Thursday, 20 March 2025

Derde zondag Veertigdagentijd C

 

Uit het boek Exodus.

In die dagen
hoedde Mozes de kudde van zijn schoonvader Jitro,
de priester van Midjan.
Eens dreef hij de kudde tot ver in de woestijn
en kwam hij bij de berg van God, de Horeb.
Toen verscheen hem de engel van de Heer,
in een vuur dat opvlamde uit een doornstruik.
Mozes keek toe
en zag dat de doornstruik in lichter laaie stond
en toch niet verbrandde.
Hij dacht:
“Ik ga er op af om dat vreemde verschijnsel te onderzoeken.
Hoe komt het dat die doornstruik niet verbrandt?”
De Heer zag hem naderbij komen om te kijken.
En vanuit de doornstruik riep God hem toe:
“Mozes.”
“Hier ben ik,” antwoordde hij.
Toen sprak de Heer:
“Kom niet dichterbij. Doe uw sandalen uit,
want de plaats waar gij staat is heilige grond.”
En Hij vervolgde: “Ik ben de God van uw vader,
de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jacob.”
Toen bedekte Mozes zijn gezicht want hij durfde niet naar God
op te zien.
De Heer sprak:
“Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien,
de jammerklachten om zijn onderdrukkers gehoord;
ja, Ik ken zijn lijden.
Ik daal af om mijn volk te bevrijden uit de macht van Egypte.”
Maar Mozes sprak opnieuw tot God.
“Als ik nu bij de Israëlieten kom en hun zeg:
De God van uw vaderen zendt mij tot u,
en zij vragen: Hoe is zijn naam?
Wat moet ik dan antwoorden?”
Toen sprak God tot Mozes:
“Ik ben die is.”
En ook: “Dit moet gij de Israëlieten zeggen:
Hij die is, zendt mij tot u.”
Bovendien zei God tot Mozes:
“Dit moet ge de Israëlietenzeggen:
De Heer, de God van uw vaderen,
de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob,
zendt mij tot u.
Dit is mijn Naam voor altijd.
Zo moet men Mij aanspreken, alle geslachten door.”

Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas.

In die tijd waren er bij Jezus enkele mensen
die Hem vertelden wat er gebeurd was met de Galileeërs,
van wie Pilatus het bloed
met dat van hun offerdieren had vermengd.
Daarop zei Jezus:
“Denkt ge, dat onder alle Galileeërs
alleen deze mensen zondaars waren
omdat zij dat lot ondergaan hebben?
Volstrekt niet, zeg Ik u.
Maar als gij u niet bekeert,
zult ge allen op een dergelijke manier omkomen.
Of die achttien die gedood werden
doordat de toren bij de Silóam op hen viel:
denkt ge dat die alleen schuldig waren
onder alle mensen die in Jeruzalem woonden?
Volstrekt niet, zeg Ik u.
Maar als gij niet tot bekering komt,
zult ge allen op eenzelfde wijze omkomen.”
Toen vertelde Hij de volgende gelijkenis:
“Iemand had een vijgenboom die in zijn wijngaard geplant stond.
Hij kwam zoeken of er vrucht aan zat, maar vond niets.
Toen zei hij tot de wijngaardenier:
Al sinds drie jaar kom ik aan deze vijgenboom vruchten zoeken
maar ik vind er geen.
Hak hem om! Waartoe put hij nog de grond uit?
Maar de man gaf hem ten antwoord:
Heer laat hem dit jaar nog staan;
laat mij eerst de grond er omheen omspitten
en er mest op brengen.
Misschien draagt hij het volgend jaar vrucht;
zo niet, dan kunt ge hem omhakken.”

 

Beste vrienden,

Alweer een aantal jaren geleden schreef een Amerikaanse rabbijn, Harold Kushner een boek met de titel: ‘Why Bad Things Happen to Good People’. 'Waarom het Kwaad Goede Mensen Treft'. Dat boek werd heel goed verkocht. Kennelijk is het dus een rake vraag, of liever: een vraag waar mensen mee zitten. Als er een boek geschreven zou worden met de titel “Waarom er Slechte Dingen Gebeuren met Slechte Mensen”, zou dat een stuk minder prikkelend zijn. Dat ligt namelijk in onze verwachting, net als dat wij vinden dat als je een goed mens bent daar ook in het hier en nu wat van zou moeten merken.

