Saturday 29 June 2024

13e Zondag door het Jaar B

In die tijd, toen Jezus weer met de boot overgestoken was
stroomde veel volk bij Hem samen.
Terwijl Hij zich aan de oever van het meer bevond, kwam er een zekere Jaïrus, de overste van de synagoge.
Toen hij Hem zag, viel hij Hem te voet
en smeekte Hem met aandrang:
Mijn dochtertje kan elk ogenblik sterven,
kom toch haar de handen opleggen,
opdat ze mag genezen en leven.”
Jezus ging met hem mee.
Een dichte menigte vergezelde Hem en drong van alle kanten op.
Er was een vrouw bij die al twaalf jaar aan bloedvloeiing leed.
Zij had veel te verduren gehad van een hele reeks dokters
en haar gehele vermogen uitgegeven,
maar zonder er baat bij te vinden;
integendeel, het was nog erger met haar geworden.
Omdat zij over Jezus gehoord had
drong zij zich in de menigte naar voren
en raakte zijn mantel aan.
Want ze zei bij zichzelf:
“Als ik slechts zijn kleren kan aanraken,
zal ik genezen zijn.”
Terstond hield de bloeding op
en werd ze aan haar lichaam gewaar
dat ze van haar kwaal genezen was.
Op hetzelfde ogenblik was Jezus zich bewust
dat er een kracht van Hem was uitgegaan;
Hij keerde zich te midden van de menigte om en vroeg:
“Wie heeft mijn kleren aangeraakt?”
Zijn leerlingen zeiden tot Hem:
“Gij ziet dat de menigte van alle kanten opdringt en Gij vraagt:
Wie heeft Mij aangeraakt?”
Maar Hij liet zijn blik rondgaan om te zien wie dat gedaan had.
Wetend wat er met haar gebeurd was
kwam de vrouw zich angstig en bevend voor Hem neerwerpen
en bekende Hem de hele waarheid.
Toen sprak Hij tot haar:
“Dochter, uw geloof heeft u genezen.
Ga in vrede en wees van uw kwaal verlost.”
Hij was nog niet uitgesproken of men kwam
uit het huis van de overste van de synagoge met de boodschap:
“Uw dochter is gestorven.
Waarom zoudt ge de Meester nog langer lastig vallen?”
Jezus ving op wat er bericht werd
en zei tot de overste van de synagoge:
“Wees niet bang, maar blijf geloven.”
Hij liet niemand met zich meegaan,
behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus.
Toen zij aan het huis van de overste kwamen
zag Hij het rouwmisbaar
van mensen die luid weenden en weeklaagden.
Hij ging naar binnen en zei tot hen:
“Waarom dit misbaar en geween?
Het kind is niet gestorven maar slaapt.”
Doch ze lachten Hem uit.
Maar Hij stuurde ze allemaal naar buiten en ging
met zijn metgezellen en de vader en de moeder van het kind
het vertrek binnen waar het kind lag.
Hij pakte de hand van het kind en zei tot haar:
“Talita koemi”;
wat vertaald betekent:
“Meisje, sta op.”
Onmiddellijk stond het meisje op en liep rond
want het was twaalf jaar.
En ze stonden stom van verbazing.
Hij legde hun nadrukkelijk op
dat niemand het te weten mocht komen, en voegde eraan toe
dat men haar te eten moest geven.

 

Beste vrienden,

Ik las gisteren een reportage in de krant over een persconferentie van Vitesse, de voetbalvereniging uit Arnhem. Daar gaat het niet zo goed mee. Misschien heeft u daar wat over meegekregen. En die persconferentie, dat ging ook niet zo goed. Want zo gaat dat in het leven: ellende is besmettelijk. Dan gaan er steeds meer dingen fout en uiteindelijk blijf je alleen over, in een zaaltje in Papendal, met een handjevol journalisten.  

Wat de journalist van de Volkskrant opviel was het volgende. Ik citeer:

De directeur zat op een podium, een verhoging die zonder publiek potsierlijk is. Wat hij ongetwijfeld heeft bedoeld als een laatste noodkreet werd door bijna niemand gehoord.

Er stond ook een prachtige treurfoto bij van dat grote witte podium met het wapen van Vitesse erop, in dat lege zaaltje. En achter dat podium zit de directeur zo zelfverzekerd mogelijk te praten. Hij maakte ook nog gebaren alsof hij nog een flinke groep mensen toesprak. Dat benadrukte de sfeer van onttakeling nog eens. Het is een beeld dat prachtig is van treurnis. Arme directeur. Ik heb met hem te  doen.

