Saturday, 25 May 2024

Zondag Drie-eenheid

 

De elf leerlingen begaven zich naar Galilea,
naar de berg die Jezus hun aangewezen had.
Toen zij Hem zagen
wierpen ze zich in aanbidding neer;
sommigen echter twijfelden.
Jezus trad nader en sprak tot hen:
“Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde. Gaat dus
en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen
en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest,
en leert hun
te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb.
Ziet, Ik ben met u
alle dagen
tot aan de voleinding der wereld.”

 

Beste vrienden,

Om de zoveel tijd wordt ik bestookt door berichtjes van een islamitische kennis van mij. Hij heeft namelijk hele sterke meningen over de Drie-eenheid. Dat vindt hij maar onzin. De Drie-eenheid. Daar vertelt hij mij dan over. Misschien in de hoop dat hij mij overtuigt en dat ik dan ook moslim word. Hij vindt dat een gezellig idee, denk ik.

In ieder geval, de Drie-Eenheid, dat ziet de christelijke kerk volgens hem helemaal verkeerd. En hij stuurt hij mij dan artikeltjes door van theologen die niet in de Drie-eenheid geloven. “Zie je wel!” lijkt hij dan te zeggen. “Die hebben er ook op gestudeerd! En die komen uit op iets wat wèl logisch klinkt”. Precies voor deze week, Zondag Drie-eenheid, kreeg ik er weer een stapel in mijn digitale brievenbus. Alsof het zo gepland was.

God is één. Dat is begrijpelijk. (Denken we!) De Drie-eenheid is onbegrijpelijk. Een logische tegenstelling, lijkt het wel! Éen is toch geen Drie? Drie toch geen Eén? En hoe moet God dan Drie-in-Eén zijn? Vader, Zoon en Heilige Geest! Als we dat nu eens zouden afschaffen, dan zou alles een stuk eenvoudiger worden, het klinkt ook wat moderner.

En toegegeven. Ik hoor soms ook collega’s zuchten dat het allemaal zo moeilijk is om te preken over de Drie-Eenheid. Maar elke keer dat je dat hardop zegt maak je het nog moeilijker en niet alleen voor jezelf. Je geeft dan de Drie-Eenheid, die diepe waarheid van ons geloof een aura van onbenaderbaarheid. Je wordt al bang om er wat over te zeggen!  

Soms wordt zelfs Augustinus er bij gehaald: het bekende verhaal is dat Augustinus over het strand liep en nadacht over de Drie-Eenheid en hij komt daar een kind tegen dat met zijn schepje en emmertje steeds naar het water loopt en het water dan uitgiet in het kuiltje met zijn schepje gegraven heeft.  “Wat doe je daar?” vraagt Augustinus. “Ik ben de zee aan het leegscheppen”, zegt het kind. En toen Augustinus zei dat dat onmogelijk was zegt het kind gevat: “niet zo onmogelijk als het proberen te begrijpen van de Drie-eenheid!”, waarop het verdween. Dat verhaal is echt, maar we moeten wel begrijpen dat Augustinus ook een heel dik en heel goed boek schreef over de Drie-eenheid. Dit visioen hield hem niet tegen!

En het was zo belangrijk dat hij dat boek schreef! Hij maakte zich er niet met een Jantje-van -Leiden vanaf. Nee. We mogen pas achteroverzitten en zeggen dat het mysterie groter is dan wij zijn als we echt een poging gedaan hebben om het te benaderen. Eerder niet. Want dat God fundamenteel voorbij ons begrip gaat, dat is nou eenmaal zo. Elke waarheid over God, gaat immers de grenzen van ons denken en onze taal voorbij.

Ik ga het dus vanochtend hebben over de Drie-Eenheid. En ik wil eerst dus van een belangrijke misvatting af. Namelijk het gezegde dat de Eenheid van God zo eenvoudig is, een vanzelfsprekende norm, iets natuurlijks – waar later steeds meer aan is toegevoegd, zodat het Drie-in-Éen werd.

