Met enige verbazing las ik een interview in Trouw over dat priesters keizersneden zouden hebben uitgevoerd op zwangere vrouwen. De suggestie wordt gewekt dat dit een staande praktijk was waarbij regelmatig doden vielen. De vrucht was immers, zo vertelt Trouw ons, belangrijker dan de vrouw.
Een groot deel van het interview met o.a. de emeritus hoogleraar psychologie mw. Dehue, bestaat verder uit suggestieve opmerkingen, inclusief dat de moraaltheologische handleidingen, in het bijzonder een boek met de titel Embryologia Sacra, waarin deze praktijk zou zijn verplicht, “uit gêne” expres zijn weggemaakt.
De krant vermeldt nog wel dat we niet kunnen weten of deze praktijk vaak voorkwam of niet. Voor DIT, het nieuwsplatform van de Evangelische Omroep bleek dit verhaal echter nog niet spannend genoeg. Bij DIT konden we een paar uur later namelijk meekrijgen dat het wel degelijk vaak voorkwam. Hoe ze dit zouden kunnen weten ontgaat me. Misschien hebben ze het aan ChatGPT gevraagd.
De zogenaamd ontdekte feiten zouden al drie jaar geleden gepubliceerd zijn. Het boek van mw. Dehue werd door het Historisch Nieuwsblad met veel reserve ontvangen.
Dit alles roept de vraag op waarom de verhalen van mw de Hue nu opeens nieuws zouden zijn. Ik heb daar geen antwoord op. Ik kan echter wel wat zeggen over de historisch-theologische blik waarmee we naar het verleden kijken. Dan zullen we zien dat de werkelijkheid minder spectaculair is.
Vanaf de zestiende eeuw en het aanbreken van de moderniteit krijgt de katholieke moraaltheologie vleugels. In tegenstelling tot het meer obscurantistische protestantisme, staat de katholieke theologie aan de kant van de rede. Waar de macht van de rede en de vrijheid van de wil verwerpt spreekt de katholieke theologie uit dat we kunnen weten wat we moeten doen én dienen te laten.
God doet - minstens in de moraal - niet aan onnavolgbare raadsbesluiten. Geloof en rede zijn niet met elkaar in conflict. De overtuiging leeft dat élke morele vraag zich in principe laat beantwoorden. Dit is het tijdperk van de manualistiek. Bekende theologen schrijven uitputtende handboeken over elk moreel probleem onder de zon. Bijbelse teksten, morele theorieën , wettelijke regels en uitspraken van kerkvaders worden geproefd en gewogen. Deze manualistiek had een sterk juridische kleur. Als de moraal redelijk inzichtelijk is, dan is zij dus ook aan regels onderworpen. Voor ons voelt dit afstandelijk, onpersoonlijk en koud. In de zestiende tot en met de negentiende eeuw, soms zelfs de twintigste dacht men hier anders over.
Omdat de moraal niet buiten de werkelijkheid staat moest een moraaltheoloog doorgaans een intellectuele alleseter zijn. Om van alles wat te vinden moest je je ook in alles verdiepen. Moraaltheologen werden dus na verloop van tijd ook nog eens steeds gespecialiseerder. Zo is het niet verbazend dat je in de achttiende eeuw dus ook handboeken van 5-600 pagina's krijgt over morele problemen rond de zwangerschap, zoals de Embryologia Sacra die in Trouw wordt genoemd. Voor ons, twee-, driehonderd jaar verder, leest het als een surrealistische tekst: honderden pagina's medico-juridisch-ethisch-theologisch commentaar. Voor de achttiende en negentiende-eeuwse pastoors was zo`n boek echter van groot belang. Je kon niks Googelen. Wat je moest weten over iets, moest tussen twee kaften passen. Zaken van zwangerschap waren ook geen abstracte maar juist dringende, dagelijkse, pastorale kwesties. Het kraambed was een riskante plek. De vrouwen- en kindersterfte was enorm en het toepassingsbereik van de medische wetenschap beperkt.
