Saturday, 29 March 2025

Vierde zondag Vastentijd C

 

In die tijd
kwamen de tollenaars en zondaars van allerlei slag bij Jezus
om naar Hem te luisteren.
De Farizeeën en de Schriftgeleerden morden daarover en zeiden:
“Die man ontvangt zondaars en eet met hen.”
Hij hield hun deze gelijkenis voor:
“Een man had twee zonen.
Nu zei de jongste van hen tot zijn vader:
Vader geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb.
En de vader verdeelde zijn vermogen onder hen.
Niet lang daarna pakte de jongste zoon alles bij elkaar
en vertrok naar een ver land.
Daar verkwistte hij zijn bezit in een losbandig leven.
Toen hij alles opgemaakt had
kwam er een verschrikkelijke hongersnood over dat land
en hij begon gebrek te lijden.
Nu ging hij in dienst bij een der inwoners van het land
die hem het veld instuurde om varkens te hoeden.
En al had hij graag zijn buik willen vullen
met de schillen die de varkens aten,
niemand gaf ze hem.
Toen kwam hij tot nadenken en zei:
Hoeveel dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed,
en ik verga hier van de honger.
Ik ga weer naar mijn vader
en ik zal hem zeggen:
Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u;
maar neem mij aan als een van uw dagloners.
Hij ging dus op weg naar zijn vader.
Zijn vader zag hem al in de verte aankomen
en hij werd door medelijden bewogen;
hij snelde op hem toe
viel hem om de hals en kuste hem hartelijk.
Maar de zoon zei tot hem:
Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u;
ik ben het niet meer waard uw zoon te heten.
Doch de vader gelastte zijn knechten:
Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan,
steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan.
Haalt het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren,
want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden,
hij was verloren en is teruggevonden.
Ze begonnen dus feest te vieren.
Intussen was zijn oudste zoon op het land.
Toen hij echter terugkeerde en het huis naderde
hoorde hij muziek en dans.
Hij riep een van de knechten
en vroeg wat dat te betekenen had.
Deze antwoordde:
Uw broer is thuisgekomen
en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten
omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.
Maar hij werd kwaad en wilde niet naar binnen.
Toen zijn vader naar buiten kwam en bij hem aandrong
gaf hij zijn vader ten antwoord:
Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden,
toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven
om eens met mijn vrienden feest te vieren.
En nu die zoon van u is gekomen
die uw vermogen heeft verbrast met slechte vrouwen,
hebt ge voor hem het gemeste kalf laten slachten.
Toen antwoordde de vader:
jongen, jij bent altijd bij me
en alles wat van mij is, is ook van jou.
Maar er moet feest en vrolijkheid zijn,
omdat die broer van je dood was en levend is geworden,
verloren was en teruggevonden.”

 

Beste vrienden,

Geen enkel verhaal, hoe goed het ook is, staat alleen maar op zichzelf. Elke keer als we iemand een verhaal vertellen, of het nu echt is of verzonnen, dan hebben we daar een reden voor. We willen niet zomaar wat vertellen: we willen ook iets laten zien. Iets van onszelf. En we hopen ook dat er iets landt, van dat verhaal. Goede verhalen veranderen de wereld.

Sommige verhalen zijn zo sterk dat ze zich verstrengelen met ons DNA. De beelden van zo`n verhaal zijn zo sterk dat we ze overal herkennen. De jongste zoon die zijn kansen verbrast, de barmhartige vader die de jongste zoon omarmt, het feest met het gemeste kalf, en de knorrige oudste zoon die geen raad weet met de onredelijkheid van de genade.

Maar ook dit verhaal staat niet op zichzelf. Er gebeurt van alles omheen. Daar wil ik het deze keer over hebben. Wat gebeurt er om het verhaal heen, en wat zegt ons dat?

Om te beginnen horen we in de lezing van vandaag horen we niet alles terug wat er gebeurt. Het lijkt alsof Jezus één verhaal vertelt, maar het zijn er eigenlijk drie. Elke keer als er in de Bijbel drie dingen verteld worden, of drie dingen gebeuren moet je extra opletten. Een opsomming van drie is altijd een natuurlijke opbouw van spanning: inleiding, ontwikkeling en hoogtepunt.

En de opsomming begint vanuit intense spanning, wrijving rond Jezus. Er is een ongewilde ontmoeting tussen de zondaars en de rechtvaardigen. Jezus is aanwezig bij de tollenaars en zondaars. Hij is niet aanwezig in de zin dat hij zich enkel maar tot hen richt. Met een wijsvingertje: zo zo zondaartje, weet jij wel wat voor een mislukt mens jij bent? Maar met werkelijke nabijheid. Niet als voorbijganger, niet als beambte. Maar aan-wezig. Zelfs aan tafel. In de tijd van de Bijbel at je enkel met die mensen die je nabij waren of die je als je gelijke zag. Als je jezelf als goed mens zag deed je je best om alleen aan tafel te gaan bij andere “goede mensen”.  Aan tafel gaan bij slechte mensen is als een schuldbekentenis. “Zo één ben ik er ook”.

Dat is waar we beginnen. Bij Jezus’ radicale aan-wezigheid en de wrijving die dat oplevert. Vorige week lazen we over de brandende braamstruik. Het eerste wat God tegen Mozes zegt is: schoenen uit, en niet te dichtbij komen. God is Heilig, Hij is niet van jou om mee te doen wat je wilt. En dat is waar. Soms moet je een afstand benadrukken. Voor een tijd. Om te leren hoe kostbaar nabijheid is moet je eerst afwezigheid leren, ontzag, weten dat God Heilig is, het besef dat God onmetelijk veel meer is dan wij.

