Saturday, 29 January 2022

Rancune

 In die tijd begon Jezus in de Synagoge te spreken:
“Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt
is thans in vervulling gegaan.”
Allen betuigden Hem hun instemming
en verbaasden zich,
dat woorden, zo vol genade uit zijn mond vloeiden.
Ze zeiden:
“Is dat dan niet de zoon van Jozef?”
Hij zei hun:
“Natuurlijk zult ge Mij dit spreekwoord voorhouden:
Geneesheer, genees uzelf:
doe al wat, naar wij vernamen, in Kafarnaüm gebeurd is,
nu ook hier in uw vaderstad.”
Maar Hij gaf er dit antwoord op:
“Voorwaar, Ik zeg u:
geen profeet wordt aanvaard in zijn eigen vaderstad.
En het is waar wat Ik u zeg:
in de tijd van Elia immers,
toen de hemel drie jaar en zes maanden gesloten bleef
en een grote hongersnood uitbrak over het hele land,
waren er veel weduwen in Israël;
toch werd Elia tot niemand van haar gezonden
dan tot een weduwe te Sarepta, in het gebied van Sidon.
En in de tijd van de profeet Elisa
waren er vele melaatsen in Israël;
toch werd niemand van hen gereinigd,
behalve de Syriër Naäman.”
Toen ze dit hoorden
werden allen die in de synagoge waren woedend.
Ze sprongen overeind,
joegen Hem de stad uit
en dreven Hem voort
tot aan de steile rand van de berg
waarop hun stad gebouwd was,
om Hem daar in de afgrond te storten.
Maar Hij ging midden tussen hen door en vertrok.

 

Beste vrienden,

Misschien heeft u in de krant gelezen over dat er een nieuw boek uit is; eigenlijk is het een oud boek maar opnieuw uitgegeven. Het gaat over een pamflet van de vooroorlogse Nederlandse schrijver Menno ter Braak waarin hij, in 1937, waarschuwde voor het opkomende nazisme.

Het heet “Het nationaal-socialisme als rancuneleer”, en het probeert de opkomst van dat extremisme te duiden als een beweging die voortgedreven wordt door gevoelens van bitterheid, afgunst en wrok. Het probeert uit te leggen waar die gevoelens vandaan komen en hoe kwalijk hun uitwerking kan zijn.

Het boek legt uit dat rancune van alles te maken heeft met gelijkheid. Hoe gelijker mensen behandeld worden, des te minder goed kunnen mensen er mee omgaan dat anderen het beter hebben dan zij.

Dat is nogal een inzicht om mee om te leren gaan.   

Ik moest aan dat boekje denken toen ik het evangelie las voor deze zondag. Want rancune is wat we hier zien. Afgunst, wrok, uiteindelijk uitlopend in een poging om Jezus te vermoorden.

De mannen in de synagoge in Nazareth worden geconfronteerd met een waarheid van God: Dat God niet kijkt naar afkomst, naar of je wel tot het juiste volk behoort, of tot het juiste geslacht. Er zijn voor God geen betere klassen en mindere standen, geen hogere of lagere kasten. 

God doet goed aan wie Hij wil. Aan een arme heidense vrouw of een machtige Syrische generaal die altijd tegen het Joodse volk gevochten heeft. Dat zijn confronterende verhalen.

En ze zijn nóg confronterender als je denkt, gelooft, dat je een bijzonder recht hebt op Gods aandacht.

Zoals de mannen in de synagoge geloven.

Want dat is wat ze geloven. Ten diepste. Zij hebben een bijzonder recht op God. Meer dan anderen.. En vanuit die overtuiging kijk je misschien wel de hele dag naar boven, wachtend of God nog eens wat voor jou gaat doen, terwijl je misschien beter eens in de spiegel zou kijken.

Er kunnen veel redenen zijn waarom je denkt een bijzonder recht te hebben op Gods aandacht: Bijvoorbeeld omdat je denkt dat je tot het juiste volk behoort, of je hoort tot het juiste geloof (volgens jezelf dan toch), of je komt uit het juiste land, de juiste stad of de juiste streek.

Dat zijn gevoelens die we niet alleen in de jaren dertig zagen, of die niet alleen maar horen bij de moderne tijd. Ze kunnen overal een plek vinden. Tweeduizend jaar geleden. Negentig jaar geleden. Nu. In de toekomst.

Rancune is een hele bijzondere emotie, het kan je veel vertellen. Als je rancune voelt is dat nooit zomaar. Je voelt je bijvoorbeeld nooit rancuneus jegens historische figuren van lang geleden. We zijn niet rancuneus jegens Napoleon. Hij leefde lang geleden, en onze levens zijn onvergelijkbaar met dat van hem.

Maar je kan wel rancuneus zijn als degene met wie je ooit in dezelfde klas zat, en ongeveer dezelfde cijfers haalde nu wel een grootse carrière heeft, en jij niet.

Of dat mensen waarvan je altijd dacht dat ze minder waren opeens jouw gelijke blijken te zijn. En nu ook iets kunnen krijgen waarvan jij dacht dat het alleen voor jouw soort was bestemd. Een baan, een huis, een gunst van God.

Als de mannen in de synagoge rancuneus worden over de woorden van Jezus dan betekent dat één ding: dat de heidense arme weduwe en de Syrische generaal hun gelijken geworden zijn. En ze weten het. God maakt de mensen tot hun gelijken. Dat klinkt heel fijn, maar kan een moeilijke gedachte zijn. Het confronteert ons met onszelf.

Als iedereen gelijk is, kun je je wel eens iets minder bijzonder voelen.

Gelijkheid klinkt heel mooi, maar niet als jouw leven draait om jezelf en je hang naar je veilige baantje, je veilige bestaantje, en je veilige geloofje met God-garantie. Dat complete vreemden dan jouw gelijken zijn, dat God dus ook en misschien wel eerst naar hen omkijkt is dan – slecht nieuws.

Want het confronteert je met jezelf. Dan moet je in de spiegel kijken. Je geloof was misschien toch niet zo goed. Toch niet zo veilig.

Daar worden mensen boos van. Dat zien we in de krant, en op het internet. En in de synagoge van Nazareth. Dan willen boze mensen anderen vastgrijpen en in de afgrond duwen.

Want rancune gaat van kwaad tot erger. Het is net als woede een verslavende emotie. Als je er eenmaal aan overgeeft ben je na verloop van tijd tot alles in staat.

Maar Jezus, lezen we in het Evangelie, ging midden tussen hen door en vertrok.

Gods waarheid, dat ook ons geloof niet om ons kleine kringetje draait, en niet om dingen die we veilig voor onszelf kunnen houden kun je niet tegenhouden. Je kan Gods waarheid niet beetpakken, arresteren, opsluiten, het zwijgen opleggen, of de afgrond in duwen.

Het gaat hooguit, tussen al het gebrul, midden tussen je door, en vertrekt.

En is dat niet erg genoeg?

Als we ons dus ongemakkelijk voelen bij wat een ander heeft, bij wat een ander kan, bij wat God voor een ander doet. Laten we dan niet de vuist naar de Hemel schudden, maar misschien eens in de spiegel kijken:

Wat zégt dat gevoel? Wat betekent dat gevoel? Waar ben ik bang voor?

Ligt hier een waarheid van God die ik wil vastpakken en de afgrond in wil duwen? Wat leeft er in mijn hart dat niet goed is? Welke illusies over mezelf moet ik loslaten?

Mogen wij met die vragen tot nieuw leven komen, nieuwe wegen gaan. Gods waarheid achterna.

Amen.