Wat moest je doen bij een stuitbevalling? Hoe konden artsen, vroedvrouwen en priesters het beste samenwerken? Hoe ging je de praktijk tegen dat ongewenste kinderen ongedoopt en zonder verzorging in de wildernis werden achtergelaten? Was een verminkt of misvormd kind wel een mens? (Antwoord: ja) . Al deze overwegingen waren niet bedoeld voor geleerde pilaarheiligen. De zorg was alomvattend. Cangiamila was niet alleen auteur van de Embryologia Sacra was maar ook de oprichter van een weeshuis. En dat zijn boek werd vertaald en bewerkt in meerdere Europese talen is veelzeggend: hij richtte zich niet tot verfijnde, wereldvreemde humanisten die dagelijks Latijn lazen. Het was bedoeld voor de werkpaarden in de parochie. Het was werkelijk een pastorale hand-leiding in de modderige en bloederige wereld van alledag: het stuurt je inzet om het welzijn van de mensen en het heil der zielen.
En dat heil was een kwestie van (eeuwig) leven en dood. Alleen als je gedoopt was, had je toegang tot de hemel. Dit was een leerstuk van de heilige Augustinus dat lang zeer dominant is geweest in Europa. We weten dat de doop bij kinderen de zekerheid op het eeuwig leven bij God geeft, maar in zaken van heil kon er geen onzekerheid zijn. Het is alles of niets. Dit is de context waarin de regel is ontstaan dat je kinderen onverwijld moest dopen, en dat in geval van nood ieder mag én moet dopen. Voor ongedoopte kinderen bleef de hemelpoort even goed gesloten als voor de nobele heidenen zoals Aristoteles of Saladin. Moraalhandboeken beschreven dan de extreme situaties (de casuïstiek) want pas als je de grenzen van de toepassing kende, kende je de toepassing goed. Soms deden deze extreme situaties zich inderdaad voor, zoals wat je moet doen als een zwangere vrouw komt te sterven, en er is niemand beschikbaar om het kind te halen (en te dopen)
Zo kwam ik tijdens het schrijven van een artikel, over het overheidstoezicht op de katholieke kerk in Zeeuws-Vlaanderen in de nasleep van de Belgische Revolutie, de zaak tegen pastoor De Maeyer van Hontenisse tegen. Deze had een keizersnede uitgevoerd op een overleden vrouw na tevergeefs twee dokters te hebben verzocht dit te doen. De vrouw is immers overleden, maar het kind leeft nog. Het ongedoopt laten sterven in de moederschoot is vanuit de augustiniaanse optiek bijzonder kwalijk zijn. De overheid dacht daar in 1834 anders over. Het leverde pastoor De Mayer een boete van fl. 200,- op. Deze werd voldaan door de kerkelijke overheid.
Wil Brand, de voormalige archivaris van het bisdom Breda, die in zijn doctoraalscriptie1 o.a. deze zaak beschrijft, zegt dat De Mayer “een rigoristische scrupuleuze man was” die “angstig bezorgd (...) was om zijn ambt naar alle voorschriften te vervullen”. Nu was hij zeker niet de enige rigorist in dit gebied, maar in de periode van negen jaar die Brand beschrijft lijkt De Mayer de enige te zijn geweest die zich aan deze praktijk hield en in deze tijd is het in Hontenisse twee keer voorgekomen. Er zijn geen verdere gevallen bekend in deze streek en Hontenisse was een vrij grote parochie. Als we daarbij het feit nemen dat de kerkelijke cultuur van (Zeeuws-)Vlaanderen nog een stuk conservatiever was dan in de rest van Nederland lijkt mij het vermoeden dat het verrichten van keizersneden op overleden vrouwen door priesters een praktijk was die bepaald niet dagelijks voorkwam, en onder andere veroorzaakt werd door gebrek aan medewerking van de protestantse arts in een volledig katholieke gemeenschap.
Ook de handboeken uit die tijd spreken enkel over een taak voor de priester bij het verrichten van keizersneden bij overleden vrouwen, en niet zoals Trouw impliceert, bij levende. Het was ook geen taak die specifiek voor de priester was. Daar kom ik zo verder op terug.
Van de genoemde Embryologia Sacra van Cangiamila, heb ik een Spaanstalige samenvatting gevonden en een Franse vertaling en bewerking, het Abrégé de l'Embryologie Sacrée van de hand van abbé Dinouart (Parijs 1766) Het boek geeft al met al een redelijk beeld van hoe er naar deze kwesties gekeken werd in de achttiende en negentiende eeuw.