Maar God kan en wil niet op onbenaderbare afstand blijven.  

In Jezus wordt God op een nieuwe manier aan-wezig. Niet meer afgescheiden zoals het allerheiligste in de tempel, waar niemand komen mag behalve de Hogepriester, eens per jaar. Maar hier en nu, gast aan tafel. Voor iedereen. Niet alleen voor mensen die “het verdienen”, want God is zo onmetelijk meer dan ons dat niemand dat verdient. En zeker niet de mensen die nog denken in termen van winst- en verliesrekening, verdienste en straf. Die denken God in de redelijkheid te vangen en daarmee hun eigen redelijkheid tot God maken.

Jezus laat zien hoe hijzelf, hoe God aan-wezig willen zijn. Radicaal, omarmend, zonder terughoudendheid, zonder voorwaarden.

Jezus vertelt drie verhalen om dat duidelijk te maken, twee korte, één lange.  

Één: het verloren schaap. Één schaapje zoek? De herder laat de negenennegentig even voor wat ze zijn. Onredelijk? Absoluut onredelijk! Alsof er niet wel eens vaker een bedrijfsongelukje plaatsvond in de schapenbusiness. Er werden echt wel een schaap gegrepen. Vervelend, ja, maar je kan zo`n schaap vast aftrekken van de belastingen. Dat compenseert weer wat. Zomaar op zoek gaan naar die ene? Volstrekt onredelijk. Onverantwoord. Zoveel is dat schaap niet waard!

Dan twee: het verhaal van de verloren munt. Een vrouw heeft tien munten, één ervan is zoek. Ze haalt het huis ondersteboven. Er gaat een schepje bovenop. Wat kwijt is, is écht waardevol. De waarde van de munt is omgerekend een dagloon, een symbolische som – wat het leven van een dag opbrengt. Mensen zijn kostbaar.

Dan pas drie: de verloren zoon. Hier wordt uitgepakt waaruit de onredelijkheid van Jezus, de onredelijkheid van God écht bestaat.

De jongste zoon verdient alles wat hem overkomt. Het hele verhaal is opgebouwd om je elke sympathie voor hem te laten verliezen. Zijn vernedering in het vreemde land is compleet. Met als dieptepunt dat hij niet alleen varkens moet hoeden, nee de bijklank (van ἐκολλήθη ) is echt dat hij zichzelf helemaal uitlevert, zijn waardigheid en autonomie opgeeft. In de vertaling horen we dat niet meer terug, maar in het Grieks druipt de smaad van de zinnen af.  Het is veel sterker dan in dienst gaan bij iemand, je hecht je aan iemand, je geeft je aan iemand over.

Hij geeft alles op aan de zonde, maar het enige resultaat is dat hij op zijn beurt door diezelfde zonde wordt verlaten. Wat je er ook aan opoffert, je krijgt er nooit écht wat voor terug! Dat is de tragiek van slechte keuzes. Het brengt je nooit waar je op hoopt. Je krijgt veel minder dan je verwacht.

En zo komt hij terug. Zonder enorme verwachtingen. Hij kan geen zoon meer zijn. Maar misschien niet doodgaan van de honger. En dan blijkt de vader on-redelijk. De jongste zoon krijgt niet eens de tijd om al te veel uit te leggen en hij wordt al bedolven onder de tekenen van zijn herstelde waardigheid, nieuwe kleren, een ring en een feest. Dat is wie God is, dat is wie Jezus is. Dat is de vreugde van de ommekeer: je krijgt eindeloos meer dan je verwacht.

Maar daar is dus niet iedereen blij mee. Dat zien we bij de oudste zoon. Hij blijft de afstand benadrukken die al lang opgeheven is, omdat hij het niet kan zien. En wat horen we nog meer bij de oudste zoon, een hint van afgunst misschien. Toch ergens jaloers dat zijn jongere broer wèl op avontuur gegaan is wat hij – al zal hij het nooit toegeven – stiekem ook wel had gewild? Er zit iets klem bij hem, dat is zeker.

De oudste zoon is ook niet slecht. In zijn krampachtige, boze hechting aan het correcte zit een pijn die we niet zien, een wonde die evengoed genezen moet worden. De vader, is vader van zowel de oudste als de jongste. Hij houdt van hen allebei. Hij is er voor allebei. Hij heeft geen boodschap aan redelijkheid want de Vader heeft een oneindige liefde. Bij God hoeft niets op de bon.

Zowel de oudste als de jongste mogen worden bevrijd van wat hen dwars zit, of dat nu hun eigen ongeregelde verlangen is, of hun krampachtige conformisme. Beiden hebben zich gehecht, zich overgegeven aan iets dat hen minder authentiek maakt. Minder henzelf. Maar enkel bij de jongste zag je het aan de buitenkant. Dat is de vloek van de oudste zoon. Je wil zo hard geloven dat je op de goede weg bent, maar de werkelijkheid is een andere.

Toch staat de Vader daar, gereed voor een nieuwe bladzijde, een nieuw hoofdstuk in het leven. Door te zijn wie Hij is, door zijn aanwezigheid, nodigt hij ons uit een eerste stap te zetten naar dat nieuwe bestaan.

Amen.