Eerste lezing: Jer. 20, 10-13
Hij heeft het
leven van de arme uit de macht van de boos-
doeners gered.
Uit de profeet
Jeremia.
Jeremia sprak:
“Ik hoor velen fluisteren:
Daar heb je ‘Ontzetting-overal’.
Breng hem aan.
Ja, we brengen hem aan.
Al mijn vrienden willen niets liever
dan mij ten val brengen.
Ze zeggen:
Misschien laat hij zich misleiden;
dan overmeesteren we hem
en kunnen we ons op hem wreken.
De Heer is bij mij als een machtig strijder.
Mijn achtervolgers vallen neer,
ze zullen niet overwinnen.
Ze worden diep beschaamd,
nooit bereiken ze iets.
Hun schande duurt eeuwig,
ze wordt nooit vergeten!.
“Heer van de hemelse machten, die alles
rechtvaardig onderzoekt,
die hart en nieren doorgrondt,
laat mij zien hoe Gij U op hen wreekt.
Ik heb immers mijn zaak in uw handen gelegd.
Zingt een lied, een loflied voor de Heer,
want Hij heeft het leven van de arme
uit de macht van de boosdoeners gered.”
145 evangelie: Mt. 10, 26-33
Weest niet bevreesd voor hen die het lichaam kunnen doden.
In die
tijd zei Jezus tot zijn apostelen:
“Weest niet bang voor de mensen.
Niets is bedekt of het zal onthuld,
niets verborgen of het zal bekend worden.
Wat Ik u zeg in het duister, spreekt dat uit in het licht,
en wat ge u in het oor hoort fluisteren,
verkondigt dat van de daken.
Weest niet bevreesd voor hen, die wel het lichaam kunnen doden
maar niet de ziel;
vreest veeleer Hem,
die én ziel én lichaam in het verderf kan storten in de hel.
Verkoopt men niet twee mussen voor een stuiver?
En toch zal buiten de wil van uw Vader
niet één mus op de grond vallen.
Bij u echter is zelfs iedere haar van uw hoofd geteld.
Weest dus niet bevreesd;
gij zijt toch meer waard dan een zwerm mussen.
Ieder die Mij bij de mensen belijdt,
zal ook Ik als de mijne erkennen bij mijn Vader, die in de hemel is.
Maar ieder die Mij zal verloochenen tegenover de mensen,
zal ook Ik verloochenen
tegenover mijn Vader die in de hemel is.”
Beste vrienden,
De afgelopen dagen hebben we veel gehoord over de duikboot die verdwenen is in de buurt van het wrak van de Titanic. En als je de beschrijving leest over hoe die machine in elkaar geknutseld was, er is denk ik geen ander woord voor, dan wordt het je koud om het hart.
En je vraagt je af: had nu niemand daarvoor gewaarschuwd? Heeft nu niemand gezegd: dit zijn onaanvaardbare risico’s, het is onverantwoord om met zo`n opgevoerde sigarenkoker vier kilometer onder de zeespiegel te varen.
En het antwoord is ja, daar hebben mensen tegen gewaarschuwd. En al die mensen zijn uitgelachen, ontslagen, zwartgemaakt of zelfs vervolgd. Want als mensen eenmaal een waanbeeld in hun hoofd hebben – zeker als dat machtige of rijke mensen zijn – dan willen ze geen slecht nieuws horen.
In de woorden van de baas van het bedrijf dat deze duikboot gebouwd had: “we willen alleen met inspirerende mensen samenwerken”. En mensen die je waarschuwen voor wat fout kan gaan, dat voelt niet zo inspirerend. We hebben net zo`n prachtig vergezicht geschetst. We dromen van een gouden toekomst, en dan komt er zo`n klokkenluider, die zegt dat het niet kan.
Wég met die vent!
Dat is heel menselijk. We hoeven de schuld hiervan dus ook niet alleen maar neer te leggen bij de baas van het bedrijf. Zo ver weg ligt die schuld niet. Die bevindt zich even goed in ons eigen hart. We kunnen blind zijn voor wat we zelf om ons heen aanrichten. Want ieder van ons heeft een blinde vlek – en tot iemand anders het ons vertelt weten wij zelf niet wat het is.