Keizersneden bij levende vrouwen werden streng afgeraden vanwege het grote overlijdensrisico van de vrouw. Plompverloren zeggen dat de vrouw moest worden opgeofferd voor de vrucht is dus misleidend. Dat was, en is, niet het standpunt van de kerk. De keizersnede was uitsluitend toegestaan als zowel vrouw als ongeboren kind in onmiddellijk doodsgevaar waren2 De keizersnede bij een dode vrouw echter was verplicht en volgde rechtstreeks vanuit de doopverplichting waar we het al eerder over hebben gehad3. De plicht om de keizersnede te verrichten was universeel. In eerste instantie moest deze door een medicus worden verricht, of een vroedvrouw, maar als er echt niemand anders was zelfs door een priester. Hij is de allerlaatste die het moet doen, zo vertelt Cangiamila, maar als er niemand is moet hij het doen, uit liefdadigheid.
Waarom zou een priester niet spontaan met een roestige scheermes gereed staan om in een dode vrouw te snijden? Naast dat een priester hier toe niet is opgeleid en net als elk ander functionerend mens een weerzin heeft tegen body-horror, speelt er nog een ander aspect dat Trouw niet vermeldt: de angst voor impedimenten. Deze verklaart ook waarom het zeer onwaarschijnlijk is dat een priester ooit een keizersnede zou uitvoeren bij een levende vrouw.
Een priester is toegewijd aan God. Als een priester dus een zonde begaat wordt hem dat extra aangerekend. Maar ook als een priester iets doet dat wezenlijk vreemd is aan zijn staat, loopt hij – volgens de regels van de achttiende en negentiende eeuw – een impediment op4. Hij mag dan zijn functie niet langer uitoefenen – en kan pas weer terugkeren na een moeizame procedure. De sacramenten vieren terwijl je een impediment opgelopen hebt is een zeer zware zonde, één die je daadwerkelijk zou verdoemen. Voor de twintigste eeuw geloofde men dat hier grote helderheid over was.
In een medische context is het belangrijkste impediment dat je als priester kan oplopen het impediment ex defectu lenitatis, het “gebrek aan mildheid”. Zoals Christus mild was, zo moet de priester mild zijn. Een priester mag dus nooit bloed vergoten hebben. Soldaten, of eenieder die ooit betrokken was bij een doodvonnis mochten niet zomaar priester worden, en door de geschiedenis heen was het kerkrecht geen voorstander van priesters die medische taken uitoefenden. Op zijn minst was het niet zeker of dit nu wel of niet een impediment opleverde. De handleidingen verschillen van mening hierover. Medici die priester wilden worden moesten ad cautelam (voor de zekerheid) een dispensatie van het impediment ex defectu lenitatis aanvragen. Dit werd dus zeker serieus genomen.
Niet alleen een impediment ex defectu lenitatis behoorde tot de risico's die een priester kon lopen. Een priester die medisch foutief handelde zou door het feit van mishandeling ook een irregulariteit kunnen oplopen (irregularitas ex delicto ). Ook dat is een impediment. Net zoals het delict van 'dood door schuld' wordt bestraft door een wereldlijke rechtbank staan hier voor de priester ook kerkrechtelijke consequenties tegenover. Dat een scrupuleuze priester lichtzinnig naar het mes zou grijpen om deze in de buik van een zwangere vrouw te planten ligt dus buiten mijn historische voorstellingsvermogen. Het risico voor het oplopen van een irregulariteit, en dus het doen van doodzonde bij het vieren van de (dagelijkse!) mis was daarvoor te groot.
Het mag duidelijk zijn dat de kerk tegenwoordig anders, inclusiever, denkt over het heil en ook op een volledig andere manier aan moraaltheologie doet. Hoewel er hier en daar nog steeds traktaten en handleidingen verschijnen, lezen deze per definitie als archaïsch. Het leven laat zich niet uitputtend in regels vangen. Dat beseffen we inmiddels beter, en daarom is de tijd van de manualistiek ook voorbij. De handleidingen die nog verschijnen – zoals kardinaal Eijks De Band van de Liefde – kunnen rekenen op misverstaan en onbegrip, ook als er inhoudelijk weinig op af te dingen is. De vorm waarin de omvattende bioethische afwegingen worden gepresenteerd is gewoon niet meer goed te volgen in onze huidige samenleving.