Dat is namelijk niet zo. Dat er Één God is, is helemaal niet vanzelfsprekend. Als we kijken naar de wereldgeschiedenis, van alle volkeren. Dan zie je dat ze bij veel dingen een besef hebben dat iets heilig is, een boom, een steen, een rivier, een berg, de haard of een drempel, het graf van een bijzonder mens, dat alles is geladen met heiligheid. En alle volkeren beginnen met het zien van een veelheid van goden die zich in die heilige plekken verschuilen.

Dat er een eenheid moet zijn, dat al die heilige plekken en gevoelens van ontzag iets met elkaar te maken hebben is helemaal geen vanzelfsprekend inzicht. Alleen de allerknapste koppen in de samenleving, we zouden tegenwoordig zeggen, de filosofen, kijken naar wat er achter de verschijningen kan zitten en zeggen, er moet één grond van alle dingen, één bron van alles wat is. Geen vijf, of twintig. Één. In de cultuur van de Oude Grieken, waar wij de erfgenamen van zijn was dat het inzicht van een hele kleine groep diepe denkers. Parmenides, Plato, Aristoteles. Die zagen dat in. Alleen zij. In het Hindoeïsme met een miljoen goden, wisten de filosofen wel: alles is één. Alles is Brahman. Maar dat zijn de filosofen.

En een echte relatie hebben met die ene oerbron, die filosofengod, dat kan niet. Het hoogst denkbare is dat je aan die ene God kan denken, daarover kan mediteren, of misschien een filosofisch boek over kan lezen. En dan heb je het wel gehad. Leuk voor die paar mensen die het zich kunnen veroorloven om een hoge BTW op boeken te betalen. Maar de rest heeft pech gehad. De ene God is onmetelijk ver weg. Wij kunnen naar die God verlangen, maar die God komt nooit naar óns toe.

Gelukkig trekt de echte God – die wij kennen uit de Bijbel - zich hier niks aan. Het Jodendom en het Christendom vertrekken niet vanuit een verheven gedachte of een inzicht van de grote filosoof Mozes. Nee, het vertrekt bij God vandaan, die – in tegendeel tot wat de grootste denkers bedacht hebben - alles in het werkt stelt om gekend te worden, niks geen eeuwig oerprinciep ergens  eindeloos ver weg. Nee: een God die zich wíl laten kennen, die zich openbaart.  

God is gepassioneerd, hij is vol gevoel. Hij wil relaties aangaan, we zeggen dat Hij liefde is, het hoort tot zijn wezen om relationeel te zijn, dat betekent dat Hij op één of andere manier al een relatie in zich draagt. En die relatie, die veelheid laat Hij ook zien. In Vader, Zoon en Geest.

We ontmoeten voor het eerst God de Vader. Hij schept alles wat er is, we voelen zijn voetafdrukken om ons heen. We kunnen hem gissen. Langzaam aan laat Hij zich kennen, door tekenen – de brandende braamstruik – door wonderen, stemmen, het noemen van je naam. Maar we kijken nog door een donkere spiegel: wie zit er achter? Ben jij dat God?

Is het volk eenmaal door de grenzen van het oude leven heen, door de grenzen van Egypte heen, dan zoeken ze Hem door het volgen van de Wet. De Wet is heilig, want zij komt van God. Maar zij is ook nog onpersoonlijk. Ze bereidt ons voor op de volledige relatie met God, maar is niet de volheid van die relatie. Maar het is weer een stap.

We horen een tweede stem, al in het Oude Testament, die van de Geest, die spreekt door de Profeten. Het is niet de stem van de Wetgever, maar de stem van iemand die weet wat de wet betekent. Het is geen toeval dat tot in de tijd van Jezus er mensen waren die zich wel hielden aan de Wet, maar niks van de profeten wilden weten[1]. Ze klampten zich vast aan de eerste fase van de openbaring, maar sloten zich af voor wat er daarna op volgde. Maar wie de profeten hoort weet, deze stem is in harmonie, het is de volgende stap. We weten nog niet hoe alles heet, hoe alles werkt, maar God laat ons iets nieuws zien, richt zich weer op een nieuwe manier tot ons.