Dat is waar het deze zondag over gaat in de eerste lezing en in het Evangelie, over wat er gebeurt wanneer je het goede probeert te doen, mensen probeert te waarschuwen en je krijgt alleen maar het deksel op je neus. Er wordt kwaad over je gesproken, er wordt over je geklikt, je mag er niet meer bijhoren. Omdat je trouw bent aan de waarheid, of aan het goede. En wat gebeurt er dan? Hoe loopt zoiets af?
In de eerste lezing horen we het beklag van de profeet Jeremia. Van zijn naam is ons woord jeremiëren afgeleid. Als iemand dat over u zegt, dat u aan het jeremiëren bent, dan is dat geen compliment. Dat wil wat zeggen: namelijk dat wij niet anders zijn dan de mensen uit de tijd van de Bijbel, die geen slecht nieuws verdroegen.
Het volk in de tijd van Jeremia is afgedreven, ze zijn weggedobberd van hun roeping om Gods volk te zijn. Ze doen onrecht en lopen valse goden achterna. Maar het overleven van het volk – en hun verblijf in het land van Israël – is afhankelijk van God. Wie zich van hem afwendt krijgt hoe dan ook een rekening. Dat is waar Jeremia tegen waarschuwt. Als jullie zo verder gaan, als jullie onrecht doen, als jullie God niet meer willen kennen dan heb je ook geen greep meer op het land. Dat raak je kwijt! Er zal een oorlog komen die je niet gaat winnen en het volk zal worden weggevoerd!
Maar de waarschuwing wordt niet aangenomen en er vindt geen bekering plaats. Maar Jeremia had wel gelijk. Hij zei het niet om te jeremiëren, of omwille van zijn eigen trots, of om aandacht te krijgen. Hij zei het omdat het waar was, omdat hij niet kón zeggen dat alles goed zou komen, terwijl het niet goed zou komen. De gave om meeloper te zijn, was hem niet gegeven.
Maar afgewezen worden, dat doet wat met mensen: iedereen heeft behoefte aan erkenning, en afgwezen worden juist omdát je het goede doet is dubbel zo schrijnend. Daar beklaagt Jeremia zich over, luidkeels!
En in zekere zin kunnen we zeggen, wat de leiders in de tijd van Jeremia overkomen is, dat was hun straf. De rampspoed die over het land werd uitgestort was wezenlijk verbonden met hun doofheid en blindheid.
In het Evangelie spreekt Jezus de leerlingen toe, hij bereid hen voor op hun taak. Net als ooit de profeten op pad werden gestuurd om te waarschuwen worden zij op toch gestuurd om te verkondigen, om alle volken tot leerling te maken. Maar ze worden ook zelf vermaand. “Denk niet dat je altijd met gejubel zal worden binnengehaald. Integendeel. Je zal altijd met tegenwerking, met gebrek aan erkenning rekening moeten houden. Als iedereen je alleen maar geweldig vindt, ben je misschien iets anders aan het verkondigen dan het Evangelie!”
In de denkwereld van de Bijbel is er een grote identificatie tussen de boodschapper en degene die hem zendt. De boodschapper (de apostel) deelt niet alleen in de volmacht van degene die hij vertegenwoordigt, maar de band gaat ook nóg dieper. In het christelijke leven zal je ook gekwetst worden, verworpen worden minstens door iemand. Dat is onvermijdelijk want de Heer zelf is gekwetst, is verworpen. Als je deelt in Zijn leven dan krijg je ook – op je eigen manier – te maken met beproevingen, met verdrukking, met afwijzing. Dat is altijd zo geweest en dat zal altijd zo blijven (1 Petrus 4:12). Het goede doen is gewoon niet altijd even makkelijk.
En omdat we dat weten, weten we ook dat we de oplossing niet in onszelf moeten zoeken. Als we gekwetst zijn omdat we het goede hebben willen doen, ontslagen zijn omdat we de waarheid hebben gesproken, er uit liggen omdat we niet gezellig willen meedoen met onrecht dan is het antwoord niet om woedend om je heen te slaan. Ons fundament is Christus, onze burcht is God. We weten niet hoe God rechtse slagen slaat met het kromme hout van ons bestaan, maar dat is wat Hij doet, dat is wat Hij blijft doen.
God is zélf waarheid, de waarheid is uit God. De waarheid is geen ongedekte cheque die je afgeeft in de blinde hoop dat het misschien wat oplevert. Wie de waarheid verkondigt doet Gods werk, God zal het hem of haar belonen.
Amen.