de bevrijding aan, een vrijheid van alles wat ons wil verscheuren, wil verdrukken of onderdrukken.
Zo mogen wij als de Verrezen Christus verschijnen in het leven van
anderen. In openheid elkaar ontmoeten en de vreugde waaruit we zelf leven mogen we delen met anderen.
Amen.