Maar dat beeld, die foto, liet iets zien wat ontzettend menselijk is. Namelijk, dat als het niet goed gaat in het leven vaak  de eerste reflex is om je positie te benadrukken. Je poetst jezelf nog eens goed op, gaat achter een podium zitten. Misschien bestel je wel nóg glimmendere visitekaartjes. En misschien, heel misschien, ga je – als de werkelijkheid zich echt niet meer aan jouw zelfbeeld wil conformeren – woorden gebruiken als weet je wel wie ik ben? En die woorden drukken aan de ene kant een diep verlangen uit naar erkenning, naar verbinding, gezien worden als mens – maar bewerken juist het tegendeel. Afstand, formalisme, autoritair gedrag. Gedrag dat niet levend maakt, maar doodslaat.

Hoe meer je je positie oppoetst des te meer dat laat zien dat je feitelijk op een lege huls zit. Hoe meer je die positie benadrukt – in de hoop op erkenning, liefde, respect – des te meer slaat het om in het tegendeel. Om je heen is dan steeds minder leven, het wordt doods om je heen. Je kan bijna geen levende ontmoetingen meer hebben.

De woorden over Jezus die we vandaag gehoord hebben gaan over levende ontmoetingen. Ontmoetingen die levend maken. Ontmoetingen die genezen.

We ontmoeten eerst de overste van de synagoge. Jaïrus, een gezeten man. Hij heeft aanzien. Zowel maatschappelijk als religieus. Hij is rijk. Mensen kijken naar hem op. Maar dat alles is buitenkant, want in het huis van Jaïrus dreigt de dood het voor het zeggen te krijgen. Zijn dochtertje – misschien zijn enig kind – ligt op sterven.

Geen macht ter wereld kan het kind nog redden. Wat een wanhoop moet hij voelen! En hoe groot de verleiding om de dood het ook in zijn eigen hart voor het zeggen te geven. Te verstenen. Nog meer artsen te bestellen, en als die er niet meer zijn: kwakzalvers. En degene die je al had uitkafferen en buitengooien! Je kan het je voorstellen, want dat is wat wanhopige mensen soms doen.

Maar hij doet heel iets anders. Hij zoekt Jezus op. Hij stuurt geen bode, geen dienaar om Jezus te ontbieden. (“Zijne Excellentie de Overste verwacht dat U deze afspraak prioriteit geeft”) Nee. Hij laat het huis achter zich en gaat Jezus persoonlijk opzoeken.

Hij laat zich bij Jezus geen moment voorstaan op wie hij is. Integendeel. Hij valt hem te voet. En dat is belangrijker dan we misschien denken. De relatie tussen Jezus en de synagoge is al gespannen. Het zou zo makkelijk geweest zijn om die stap niet te zetten. Zoveel makkelijker om een dure kwakzalver te bestellen, met ingestraald water of toverkristallen dan om Jezus te ontmoeten. Dan kan alles op je eigen voorwaarden doorgaan. Het gaat dan wel recht de afgrond in, ja, maar op je eigen voorwaarden!

En omgekeerd, het zou zo makkelijk zijn voor Jezus om niet op de uitnodiging in te gaan. (Om een leerling te laten zeggen: “de Meester is helaas verhinderd, heeft dringende verplichtingen elders”). Maar Jezus denkt niet als gewone mensen. Gelukkig maar! Zonder omhaal van woorden gaat Hij met hem mee. Samen op weg.

Onderweg komen ze een vrouw tegen, uitgestoten uit de samenleving. Ze was rijk, maar nu is ze arm. En zoals bij veel zieken het geval is wordt de oorzaak van haar ziekte in haar zelf gezien. Zij zal wel iets verkeerds gedaan hebben. Teveel eten, of gerookt, of wel eens een glas wijn teveel. Geen gezonde leefstijl. En nu is ze volledig geïsoleerd. Maar dat is natuurlijk “haar eigen schuld!”. Ook zij heeft een sociale rol, die van uitgestotene. Dat geeft anderen het recht om jou niet meer als mens te erkennen. Maar ook zij houdt zich niet aan de rol die haar opgelegd is. Ze legt zich er niet bij neer. En zoekt de nabijheid van Jezus.

