– overtuigd van eigen gerechtigheid –
de anderen minachtten,
de volgende gelijkenis:
“Twee mensen gingen op naar de tempel om te bidden;
de een was Farizeeër en de andere een tollenaar.
De Farizeeër stond met opgeheven hoofd
en bad bij zichzelf als volgt:
God, ik dank u dat ik niet ben als de rest van de mensen,
rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers,
of ook als die tollenaar daar.
Ik vast tweemaal per week
en geef tienden van al mijn inkomsten.
Maar de tollenaar bleef op een afstand
en wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel;
maar hij klopte zich op de borst en zei:
God, wees mij zondaar genadig.
Ik zeg u:
deze ging gerechtvaardigd naar huis en niet die andere;
want al wie zich verheft zal vernederd,
maar wie zich vernedert zal verheven worden.”
Broeders en
zusters.
We lezen deze
zondag een beroemde parabel. De Farizeeër en de Tollenaar bevinden zich beiden
in de Tempel en de Farizeeër betuigt zijn dank aan God dat hij geen echtbreker,
rover of slechterik is, zoals “die tollenaar daar” en beroept zich op wat hij
allemaal goed gedaan heeft.
De tollenaar
buigt zijn hoofd en vraagt God om hem genadig te zijn.
In de
afgelopen dagen hebben we in de Mis uit de Romeinenbrief gelezen, vrijdag was
de lezing uit Romeinen 7. Paulus heeft het daar over dat hij het goede wil
doen, hij weet wat het goede is. Maar hij ontdekt in zijn hart ook een “andere
wet” die hem er toe drijft om niet het
goede te doen.
Paulus ontdekte
hier het grote conflict, de existentiële strijd tussen onze kennis van goed en
kwaad, en onze goede wil aan de ene kant en de realiteit van onze gebroken,
gevallen menselijke natuur aan de andere kant.
Ik had die
lezing nog in mijn hoofd toen ik aan deze preek begon, dus u moet het mij maar
niet kwalijk nemen dat ik dat idee van Paulus even leen voor deze zondag.
Paulus drukt
namelijk een grote waarheid uit die ons ook veel kan vertellen over de lezing
van deze zondag, over de grote risico’s waar ook gelovige mensen aan ten prooi
kunnen vallen. We moeten ons realiseren dat de kritiek van het christendom, de
kritiek van Christus zelf niet naar buiten gericht is – naar een ongelovige,
heidense wereld toe, maar naar binnen.
Jezus
Christus richt zich als hij iemand bekritiseert, in de eerste plaats tot de insiders , het religieuze establishment,
schriftgeleerden en wat dies meer zij.
Hij zegt
niet zozeer dat wat ze doen altijd
verkeerd is, of dat hun leer niet
klopt, maar dat hun gezinning verkeerd is.
Het goede wat ze doen en de onderwijzing die ze geven staat uiteindelijk
niet ten dienste van God en de naaste, maar ten dienste van zichzelf.
De Farizeeër
in de Tempel heeft – dat weten we uit zijn eigen woorden – veel goede dingen
gedaan. Hij vast, hij geeft geld aan de armen, hij bidt in de Tempel. Maar hij
doet al die dingen om zichzelf te verheffen ten opzichte van de naaste. Hij is
zich niet bewust van de “andere wet” in zijn hart die een heel andere inhoud
aan zijn daden heeft gegeven.
Hij doet wel
goede dingen, maar daar mee is hij nog niet beter dan een ander. Want hij doet
wat hij doet – zo te lezen – om zichzelf boven een ander te verheffen. Hij houdt zichzelf dus voor de gek.
Wij kunnen
onszelf als mensen heel goed voor de gek
houden. Wij kunnen er van overtuigd raken dat we onze zaakjes prima op orde
hebben. Niet zoals die andere mensen die niet geven om god of gebod. Het is een
bijzondere valstrik in het geestelijk leven dat als je werkelijk slagen maakt,
bent opgehouden met kwaad doen en regelmatig goede dingen doet – dat je dan
denkt dat je er bent.
Integendeel
ben je dan ver van de waarheid, zelfs nog verder dan de tollenaar. Die
waarschijnlijk minder goede dingen doet.
We weten het
natuurlijk niet zeker, want hij heeft het er niet over. Maar hij weet het wel.
En God weet het ook. En hij vraagt God om hem genade te verlenen. Hij weet heel
goed van die andere wet, en hoe vaak hij ondanks zijn goede bedoelingen de
verkeerde weg ingeslagen is.
Hij weet
het, God weet het. De Farizeeër weet het niet, want het interesseert hem niet. Maar
dit verhaal gaat niet over hem. Hij moet nog veel leren in dit leven.
Maar de
Tollenaar, hoe krom het hout ook is waaruit hij gemaakt is, weet het wel. Hij heeft
die grote ontdekking gemaakt en is hard op weg naar een leven met God. Een
leven waar de Farizeeërs hem graag van zouden uitsluiten.
We mogen dus
met drie conclusies afsluiten:
Ten eerste:
Hoe goed je ook denkt dat je bent, je bent nooit goed genoeg om neer te kijken
op iemand anders
Ten tweede:
Hoe slecht je ook denkt dat je bent, je bent nooit zo slecht dat je geen stap
naar God kan zeggen – of dat God zich voor je wil afsluiten.
Ten derde: God verwerpt niemand die hem wil vinden.
Zolang je hart niet vol is van jezelf is er plaats voor Hem en kun je Hem jou
laten vinden. En dat is de grote waarheid waar we mee moeten leven. God kan en
wil in ieders hart wonen, maar kan dat enkel doen als ons hart niet vol is van
zichzelf.
De enige
grendel die God buiten kan houden is de grendel die wij zelf toeschuiven in ons
hart als wij ons afkeren van God en de naaste.
De Heer
staat voor de deur en hij klopt.
Laat ons
open doen.
Amen.