Nu is het zeker zo dat het kwaad slechte mensen treft, en zelfs dat het kwaad zichzelf bestraft. Maar het is niet zo dat dat kwaad netjes binnen de oevers blijft. Integendeel. Er is veel kwaad in de wereld, en voor het uiteindelijk bij slechte mensen komt wordt het eerst over de goeden heengestrooid.

Nee, het kwaad dat goede mensen treft, dat zit ons als een graat in de keel. En dat zal dat blijven doen. Filosofen en theologen hebben daar al duizenden jaren op gezeten. Maar het denken loopt daar stuk.

Mozes in de eerste lezing moet, als hij God ontmoet, niet te dichtbij komen, en zijn schoenen uitdoen. De schoen was een teken van bezit. Als je ergens je schoen opzette was het van jou. God is niet van ons. Er zit altijd een on-grijpbaarheid in God. Er zullen altijd vragen zijn zonder antwoorden.

Dat zeggen is één ding, dat doorvoelen een ander. We willen dat de wereld zich gedraagt, we eisen dat het kwaad ophoudt. We vinden het onverdraaglijk dat het kwaad goede mensen trekt. We willen het opgelost hebben, en als dat niet kan het verklaard zien – want als je iets be-grijpt heb je er minstens een beetje grip op.

Dat zijn de twee reflexen van de mens in confrontatie met het boze: toegrijpen op het kwaad, het proberen op te lossen, met man en macht afdwingen dat de ander zich gedraagt, of be-grijpen – maar dan meestal op een onterechte manier. Ik kom daar zo op terug.

We zien in deze lezingen beide voorbeelden terugkomen door een aantal personen heen. Mozes, die staat daar nu wel een beetje als een sulletje naar een struik te kijken en te mompelen dat hij niet klaar is voor de taak die God hem geeft (woorden die weggelaten zijn door het leesrooster), maar ooit was dat anders. Mozes was een strijder! Een activist! Iemand die opkwam tegen onrecht! (De slogans moet u er zelf bij verzinnen, misschien iets als: Hey! Ho! Pharao! Let the Jewish People Go!)  

En hij heeft het geprobeerd, om een daad te stellen! We zouden tegenwoordig zeggen: hij heeft een aanslag gepleegd! Op iemand die het verdiende, een wrede opzichter! Een slavendrijver! Maar de aanslag lijdt tot niets. Hij heeft moeten vluchten voor zijn leven en staat nu op een zijspoor: al vele jaren lang. Ondergedoken in een onbetekenende streek, terwijl hij genadebrood eet, in ruil voor minderwaardig werk. Zijn zelfvertrouwen geknakt.

En dan, op een moment dat hij niet uitzocht, ontmoet hij God in een brandende braamstruik. De rabbijnen hebben daar altijd veel symboliek in gezien, in die struik: de braamstruik is de laagste, de nederigste plant. Het staat symbool voor het Joodse volk in hun vernedering. Maar door die vernedering heen openbaart zich iets nieuws. Er komt een nieuw perspectief. Nieuwe ruimte. Een nieuw land.

Maar er komt alleen wat nieuws als het oude vastloopt. Dat is het oordeel. Tien plagen die over Egypte regenen. Een tapijtbombardement van ellende. Als je elke keer niet wil doen wat de werkelijkheid van je vraagt dan loopt het leven vast. Dan verandert je welvaart in bloed, het licht in duister en uiteindelijk verdwijnt je toekomst. Want dat is wat de dood van de eerstgeborenen betekent. Er zijn geen toekomstdragers meer die jouw levenswijze zullen voortzetten. Alles gaat kapot! Dat is de uiterste consequentie van kiezen voor het kwaad.

Maar het kwaad is niet zomaar een probleem van Egypte. Een land dat veilig ver weg ligt. Een daar dat je platbombarderen kan, of in bloed kan doen verdrinken. Ten diepste ligt Egypte in ons. Dat zal de les zijn voor het Joodse volk in de woestijn. Ze hebben Egypte verlaten, maar niet achter zich gelaten. Ze nemen in alles Egypte mee, en voelen dan ook de consequenties die eerst de Egyptenaren troffen.

Zoals in Egypte de toekomst dood moest gaan – de eerstgeborenen – zo moet in de Woestijn het verleden afsterven – de generatie die in Egypte was opgegroeid.