Ze gelooft, raakt Hem als persoon aan, en is genezen. Als Jezus zich omdraait en vraagt wie heeft mij aangeraakt dan gaat het dus niet over wie trok er aan mijn jasje. Het gaat om de persoon, de mens. Jezus wil haar ontmoeten. Zijn macht is geen anonieme kracht. Jezus is geen stopcontact waar je naar believen welke stekker in kan steken. Pas vanuit onze menselijkheid, als je Hem als mens benadert, kan er wat gebeuren. Je moet een pantser of een rol van je afleggen om het mee te kunnen maken. Of jij die rol zelf pakt of die rol door anderen aan je je gegeven wordt, dat maakt niet uit. Zolang je maar ziet dat jij die rol niet bent. En je alleen bevrijding kunt vinden buiten die rollen.

En dan, rampspoed! Ze zijn te laat! Het kind is dood. Het rouwbeklag is begonnen. Een hogere macht is nu de baas in zijn huis. Zijne Majesteit de Dood! En in de naam van de Dood wordt Jaïrus, de overste, in zijn eigen huis als een kleine jongen weggestuurd. Waartoe valt gij de Meester nog lastig? Gij sukkelaar! In het aangezicht van de dood storten alle pretenties, al het werelds ontzag in. Het personeel van Jaïrus legt het gespeelde ontzag af. En niemand legt een arm om hem heen.

Daar is namelijk geen tijd voor. Het Rouwbeklag is begonnen! Maar Jezus trekt zich er niks van aan. Want ook dat is maar buitenkant. We moeten hier goed opletten, het gaat hier niet over spontaan verdriet. Het is een ritueel waarmee de dood bezworen moet worden. Het is een soort Taptoe. Iedereen moet op een bepaalde plaats staan, je moet je kleren scheuren, zoveel centimeter op die plaats of op die plaats, naar gelang wie het is die dood is. De juiste rouwliederen moeten met zoveel mogelijk theater worden gezongen. Je huurt vrouwen in die zo luid mogelijk uithalen. Het is een soort show.

Het staat ver van ons af, het maakt geen deel uit van onze leefwereld, maar wel van die van Jezus. En hij zegt wat hij er van vindt. Dit tumult, dit lawaai. (“misbaar” is nog te beleefd). Het kind slaapt!

Dat het bij het Rouwbeklag niet om écht verdriet gaat kunnen we halen uit de reactie van de deelnemers, die gaan gelijk van luide uithalen naar uitlachen. En Jezus gooit ze daarna buiten. Met onserieuze mensen voer je geen serieuze gesprekken meer. Dat is klaar.

Jezus is niet zomaar een mens. Jezus is God, hij openbaart God, maakt God zichtbaar. Voor God is er geen dood. Hij is een God van Levenden. God van mensen. Geen god van rollen, geen god van posities, geen god van de onderwereld. Hij wil je ontmoeten, als levende. Die ontmoeting maakt ook levend. Als Jezus het meisje weer opwekt. Is alles anders geworden. De rol van de almachtige Koning Dood is in één keer verdampt.

Ik ben wel benieuwd hoe het verhaal daarna verder gegaan is, met Jaïrus en dat hele verblufte huishouden. En hoe gaat het verder met ons, verblufte mensen. Levend in het geloof dat de dood, en al onze gekke rollen, er uiteindelijk voor God niet toe doen?

Nu zijn wij niet God. Maar we kunnen wel op onze eigen manier leven doorgeven door hoe wij mensen ontmoeten. Zien mensen er naar uit om ons te zien? Gaan mensen opleven als we langskomen? Of is het omgekeerde het geval: dat je aanwezigheid iets donkers in mensen oproept, alsof er een schaduw over hen valt?

Ik kwam gisteren een parochiaan tegen, op weg naar haar vrijwilligerswerk. Daar had ze veel zin in, en de mensen die daar zijn zien ook altijd uit naar haar komst. Zo eenvoudig kan het zijn.

Maar als het mis gaat, dan helpt er geen podium meer aan. Sterker nog, dan maken podia het alleen maar erger. Stel je voor hoe tragisch het is als je wordt bekleed met een hoog ambt, maar in plaats dat je nu allerlei mooie uitnodigingen krijgt gebeurt het tegenovergestelde! Uitnodigingen worden ingetrokken, mensen besluiten opeens dat ze toch iets anders te doen hebben. Ze voelen zich niet tot leven komen in jouw buurt. Geen enkel machtswoord kan dat veranderen. Je verzamelt dan hooguit meelopers om je heen.

Gelukkig is het zo makkelijk om het anders te doen. Zo makkelijk om je niet vast te klampen aan dode schaduwen. Niet geïntimideerd te zijn door de rollen van anderen, of door je eigen rol. Leer naar mensen kijken met de ogen van Jezus. Jezus kijkt altijd door de buitenkant heen, op zoek naar de mens. En strekt zijn handen naar ons uit om ons tot leven te wekken.

Amen