Toen de
tijd aanbrak waarop Maria en het kind volgens de Wet van Mozes gereinigd
moesten worden, brachten zijn ouders Jezus naar Jeruzalem om Hem aan de Heer op
te dragen, volgens het voorschrift van de Wet des Heren: elke eerstgeborene van
het mannelijk geslacht moet aan de Heer worden toegeheiligd, en om volgens de
bepalingen van de Wet des Heren een offer te brengen, namelijk een koppel tortels
of twee jonge duiven.
Nu leefde er in Jeruzalem een zekere Simeon, een
wetgetrouw en vroom man, die Israëls vertroosting verwachtte, en de heilige
Geest rustte op hem. Hij had een godsspraak ontvangen van de heilige Geest, dat
de dood hem niet zou treffen, voordat hij de Gezalfde des Heren zou hebben
aanschouwd.
Door de Geest gedreven was hij naar de tempel gekomen. Toen de
ouders het kind Jezus daar binnenbrachten om aan Hem het voorschrift der Wet te
vervullen, nam Simeon het kind in zijn armen en verkondigde Gods lof met de
woorden: “Uw dienaar laat Gij, Heer, nu naar uw woord in vrede gaan: mijn ogen
hebben thans uw Heil aanschouwd, dat Gij voor alle volken hebt bereid; een
licht dat voor de heidenen straalt, een glorie voor uw volk Israël.” Zijn vader
en moeder stonden verbaasd over wat van Hem gezegd werd. Daarop sprak Simeon
over hen een zegen uit en hij zei tot Maria, zijn moeder: “Zie, dit kind is
bestemd tot val of opstanding van velen in Israël, tot een teken dat
weersproken wordt, opdat de gezindheid van vele harten openbaar moge worden, en
uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord.”
Er was ook een profetes,
Hanna, een dochter van Fanuël, uit de stam van Aser. Zij was hoogbejaard en na
haar jeugd had zij zeven jaren met haar man geleefd. Nu was zij een weduwe van
vierentachtig jaar. Ze verbleef voortdurend in de tempel en diende God dag en
nacht door vasten en gebed. Op dit ogenblik kwam zij naderbij, dankte God en
sprak over het kind tot allen die de bevrijding van Jeruzalem verwachtten.
Toen
zij alle voorschriften van de Wet des Heren vervuld hadden, keerden zij naar
Galilea, naar hun stad Nazaret terug. Het kind groeide op en nam toe in
krachten; het werd vervuld van wijsheid en de genade Gods rustte op Hem.
Broeders en zusters,
Als we aan
iets nieuws beginnen maken we vaak ruimte voor onszelf en voor God om zegen te
vragen voor deze nieuwe fase van ons leven. Het maakt niet echt uit of het gaat
om een groot of klein begin. Elk nieuw begin biedt ons een opening voor hoop,
verwachting maar ook onzekerheid.
We maken
goede voornemens aan het begin van het jaar, we vragen om zegen bij een
huwelijk of de doop van een kind, maar ook als mensen, ondernemingen, of zelfs
hele landen een nieuwe weg inslaan is dat een plechtig moment waar verleden en
toekomst elkaar raken. Een moment waarin we ook onze kleinheid als mens kunnen
voelen. Wij slaan een pad in, maar kunnen het succes van onze ambities niet
zelf garanderen.
De toekomst
is per definitie een onbekend land, oncontroleerbaar gebied – een rijk waar onze verwachtingen
bewaarheid kunnen worden, maar ook een gebied waarvan dreiging uitgaat. Er kan
van alles gebeuren, en het enige dat we zeker weten is dat het leven niet meer
zal zijn zoals het was. En soms is het zelfs van tweeën één: de toekomst waar
de één zo naar uitkijkt is soms ook de toekomst waar de ander zo tegenop ziet.
Op sociale
media en in de kranten vinden we een overvloed aan kristallen-bol-kijkers en
tapkastprofeten die ons allemaal gaan uitleggen hoe het mis kan gaan of hoe de
gouden bergen nét om de hoek liggen, praktisch voor de pak.
Maar ik zal
u een geheimpje verklappen: het is onmogelijk om de toekomst te voorspellen. Onze
verwachtingen kunnen meer of minder realistisch zijn, maar echte voorspellingen zijn uiterst zeldzaam.
Als we het
verhaal van vandaag lezen, over Maria en Jozef die naar de Tempel komen met het
kind Jezus lijkt het alsof we toekomstvoorspellingen horen, maar er is toch
echt iets anders aan de hand.
