Broeders en
zusters, beste parochianen, beste kijkers.
Deze zondag lezen
we het evangelie van de Emmausgangers. Twee leerlingen van Jezus hebben de moed
opgegeven. Jezus is dood en begraven, er lijkt geen toekomst meer te zijn. Met
een tas vol verhalen en herinneringen gaan ze teleurgesteld terug naar huis.
Dan komen ze
een vreemde man tegen en ze lopen samen met hem op. Hij vraagt hen wat er
gebeurd is en dan komen de verhalen los. Het was zo mooi, maar nu was het
voorbij. Er is geen hoop meer.
De vreemdeling
is Jezus, maar dat kunnen ze nog niet zien. Zo gaat dat vaak in het leven. Het
antwoord op je vragen staat recht voor je neus terwijl je mistroostig naar de
horizon tuurt.
Jezus
vertelt hen over de verhalen van de Bijbel, de beloftes die ze toch ook van hun
leraar Jezus te horen hebben gekregen. De dood en het graf zijn geen einde –
maar een nieuw begin.
Als ze samen
aan tafel gaan en het brood breken zien ze wie hij werkelijk is. Maar ze kunnen
hem niet beetpakken, niet vasthouden. Maar opeens vallen alle puzzelstukjes op
hun plaats en vertrekken ze weer naar Jeruzalem. Het is nacht, het is
gevaarlijk om de straat weer op te gaan, maar dat maakt niet uit. Ze zijn niet
meer bang en spoeden zich naar hun nieuwe toekomst.
Ik wil graag
drie opmerkingen maken naar aanleiding van deze mooie, diepe lezing.
De eerste en
ik denk ook wel de belangrijkste is dat ook als we de moed verloren hebben,
alles waar we op hoopten de rug toekeren, oprecht geloven dat er geen toekomst
meer is, God met ons meeloopt. We treffen hem als een vreemdeling op straat met
wie we een onverdacht praatje maken, heel onopvallend.
God is
groter dan onze verwachtingen van winst of verlies, groter dan wat wij denken
dat waar of onwaar is. Hij is groter dan ons geloof en groter dan ons ongeloof.
Ten tweede: Als Hij dan met je oploopt dan gedraagt hij
zich niet als een vervelende lerares die je ooit je Franse woordjes overhoorde –
net als je die week met je gedachten ergens anders zat - of een heerszuchtige
buurman die jou wel eens vertelt wat je moet doen en laten, en hoe je je auto moet
parkeren en vooral hoe niet.
Hij beleert
je niet, maar sluit zich aan bij wie je bent, en wat je al weet en wat je kan. Hij
spreekt je niet toe als ‘mens-in-het-algemeen’ maar als jouzelf.
Alles wat je
bent en alles wat je geleerd hebt, van je vader en moeder, je familie en
vrienden, en van je (goede) leraren roept hij in herinnering.
Als je het
dan een tijdje niet meer ziet zitten is Hij de stille stem die zegt. “Maar
wacht eens even, herinner je je niet dat – toen en toen – je dit of dat hebt meegemaakt
en hoe erg je toen in de put zat, en kijk nu eens, hoe je daar goed doorgekomen
bent! Ook nu zal er een weg zijn!”
Zo zegt Hij
het tegen de leerlingen: denk eens, je hebt pijn – maar denk terug aan wat
Jezus tegen je gezegd heeft – het moest allemaal zo gebeuren, dit ís niet het
einde van alles.
De stem van
God is nooit de stem die je verder in de put drukt. De stem van God is de stem
die moed geeft, de stem die je sterker wil maken.
Tenslotte:
wanneer we Hem dan herkennen, hem horen in Gods woord, hem ervaren in de Eucharistie,
hem zien in onze medemens, dan ontvangen we die moet ook en worden we groter
dan we zijn, kunnen we dingen aan die we nooit voor mogelijk hielden. Gaan we
door roeien en ruiten om te doen wat nodig is. Zo worden we dan ook zelf
werktuig van God en mogen wij andere mensen bemoedigen die het niet meer zien
zitten, die terneergeslagen zijn. Dan heeft onze angst en ons verdriet geen macht
meer over ons.
Je kan je nog best angstig en verdrietig voelen, af en toe,
maar dat gevoel is niet meer de baas over jou.
Zo mogen wij
ook deze week weer het leven aanpakken. We staan er niet alleen voor. God is
met ons. Waar we ook heengaan, of we het allemaal geloven of juist niet.
Hij loopt
met ons op, totdat wij Hem herkennen bij het breken van het brood.
Amen.