In die tijd
zei Jezus tot de menigte der Joden:
“Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald.
Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid.
Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees
ten bate van het leven der wereld.”
De Joden geraakten daarover met elkaar aan het twisten
en zeiden:
“Hoe kan Hij ons zijn vlees te eten geven?”
Jezus sprak daarop tot hen:
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:
Als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet
en zijn bloed niet drinkt,
hebt gij het leven niet in u.
Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt,
heeft eeuwig leven en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag.
Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank.
Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt,
blijft in Mij en Ik in hem.
Zoals Ik door de Vader die leeft, gezonden ben
en leef door de Vader,
zo zal ook hij die Mij eet, leven door Mij.
Dit is het brood, dat uit de hemel is neergedaald.
Het is niet zoals bij de vaderen, die het manna gegeten hebben
en niettemin gestorven zijn;
wie dit brood eet, zal in eeuwigheid leven.”
Beste vrienden,
Het hoogfeest dat we vandaag vieren, Sacramentsdag, Hoogfeest van het Lichaam en Bloed van Christus is heel bijzonder. We vieren de eucharistie. Nu wordt er elke dag eucharistie gevierd, maar vandaag staan we stil bij wat dat ten diepste voor ons betekent.
De lezingen van vandaag nemen ons mee, ver de Bijbelse geschiedenis in. We horen over het manna in de woestijn – het voedsel dat God gaf aan het Joodse volk onderweg in de woestijn – en daarna de wonderlijke woorden van Jezus – over dat Zijn vlees echt voedsel is en Zijn bloed echte drank.
Wat kan daarmee bedoeld worden? Zoals wel vaker is het verstandig om het hele Bijbelse verhaal uit te vouwen.
Het Joodse volk is uit Egypte weggevlucht en is op tocht in de woestijn. In die woestijn is het niet zelfvoorzienend – het is in alles afhankelijk van God. Het moet die afhankelijkheid leren, daar heeft het volk veertig jaar voor nodig. Het moet leren dat alles wat goed is bestaat vanuit een relatie met God en niet uit eigen inzet, eigen intelligentie, eigen dapperheid. Het Joodse volk moet vrijheid leren door navolging te oefenen. De leerschool van de wet binnen te gaan.
Hét teken van Gods dagelijkse zorg voor het volk was het manna. Het was een wonderlijke gave van boven, écht voedsel voor de dag en genoeg voor iedereen. Je kon het niet bewaren. Het had geen zin om je extra in te zetten om bijvoorbeeld twee keer zoveel manna dan een ander op te rapen: dan gaat het de volgende dag direct stinken. Het Manna is een wonder van God, zo krijgt het zijn naam. Als het volk voor het eerst het manna ontvangt zeggen ze tegen elkaar “man hu?”, in het Hebreeuws “wat is dat?”, een uitdrukking van verwondering. Het was niet iets wat ze kenden. (Exodus 16:15)
De goede gave van God leidt echter niet per se tot dankbaarheid. Dat is een grote rode draad door de Bijbel: God geeft de mens goede dingen, maar de mens wijst vervolgens toch God af.
Door de hele passage heen voelen we dat Jezus daar op wijst. Hij wijst op degenen die manna aten en desalniettemin gestorven zijn. De groep die de woestijn inging is daar ook gestorven. Ze vertrouwden God niet, ze bleven twisten met Mozes en op het moment dat God hen aanbiedt om het beloofde land met hen binnen te gaan en aan hen te geven weigeren ze de stap te zetten (Numeri 13-14)
Ook de groep die Jezus omringt staat in die lijn. Ze willen, kunnen Gods werk in hun midden niet zien. En we moeten weten, dit gesprek vindt plaats nadat Jezus de Vijfduizend wonderbaarlijk gevoed heeft. Het wonder heeft al plaatsgevonden maar hun reactie is om te twisten. Ze zijn verdeeld. Een grote groep wil hem afwijzen. Een grote groep zál hem afwijzen.
Maar er is al een duidelijk antwoord van God op die afwijzing. Het is niet zodat God een aanbod doet (een aanbieding, slechts geldig voor korte tijd) en die laat verlopen, de rolluiken dicht doet en voorgoed uit de kring van mensen verdwijnt. Om hen achter te laten aan hun eigen onwil en onkunde.
Integendeel. Net zoals in het Oude Testament het manna uit de hemel bleef komen ook nadat het volk keer op keer was weggelopen voor zijn verantwoordelijkheid. Het manna hield pas op als het volk aangekomen was in het Beloofde Land en daar de vrucht van eigen arbeid kon eten (Jozua 5:12). Het manna bleef komen, God bleef trouw.
Niet alleen liet God het volk niet omkomen in de woestijn, hij legde ook de grondslag voor een nieuwe gave die nog eindeloos veel groter is. God is niet iemand die wat geeft en zegt “zo is het wel genoeg geweest”. Er wordt voor het volk een gave bereid die zo groot is dat ze zich er niet eens iets van kunnen voorstellen. God gaat zichzelf, in Jezus Christus, als gave geven.
Ook dit is een rode draad: God geeft meer dan wij ons kunnen voorstellen. (bv
God houdt niets terug, God geeft geen tiende van zichzelf, God geeft alles van zichzelf wat Hij geven kan: Zijn eniggeboren Zoon. Net zoals de Zoon het enige en uiteindelijke Woord van God is dat door Hem wordt uitgesproken is de Zoon de enige en uiteindelijke Gave van God.
Als God gave is Hij het levende brood, het nieuwe manna. Elke keer als wij samenkomen rond de Tafel van de Heer vieren wij Gods trouw, Gods onmetelijke gave en mogen wij dat op ons laten inwerken. De gedachte aan Gods trouw is immers geen uitnodiging om achterover te gaan liggen en denken dat alles wel goed komt. Gods gave moet door ons in geloof beantwoord worden. (1 Korinthen 10:1-13) En des te groter de gave, des te meer er ook van ons gevraagd wordt.
Mogen we elke keer dat we aangaan aan de Tafel van de Heer daar door geraakt worden, ons geloof verdiepen, ons gebedsleven versterken en niet moe worden het goede te doen. Dan mogen wij uitzien naar de uiteindelijke maaltijd bij God, het huwelijksmaal van het Lam, daar waar we een nieuwe naam krijgen, en zullen eten van het verborgen manna. (Openbaring 2:17)
Amen.