In Egypte waren ze alleen maar slachtoffer, de diepste consequenties van wat er gebeurde ging uiteindelijk aan hen voorbij. Maar bevrijding is een tweesnijdend zwaard! Bevrijding die je vrij-maakt, maakt je ook verantwoordelijk. Je moet je nu verantwoorden voor wat je doet. Klassiek gezegd: "de verlossende God is ook de richtende God". 

Bevrijding is dus niet alleen maar vreugdevol maar ook pijnlijk. Wie van ons kent geen moment dat je eens hard wordt geconfronteerd met je eigen falen, je eigen fouten? Die ervaringen kunnen heilzaam zijn, maar alleen als je die pijn aangaat, als mens, als volk. Maar één ding is zeker: er van wegkijken, weigeren de les te leren die in de pijn verscholen zit betekent alleen maar meer pijn, en nog meer pijn, tot je toekomst kapotgeslagen wordt.

Wij kunnen dit niet zomaar. Wij hebben een blinde vlek hebben voor het Egypte in onszelf. Daarom wijzen we naar anderen. Ons licht is duisternis geworden, en zo maken we een slachtoffer tot een dader en laten we zien: het kwaad ligt niet ver buiten ons, zodat wij het dapper kunnen bestrijden. Het kwaad dragen we met ons mee, en voor elke vinger die naar een ander wijst, wijzen er drie terug.

Waar is Jezus nou zo fel op? Hetzelfde waar Hij altijd fel op is. Altijd over waarschuwt. De maat waarmee je anderen meet wordt hoe dan ook jouw maat. De last die je anderen oplegt maar zelf niet wil dragen die gaat tegen je getuigen.

En dat is niet ver weg. Het is overal waar een groot kwaad is. Meestal verstopt in de uitdrukking hadden ze maar. Als u dat hoort? Goed opletten.

Hadden ze maar … zich direct moeten overgeven aan de tiran.  Dan was dit niet gebeurd.

Hadden ze maar … niet moeten zijn waar ze waren. Dan was dit niet gebeurd.

Hadden ze maar … in opstand moeten komen tegen de tiran. Dan was dit niet gebeurd.

En als er niks te vinden is? Dan verzint ons innerlijk Egypte er wel wat bij. Hadden de Galileeërs maar vromer geweest, of hadden de mensen bij de toren van Siloam maar minder zonde gedaan, dan was dit niet gebeurd.

Of alle varianten daarop. U heeft het zelf ook al door: het maakt niet uit wat er achter hadden ze maar komt. Je kan de meest baarlijke nonsens erachter plakken en opeens klinkt het redelijk! Het gaat er ook niet om wat je zegt, het gaat er om dat je jezelf in de oordelende positie plaatst. Dat je  goede mensen slecht noemt, en daarmee slechte mensen vrijpleit. Dat is het, waar Jezus vlekken van krijgt, om het zo te zeggen. Wie dat doet, is als de Farizeeën. Je maakt veel lawaai, het klinkt allemaal erg indrukwekkend maar eigenlijk maak je van licht donker, en je wurgt de toekomst. Je gaat de morele werkelijkheid niet aan, laat alles zo als het is. En uiteindelijk rijd je dwars door de vangrails omdat je de weg niet meer ziet.  

Dan gebruikt Jezus een andere plant als beeld. Niet meer de nederige braamstruik, maar de trotse vijgenboom. Was de braamstruik ooit symbool voor het volk in zijn vernedering, zo staat de kale vijgenboom voor het volk van God in zijn arrogante onmacht. Hij neemt veel plek in, maar levert niks. En dat is precies de reden waarom Jezus altijd zo tegen vingerwijzen is, zo tegen oordelen, tegen het gemoraliseer. Omdat het precies die houding is: je neemt een hoop plek in, je bent erg aanwezig. Maar niemand heeft iets aan jouw aanwezigheid. Je staat alleen maar in de weg. Je biedt geen perspectief, je biedt geen hoop. Maar dit is niet het einde, er is nog tijd. Je krijgt zelfs meer tijd dan je verdient (want drie jaar was echt het maximum voor disfunctionele fruitbomen in de wereld van de eerste eeuw) en alle zorg en voeding die je nodig hebt, alles zodat jij de stap maakt naar de ander. Vrucht gaat dragen, je zelf en anderen heelt. Je bent nodig! En er is nog tijd.

Amen.