Er trad een mens op, een gezondene van God;
zijn naam was Johannes.
Deze kwam tot getuigenis,
om te getuigen van het Licht,
opdat allen door hem tot geloof zouden komen.
Niet hij was het Licht,
maar hij moest getuigen van het Licht.
Dit dan is het getuigenis van Johannes,
toen de Joden uit Jeruzalem
priesters en levieten naar hem toezonden
om hem te vragen:
“Wie zijt gij?”
Daarop verklaarde hij
zonder enig voorbehoud en met grote stelligheid:
“Ik ben de Messias niet.”
Zij vroegen hem:
“Wat dan?
Zijt gij Elia?”
Hij zei:
“Dat ben ik niet.”
“Zijt gij profeet?”
Hij antwoordde:
“Neen.”
Toen zeiden zij hem:
“Wie zijt gij dan?
Wij moeten toch een antwoord geven
aan degenen, die ons gestuurd hebben.
Wat zegt gij over uzelf?”
Hij sprak:
“Ik ben, zoals de profeet Jesaja het uitdrukt,
de stem van iemand, die roept in de woestijn:
Maak de weg recht voor de Heer!”
De afgezanten waren uit de kring van de Farizeeën.
Zij vroegen hem:
“Wat doopt gij dan
als gij de Messias niet zijt,
noch Elia, noch de profeet?”
Johannes antwoordde hun:
“Ik doop met water,
maar onder u staat Hij, die gij niet kent,
Hij die na mij komt,
ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken.”
Dit gebeurde te Betanië,
aan de overkant van de Jordaan
waar Johannes aan het dopen was.
Beste vrienden,
Als je graag romans leest, of kortere verhalen. Is de dialoog één van de belangrijkste dingen om op te letten. Hoe praten de hoofdpersonen van het boek met elkaar? Gebruiken ze passende woorden, het juiste register? Klinken ze natuurlijk? Of leest de dialoog eerder kunstmatig, praten de personages met elkaar in een houterige, rare stijl waaruit je kunt afleiden dat de schrijver niet zo goed zijn best heeft gedaan (of misschien wel niet zo goed kan schrijven)
Wát een goede dialoog is soms wat moeilijker vast te stellen voor de lezer. De betekenis die tussen woorden en regels besloten ligt is soms voor ons versluierd omdat de afstand tussen ons en het verhaal erg groot is. In een Engelse roman uit de negentiende eeuw, bijvoorbeeld in Pride or Prejudice lees je vaak gesprekken tussen jongedames van stand over de inkomens van vrijgezelle mannen.
Mister Darcy is goed voor tienduizend pond per jaar. Mister Bingley daarentegen leeft van vierduizend pond per jaar. Tegenwoordig zou je denken, zulk soort uitwisselingen horen thuis in de Quote en niet in een romantisch verhaal. Maar in het Engeland van de negentiende eeuw moest je weten hoe vermogend iemand was om te kunnen bepalen of iemand een geschikte huwelijkspartner kon zijn. En als je niet weet dat tweeduizend pond al een vermogen is, en je met tienduizend pond per jaar tot de grootste grootverdieners van het land behoort, dan zou je de gesprekjes tussen Elizabeth en Jane niet begrijpen.
Zojuist hoorden we de woorden uit het Evangelie van Johannes. We luisteren mee met een gesprek tussen Johannes de Doper en een soort onderzoekscommissie die op pad is gestuurd door de leiders van het Joodse volk.
En… wat een vreemd gesprek is dat! Wat een rare dialoog!
Men vraagt aan Johannes de Doper wie hij is, en hij antwoordt ik ben de Messias niet.
Wat gek! Het is een beetje alsof je ergens komt. Iemand schud je de hand en vraagt je wie je bent, en dan zeg je heel plechtig: “ik ben niet Koning Willem-Alexander!”. Zo klinkt dat een beetje. Als je zoiets zou zeggen zouden mensen denken dat je een apart gevoel voor humor hebt, of gewoon wat verward bent.
Wat is er aan de hand? Kan de auteur van het Johannesevangelie niet zo goed schrijven? Doet hij zomaar wat? Of gebeuren er dingen die wij op zo`n grote afstand – tweeduizend jaar en meer dan drieduizend kilometer niet goed begrijpen?
Johannes, wie ben jij? Dat vragen de leiders van het volk zich af. Johannes trekt enorm veel mensen naar zich toe. Hij roept op tot bekering, hij biedt een doopsel aan dat een teken van bekering is. Johannes is in beeld. Iederéén praat over hem. Maar wie ís hij? Dat is een dringende vraag. Hij is te groot om te negeren. Maar komt hij van God, of niet? En als hij van God komt, wat betekent het dan wat hij doet? En ónder al die vragen ligt de enige écht belangrijke vraag: ís hij de Messias?
Sommige vragen zijn zo belangrijk dat je ze niet letterlijk stelt. Als in Pride and Prejudice er gevist wordt naar de financiële status van Mr. Darcy dan komt dat niet vanuit een soort zonderlinge hobby, zoals sommige andere mensen elke dag de beursberichten lezen en daarover discussiëren: men wil weten of hij een goede echtgenoot zou kunnen zijn!
