Eerste lezing: 2 Sam. 7,1-5,8b-11, 16
Toen Koning David zijn intrek had genomen in zijn paleis
en de Heer gezorgd had,
dat al zijn vijanden, in heel de omtrek, hem met rust lieten,
zei hij tegen de profeet Natan:
“Nu moet u eens zien!
Zelf woon ik in een paleis van cederhout
en de ark van God staat onder tentdoek!”
Natan zei tot de koning:
“Doe gerust wat u van plan bent;
de Heer staat u bij.”
Maar diezelfde nacht nog
werd het woord van de Heer gericht tot Natan:
“Zeg aan mijn dienaar David:
Zo spreekt de Heer:
Gij wilt voor mij een huis bouwen en mij daarin
laten wonen?
Zo spreekt de Heer,
Heer van de hemelse machten:
Ik heb u uit de steppe gehaald, achter de schapen vandaan
om vorst te zijn over mijn volk Israël.
Op al uw tochten heb ik u bijgestaan,
al uw vijanden heb ik vernietigd,
uw naam heb ik groot gemaakt als die van de groten der aarde.
Ik heb mijn volk Israël een gebied gegeven
en het daar geplant om er te wonen.
Het wordt niet meer opgeschrikt en door geen
boosdoeners verdrukt
zoals vroeger,
in de tijd
dat ik over Israël, mijn volk, rechters had aangesteld.
Ik heb gezorgd dat al uw vijanden u met rust laten.
De Heer kondigt u aan,
dat Hij voor u een huis zal oprichten.
Zo zal uw huis en uw koninklijke macht altijd stand houden;
uw troon staat vast voor eeuwig.”
Evangelie: Lc. 1: 26-38
Toen Elisabeth zes maanden zwanger was,
werd de engel Gabriël van Godswege gezonden
naar een stad in Galilea, Nazaret,
tot een maagd, die verloofd was met een man die Jozef heette,
uit het huis van David;
de naam van de maagd was Maria.
Hij trad bij haar binnen en sprak:
“Verheug u, de Heer is met u.”
Zij schrok van dat woord
en vroeg zich af wat die groet toch wel kon betekenen.
Maar de engel zei tot haar:
“Vrees niet Maria, want gij hebt genade gevonden bij God.
Zie, gij zult zwanger worden en een Zoon ter wereld brengen
en gij moet Hem de naam Jezus geven.
Hij zal groot zijn
en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden.
God de Heer zal Hem de troon van zijn vader David schenken
en Hij zal in eeuwigheid koning zijn over het huis van Jakob
en aan zijn koningschap zal nooit een einde komen.”
Maria echter sprak tot de engel:
“Hoe zal dit geschieden daar ik geen man beken?”
Hierop gaf de engel haar ten antwoord:
“De heilige Geest zal over u komen
en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen;
daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht
heilig genoemd worden, Zoon van God.
Weet dat zelfs Elisabeth, uw bloedverwante,
in haar ouderdom een zoon heeft ontvangen
en, ofschoon zij onvruchtbaar heette,
is zij nu in haar zesde maand;
want voor God is niets onmogelijk.”
Nu zei Maria:
“Zie de dienstmaagd des Heren;
mij geschiede naar uw woord.”
En de engel ging van haar heen.
Beste vrienden.
We staan op de drempel van het Kerstfeest. Komende kerstavond en kerstnacht zal het weer een drukte van belang zijn met heel veel mensen die, hoewel ze maar één of twee keer per jaar in de kerk komen toch heel welkom zijn. “Kerstkatholieken” leren ons dat de kerkelijke gemeenschap er niet alleen maar is voor zichzelf, voor de eigen groep die hier bijna wekelijks is, de harde kern, maar ook een boodschap heeft naar de hele wereld toe. De “mensen van Kerst” spelen een belangrijke rol in het doorgeven van dat kerstlicht.
Maar vandaag is het nog anders. Vierde advent, we zijn hier met een vaste groep kerkgangers bijeen. Niet veel meer en niet veel minder dan op een “doordeweekse zondag”. Ik wil dan ook van de gelegenheid gebruik maken om iets meer de diepte in te gaan. In de kerstnacht moet je anders preken, voor mensen die misschien maar eens per jaar de blijde boodschap horen. In de woorden van de Bijbel: de één heeft melk nodig, de ander kun je vlees geven. Vandaag staat er vlees op het menu.
Het zijn zulke mooie lezingen vandaag. De eerste lezing komt uit het boek Samuël: we horen over koning David die – gesteund door God – eindelijk zijn koningschap veiliggesteld ziet. En vanuit zijn mooie paleis kijkt hij naar hoe het er met God voorstaat. In het Oude Testament zwerft God niet als pure abstractie een beetje in de lucht rond, nee! Zijn aanwezigheid wordt gevoeld in de Ark van het Verbond, een heilige kist waar de tafels van de Wet in liggen. Die Ark is heilig, God is daar op één of andere manier in aanwezig.