Als Jezus komt, de Zoon van de Vader, horen we een derde stem, zien we een derde persoon. Hij komt niet om een leer te brengen, maar toont zichzelf als iemand die één is met de Vader, maar toch zoon is. Hij richt zich niet tot de Hogepriesters of een andere kleine groep maar strekt zijn handen uit naar iedereen. Hij gaat aan tafel met mannen en vrouwen, tollenaars en farizeeërs, collaborateurs en verzetslieden, heiligen en hoeren. Hij is geen breuk met de wet, Hij is geen breuk met de profeten, Hij is in volledige eenheid met hen, en toch weer ánders. Toch iets nieuws.

Jezus opent de weg naar de Vader. Het kruis laat zien dat God zich nergens door laat tegenhouden om zich tot ons te richten, ons op te nemen in Zijn leven. Zelfs de dood, die onmogelijke barrière wordt afgebroken. Na zijn opstandig is het Thomas die Gods openbaring in Jezus herkent als Hij zegt “mijn Heer en mijn God”.

Jezus blijft veertig dagen bij de leerlingen. Maar de volgende stap vereist dat Hij niet op één plaats zal blijven. Hij is niet opgestaan om als een onsterfelijke goeroe eindeloos door Galilea heen te trekken. Hij gaat op naar de Vader om te laten zien dat God begin en einde van heel ons leven. Hij gaat ons voor op Hemelvaart. Maar laat ons niet alleen. De Geest, die wij al hoorden in de profeten gaat klinken op het Pinksterfeest. De derde persoon wordt ons nu helemaal openbaar. De kerk, vervult van de Geest gaat de wereld in om alle volkeren tot leerling te maken, ze te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest: Om alle grenzen over te gaan.

Alles wat we in de Bijbel lezen is de neerslag van die ontmoetingen, met God de Vader – heel ver weg – met de Zoon – heel dichtbij – en met de Geest – eerst ver weg, dan steeds innerlijker en innerlijker, tot Hij ons hart wordt. Zo kennen we God. Als Drie-in-Een. Zo kennen we Hem al tweeduizend jaar. Elke dag opnieuw mogen we hem zó beter leren kennen.

Als we dus denken: dat is omslachtig, en de eenheid van God is zo eenvoudig, dan hebben we de zaken omgedraaid. Voor ons is de uitspraak God is Eén alleen eenvoudig omdat wij erfgenaam zijn van tweeduizend jaar christendom en drie en half duizend jaar Joodse cultuur en joods geloof. Er is niks intrinsiek eenvoudigs aan. Integendeel, terug willen naar een soort oer-eenheid die voorafgaat aan Vader, Zoon en Geest is een regressie, een abstractie, ja, een verminking van de waarheid die we ontvangen hebben. We kennen God niet uit onze eigen gedachten. We kennen God vanuit wat Hij ons openbaart.

Stappen we daar van af, dan blijft er niks edels over: dan krijg je dus zo`n soort Griekse filosofengod met nog een semi-christelijk sausje, of een kerkelijke schaamlap. Een elitair idee. Misschien kietelt het ons even, dat idee, omdat we dan even kunnen geloven dat we eigenlijk ook diepe denkers zijn, maar dat is slechts illusie en afleiding.

Vader, Zoon en Geest. We hebben ze alle drie nodig. We moeten ze alle drie horen, alle drie volgen. Die drie stemmen die in harmonie zijn. Die ons willen opnemen in hun eeuwige band, bijeengehouden door wat wij liefde noemen, maar wat zelfs de liefde eeuwig te boven gaat. Laten wij meegaan in die tocht, het leven in. Totdat alles één is. Amen.



[1] De Sadduceëen, niet toevallig ook het meest elitaire, het  meest cultureel en intellectueel ontwikkelde deel van de bevolking.