Maria en Jozef
ontmoeten in de Tempel twee bijzondere en geïnspireerde mensen. Simeon en Hanna
– een man en een vrouw die vervuld zijn van levenservaring en betrokkenheid op
het werk van God voor de mensen.
Ze herkennen Jezus voor wie Hij is. De
Herders hadden engelen nodig om het hen te vertellen, de Wijzen moesten met
veel omwegen via een ster er achter komen wie de nieuwe koning zou zijn, maar
Simeon en Hanna – levend in het hart van het joodse geloof, de Tempel – herkennen
Hem.
Ze voorspellen
niet dat dit kind de Messias zal worden. Hij is het, en zij weten
het. Niet omdat ze daar heel lang op gestudeerd hebben of omdat ze allerlei
rapporten en prognoses opgesteld hebben, maar omdat ze de realiteit van God
kennen, en weten hoe God in de wereld werkt. Hun afwegingen zijn niet van
menselijke aard. Het zijn profeten.
Profeten
zijn geen voorspellers, profeten zijn begaan met het hier en nu. Als ze spreken
over de toekomst, is dat de toekomst zoals die zich nu ontvouwt in Gods
werkelijkheid die hier is, en nu is. Een profeet zal zich niet uitspreken over wat
de financiële markten gaan doen, of hoe lang keizer Augustus nog aan de macht
blijft, of wie de voorverkiezingen in Iowa gaat winnen of hoe het Verenigd
Koninkrijk er over tien jaar uit gaat zien. Dat is niet de taak van de profeet.
Wat is dan
wel de taak van de profeet? Om vanuit het hier en nu te spreken vanuit het perspectief
van God. De profeet spreekt over de vreugde die God voelt nu het werk van de
verlossing in werk is gezet en welke consequenties dat heeft.
Ik noem drie consequenties bij name:
Ten eerste: Jezus
Christus is de verlosser, niemand anders. We gaan niet worden bevrijd door
keizers, hogepriesters, politici, of door referenda of samenwerkingsverdragen.
Geen van die dingen brengt het heil. Ze zijn misschien nuttig, voor een tijdje,
maar niet meer dan dat. Zij mogen niet object van onze verering worden.
Ten tweede:
Jezus Christus openbaart zichzelf als God, maar hij openbaart ook onszelf aan
onszelf. In de nabijheid van Christus vallen de maskers af. Als Simeon zegt: dit kind is bestemd tot val van velen dan betekent dat in de eerste plaats: er gaan nogal wat mensen flink op hun gezicht gaan.
De toekomst van God
is niet een soort Kokanje maar een plek waar we ook ten diepste
geconfronteerd worden met wie wij werkelijk zijn, niet om ons te veroordelen,
maar om de weg naar genezing en vergeving in te kunnen slaan.
Ten derde:
elke betrokkenheid op een ander brengt ook mee dat we diens vreugde maar ook
verdriet delen. Als we in gemeenschap zijn met Jezus Christus zullen we vreugde
en verdriet voelen. Maria als eerste, want zij als Koningin van de Kerk de
eerste gelovige. Niemand is meer betrokken op Christus dan zij. En door Christus zijn wij verbonden met de hele mensheid.
Zoals Maria
zowel de vreugde als het verdriet van Jezus deelt, zo mogen wij ons bewust zijn
van de vreugde en het verdriet van anderen. Bij alles wat ze doen. We delen hun
vreugde als een nieuw begin zich voor hen opent, we delen hun verdriet als
grote ambities voor de toekomst stuklopen.
Jezus Christus
wil ons bevrijden van extreme angst of overdreven verwachtingen voor de
toekomst. Er is geen anoniem allesvermorzelend lot waar mensen aan onderworpen zijn, en er ligt ook geen Utopie om de hoek als we maar op de juiste
politicus of de juiste optie in een referendum stemmen.
Één ding zal
er echter altijd zijn, elke dag opnieuw liggen er nieuwe wegen naar de toekomst
voor ons klaar. Elke dag opnieuw mogen we zinvolle keuzes maken - ongeacht hoe ze uitwerken. Elke dag opnieuw mogen we kiezen hoe we in het leven willen
staan. Elke dag opnieuw kunnen we ons verenigen met de Heer die ons wil brengen
naar zijn toekomst, zijn Koninkrijk.
Amen