Aan een hedendaagse moraaltheoloog vragen waarom hij niet thuis is in een extreem specialistische en gedateerde handleiding als de Embryologia Sacra is dus ongeveer even zinvol als bij de autogarage vragen waarom de monteur niet is opgeleid aan de hand van het 'Traktaat over den Drijfstang der Stoommachine' (Leuven, 1842). Daar is een eenvoudige reden voor, en dat is niet dat de garagist zich schaamt voor de stoommachine, of dat er iets mis is met de drijfstang. Het belangrijkste is immers niet het mechaniek, maar de reis die we samen inzetten naar Gods koninkrijk via de weg van de menselijke waardigheid. Ooit per stinkende, ratelende stoomtrein, en nu in een comfortabele bus.
Belangrijker dan de theologische stijl is dat het augustijnse rigorisme is losgelaten. De vraag of God alleen gedoopte kinderen redt is immers ten diepste de vraag of God wel het heil van alle mensen wil, of nog fundamenteler, of God wel goed is. Vanwege de diepe toeneiging tot het denken van Augustinus enerzijds, en de noodzaak tot humaniteit anderzijds heeft men vanaf de zevende eeuw al geprobeerd de heetste vlammen van het hellevuur te delgen zonder de centraliteit van de doop ter discussie te stellen. Zo vond men ooit geitenpaadjes als het Limbo of voorgeborchte uit. Sinds het Tweede Vaticaans Concilie wordt hier afscheid van genomen.
De definitieve scheiding met het verleden kwam in 2023 met de heiligverklaring van de Poolse familie Ulma, die als martelaren zijn omgebracht door de Nazi's. Met het gezin is ook het ongeboren kind van Viktoria Ulma heiligverklaard. Omdat heiligverklaringen behoren tot het onfeilbare spreken van de kerk is hiermee ook het voorgeborchte, en alle moraaltheologische onmogelijkheden die daarbij horen, ten grave gedragen. Rust in vrede.
Mgr. de Korte en prof. Paul van Geest vinden het een goed idee om een onderzoek naar de door Trouw geschetste praktijk te doen. Dat is natuurlijk een uitstekende suggestie. Zij weten immers dat de waarheid best op twee benen kan staan. Daar hoeven we niet bang voor te zijn.
Maar wat leert ons dan dit rare verhaal uit Trouw?
Allereerst dat kerk- en theologiegeschiedenis een vak op zich is, waar derden niet zomaar hun eigen inbeeldingen op los moeten laten. Wat voor ons vanzelfsprekend is, is niet vanzelfsprekend in de achttiende eeuw. Als je de specifica niet kent, en ook hoogleraren kerkgeschiedenis zijn niet per se thuis in alle tijdvakken en elk denkbaar probleem, kun je weinig zeggen over wat een priester uit de achttiende eeuw wel of niet logisch vond te doen in een concrete situatie.
Uit een passage uit een handboek, dat werd geschreven vanuit de casuïstische methode, en dus vanuit extrapolatie, kun je ook niet altijd één-op-één afleiden wat een concrete pastorale praktijk op een bepaalde plaats en in een bepaalde tijd was. Je kan wel lezen wat er verwacht werd, of wat men vreesde. Dat een moraaltheoloog als Cangiamila uitgebreid ingaat op de angst voor impedimenten is bijvoorbeeld veelzeggend. Ook de vurigheid waarmee hij schrijft dat priesters dit echt moeten doen zou kunnen suggereren dat de meeste priesters in de dagelijkse praktijk niet stonden te springen om het scalpel ter hand te nemen.
Afsluitend: sensationalisme is altijd een slechte raadgever, wie steeds op zoek wil naar een rokend pistool raakt zèlf verdwaald in de mist. Die zal je dan omringen en de waarheid aan jouw zicht onttrekken. De waarheid toont zich immers niet aan mensen die denken dat de historische werkelijkheid, die zowel eindeloos complex als oneindig rijk en fascinerend is, zich conformeert aan hun grote woorden en gebaren.
1 WJPM Brand Het Zeeuwse Deel van het Bisdom Gent onder het Bestuur van de Bisschoppelijke Commissaris Antonio Antonucci – 1832-1841, Tilburg 1981 p. 119 e.v.
2 IM Riesgo-Le Grand, Tratado de Embryologia Sagrada, Madrid, 1848, p. 224
3 F-E Cangiamila / vertaling en bewerking, JAT Dinouart, Abrégé de L'Embryologie Sacréé , Parijs 1766, p. 133
4 De meeste traditionele impedimenten zijn afgeschaft met de invoering van het nieuwe kerkelijk wetboek, de CIC van 1983