En hoe staat die Ark er bij? David vertelt het ons. Hij schaamt zich er voor. Zelf woon ik in een paleis van cederhout en de ark van God staat onder tentdoek! zegt hij! Als we een goed Godsbesef hebben dan weten we dat we God moeten eren. Als dat niet op een goede manier gebeurt dan voelen we dat er wat mist. Koning David ziet dit, hij ziet dat een tent met de Ark er in tekort schiet. Ook voor God moet een huis gebouwd worden. Het woord staat nog niet in deze lezing, maar wat hij wil een Tempel oprichten voor God. Die tempel zal er ook komen, maar niet door hem. Zijn zoon, koning Salomo, wordt naar de belofte die God aan David doet (2 Sam 7:13) degene die de eerste tempel zal bouwen. Maar dat terzijde.
Het interessante is wat er gebeurt als David zegt dat hij voor God een huis op wilt richten om hem die eer te geven komt er een Godsspraak van de Heer terug via Natan de profeet. God geeft Davids wens als het ware terug: niet jij gaat een huis voor mij bouwen, maar ik bouw een huis voor jou. Jij, David, jij wil dingen voor mij doen. Dat is heel fraai, maar kijk maar eens wat ik voor jou ga doen! Jouw huis zal ik verheffen, er komt een koningschap dat nooit voorbij zal gaan!
God wil aanwezig zijn tussen de mensen. Dat begint er mee dat God een heilige plaats krijgt. Het Joodse volk draagt God met zich mee in de Ark van het Verbond. Later krijgt die Ark een plek in het centrum van de tempel in Jeruzalem. Die tempel zelf wordt een heilige plek waar je God kan ontmoeten. Een heilige plek die draait om Gods eer. Maar hoe belangrijk dat ook is, voor God is dat niet genoeg. Want hoe belangrijk het ook is om God alle eer te brengen, dat is niet in de eerste plaats waar het God om te doen is. Het eerste doel van God is niet Gods eigen eer. Gods plannen zijn veel groter dan dat, God heeft veel meer te geven dan dat. Wij kunnen dingen voor God willen doen, soms mogen we ook dingen doen voor God, maar God gaat nog veel meer voor ons doen.
Mensen hebben concrete plekken nodig waar God zich laat vinden. Wij kunnen niet goed zonder dat soort pleisterplaatsen. God is zo goed om ons van die bijzondere plaatsen te geven, zoals in de tijd van de Bijbel de tempel dat was. Maar elke plaats waar God aanwezig is, is ook een kwetsbare plek! Elke plek die wij voor God willen bouwen staat op wankele grond. Dit zien we continu in de Bijbel terug: de Ark is vaker dan niet in gevaar! Vijandige volken zouden hem kunnen stelen! Je kan dan een tempel bouwen, een heilige plaats. Met hoge muren en bronzen deuren. Maar tempels kunnen worden verwoest. Ook dat is twee maal gebeurd!
Ook voor ons geldt dit. Je kan zestig jaar geleden allemaal nieuwe kerken bouwen, maar nu worden die kerken weer met evenveel gemak afgebroken en omgebouwd tot winkelcentrum of zwemparadijs. Dat is moeilijk om te vatten, maar het ligt in de aard der dingen.
Álles wat wij voor God willen doen in deze wereld is uiteindelijk even kwetsbaar als al het andere in de wereld. Zelfs de tempel van God, die ook voor Jezus heilig was, is maar een voorwaardelijk huis van de Heer. Alle goddelijkheid die je in een tempel vindt is daar onder voorwaarden, tijdelijk.
Het is er zolang het er is, en als het volk ontrouw wordt, dan komt er ook onherroepelijk een einde aan de heiligheid van de tempel, dan kan God daar niet meer zijn. (1 Koningen 9:7, 2 Kronieken 7:20)
Dit zien we ook terug als de eerste tempel verdwenen is en er een tweede wordt gebouwd. Deze blijft hoe dan ook omstreden. Het voelt voor veel mensen als iets dat de belofte van Gods aanwezigheid niet écht inlost. Er is onzekerheid, twijfel… Ís dit het nou? Gods huis onder de mensen? De profeet Jeremia al berispt de mensen die als het ware achterover gaan liggen op de tempelstenen en denken dat het wel goed komt, ongeacht hoe ze zich gedragen. Alsof de tempel een soort magische amulet is die je tegen de consequenties van je eigen handelen beschermt! (Jer. 7,4:11)
Maar zolang God daar is, zolang God aanwezig is op die omstreden, soms zelfs corrupte plek, is die plek heilig. De Ark is echt heilig. De tempel – gebouwd door mensenhanden – was echt heilig. Jezus zelf brandde van toewijding voor de heiligheid van de tempel en ging zelfs de confrontatie aan met degenen die daar een loopje mee namen!