Als de leiders van het volk aan Johannes vragen: wie ben jij? Dan vragen ze niet naar wat er op zijn identiteitskaart staat. (“J. de Doper, Badweg 7, Bethanië. Geboortedatum 24 juni, 1 voor Christus”). Ónder die vraag ligt de échte vraag, de vraag die níet uitgesproken wordt.
“Wie ben jij” = “Waarom krijg je zoveel aandacht van mensen? Op een manier zoals iemand zou doen die een rechtstreekse opdracht van God gekregen heeft, zoals de …. Messias”
“Wie ben jij” betékent hier: “Ben jij de Messias?”. De leiders van het volk wéten dat er wat op til is. Er staat wat te gebeuren. Net zoals in onze tijd, we voelen onzekerheid. De oude, vaste waarden zijn weg. De toekomst is onzeker. Er gaat íets gebeuren, ten goede of ten kwade. Dát gevoel herkennen wij wel, ook na tweeduizend jaar en op drieduizend kilometer afstand voelen wij die onzekerheid. Die spreekt tot ons.
Maar het verschil tussen hen en ons is dat zíj het antwoord niet kennen. Ze grijpen naar schaduwen en voorstellingen. Ze zijn ontwikkelde mensen maar al die kennis lijkt tot niks meer te leiden. Hun geleerdheid is een labyrint geworden dat alleen maar verder en verder de diepte in voert, zonder uitgang.
En áls er dan wat gebeurt duiken ze op Johannes. “Er gebéurt wat rond Johannes, dus Johannes ís datgene wat gebeurt!” (Ook in de eerste eeuw kende men deze talkshowlogica)
Maar de leiders van het volk en de mensen die ze uitsturen komen niet verder dan de oppervlakte: ze zien de échte, diepere realiteit niet. Ze horen de woorden die Johannes spreekt, ze zien de tekens die hij doet, maar ze vatten de onderliggende waarheid niet.
Een beetje als mensen die denken dat Pride and Prejudice een roman is over rentestanden en pachtrecht. Maar dan mis je het punt!
Johannes de Doper maakt iets zichtbaar maar hij is niet datgene dat zichtbaar gemaakt moet worden. Hij wijst naar Jezus, die na hem komt. Hij verwacht de komst van de Heer, zijn hele leven staat in teken van die verwachting. Wat voor ons de vier zondagen van de Advent is, dat is voor hem de opdracht van zijn hele bestaan: de weg vrijmaken voor Hij die komt.
Wat een moedig maar moeilijk leven is dat! Leven uit énkel verwachting, je weet dat de Heer komt, je weet zelfs uiteindelijk wie het is maar het was Johannes niet gegeven om het publieke leven van Jezus zélf mee te maken, zelf met de apostelen en leerlingen mee te trekken door Galilea, naar Jeruzalem om daar alles te vervullen. Wat zal hij daarnaar verlangd hebben, maar zíjn hoofdstuk is een andere, de inleiding, de voorbereiding.
Maar áls je dat weet. Áls je weet dat jouw leven verwachting is, dan weet je ook dat jouw werk, zelfs jouw bestaan, niet het belangrijkste is. Het is maar een aanloop, een opmaat naar wat komt. Als we dat beseffen, zien we pas echt hoe de leiders van het volk en de onderzoekscommissie in het duister tasten. Ze zíen het niet – ze kúnnen het niet zien.
Dát is een rode draad door het hele Johannesevangelie loopt: de mensen die het hadden moeten weten, het hadden kúnnen weten, die als wachters op de toren waren aangesteld om uit te zien naar het eerste licht, zijn níet klaar voor die taak!
Dan kun je zeggen: dat voelt niet als een blijde boodschap! Het is zondag Gaudete vanochtend, zondag van de blijdschap, maar waar zit die blijdschap hem dan in? Kunnen we blij zijn met mensen die het licht niet zien en in de duisternis blijven?
Die blijdschap, beste vrienden, is er wel degelijk. Want Jezus kómt. En dát Hij komt is níet afhankelijk van iemands toestemming. Zijn komst hangt niet af van het rapport van de Onderzoekscommissie Doperzaken. Het hangt niet af van wat de Tempelraad er van vindt, of de Farizeërsfederatie er wel of niet in twee derde meerderheid mee akkoord gaat. Het hangt niet af van of de Hogepriester wel of niet zijn gouden zegel in het zachte was drukt. Zelfs alle duisternis ter wereld kan het licht van het naderende Kerstfeest niet verzwelgen. Dát is grond voor blijdschap. Dát is wat we mogen begrijpen, en als we daar íets van begrijpen dan zijn we verder dan die hele polonaise van moedwillig misverstand die rondjes draait om Johannes de Doper.
Er zijn er die hun ogen sluiten voor het licht. Dat houdt het licht niet tegen. Nog maar een paar korte dagen en het breekt door, we zullen het met eigen ogen zien, in vreugde ervaren en er met blijdschap van getuigen.
De Heer komt!
Amen!