Maar het is niet genoeg. Het kán niet genoeg zijn. De tempel is niet genoeg. Als God een plaats krijgt is die plaats nooit genoeg. Het blijft hoe dan ook een voorwaardelijke plek, en voorwaardelijkheid is niet genoeg. Hoe heilig die tempel van God ook is, God is te groot voor één plek. God wil de mensen nabijkomen, zich met hen verenigen, zelfs mens-worden. Niet voorwaardelijk onder de mensen zijn, maar on-voorwaardelijk. Het is onvoorstelbaar. Maar voor God is niks onmogelijk!
David zegt tegen God: “ik wil voor jou een huis bouwen” en dat is een práchtig idee. Een edel plan in het hart van de grote koning David. Maar God draait zelfs de prachtigste plannen van de mensen om en legt zijn eigen plan daar over heen: “David, ik zal zorgen voor een koningschap dat álle verwachtingen overtreft, een koning uit het huis van David die niet alleen koning is van één plek, één land, één tijd, maar een Koning die de Heilige Gods is, die mens wordt en de kloof tussen God en mens zal dichten. In Hem wordt God mens, zodat de mens bij God kan komen.
Zo komen we uit bij kerst, omdat zonder kerstfeest, zonder de geboorte van dat kind dat de Messias is, de God-mens die de wereld gaat redden van de dood, er geen oplossing kan komen voor dit probleem. Zonder Messias, zonder Koning Jezus kunnen God en de mensen níet dichter bij elkaar komen dan in zo`n tempel: een geschonden, corrupte, voorwaardelijke plek, achter dichte voorhangsels en de dikke rook van brandoffers. (De paradox van de tempel: de plek van Gods aanwezigheid is ook de plek die God ten diepste verborgen houdt en aan het zicht onttrekt) En dat is niet genoeg. God kán daar geen genoegen mee nemen. Hij moet naar de mensen toe.
En hoe doet hij dit? Hij doet dit door Maria, dat is de betekenis van Maria in ons Evangelie van vandaag. David verlangt ernaar om een tempel te bouwen voor de Heer, Maria wordt gevraagd in zekere zin zèlf een tempel van God te zijn zodat de Heer in de wereld kan komen; zodat Gods Woord mens kan worden en onder ons kan wonen. Hij doet dat niet búiten mensen om, maar het initiatief komt nu van de andere kant.
David vroeg zelf om een tempel te bouwen. God geeft als antwoord aan David dat Salomo dat zal doen. Salomo krijgt zelf geen bijzondere opdracht of openbaring: hij gaat aan het werk op grond van de godsspraak van de Heer die aan zijn vader is gegeven. Maar in het geval van Maria is het God zelf die zich direct tot haar richt. Alle initiatief komt nu van God. Hier, bij Maria, is geen menselijke ambitie meer te vinden - geen grandioze dromen en plannen - alleen maar openheid voor het werk dat God voorheeft. David is een grote koning omdat hij wil handelen naar zijn plan. Maria is een nog grotere koningin omdat zij volledig open staat voor Gods plan.
Zij zal zwanger worden van de Heilige Geest en haar kind wordt de Koning. Hij is de vervulling van alle beloften die God aan koning David deed. In zijn Koninkrijk is ruimte voor alle mensen, is God niet gebonden aan één plaats. Zijn koninkrijk wordt er niet één van brute macht, van geweld en afrekeningen, leven door het zwaard. Het wordt een koninkrijk van vrede, vergeving, genezing, ontmoeting, redding.
Geen koninkrijk dat overwint door wapengeweld, maar dat groeit naar mate het feller bestreden wordt. Een koninkrijk dat niet eindigt, maar eerder begint aan het kruis. Want het is geen toeval dat wanneer alles volbracht is en Jezus sterft aan dat kruis, precies dát het moment is dat de voorhang van de Tempel in tweeën scheurt: de voorhang die tot doel heeft het Heilige der Heiligen, af te schermen van de onreine wereld. (Mt. 27:50-51). God opent nu de gordijnen.
Het kruis is het begin van het einde van de tempel. De tempel gaat voorbij, het moet zo zijn. Gods Woord gaat nooit voorbij. Gods Woord wordt vlees en komt onder ons wonen. Het kerstlicht, eenmaal ontstoken, gaat nooit meer uit. Wij mogen God voortaan aanbidden niet hier op een berg, of daar in een verre stad maar eerst in de kribbe en dan in Geest en Waarheid (Joh. 4:23) tot het moment dat we samenkomen in het nieuwe Jeruzalem, de stad van God die uit de Hemel neerdaalt. Een tempel zullen we daar niet zien we daar niet “want God, de Heer (…) is haar tempel, evenals het Lam (Openbaring 21:22). God zélf is haar licht, het lam haar lamp. (id 21:23)
Naar haar gaan de volken toe. (Jesaja 60:3) En wij gaan met hen mee.
Amen