Saturday 23 June 2018

Een Nieuwe Naam


Preek voor het Hoogfeest van Johannes de Doper – 24 juni 2018

Broeders en zusters in Christus,

Lang geleden, nog in het Paradijs gaf God aan Adam de opdracht om alle dieren in de wereld een naam te geven. Daarmee leerde Adam een belangrijke les: als je een naam kan geven aan iets of iemand, dan heb je er iets over te zeggen

Daarom mochten de Joden de Naam van God ook niet uitspreken. Dan zou het namelijk wel eens kunnen lijken alsof zij God in hun zak hadden, alsof zij wel eens zouden kunnen bepalen waar God zich mee bezig zou moeten houden. Tot op de dag van vandaag spreken religieuze Joden de naam van God niet uit, om zo hun schroom voor God uit te drukken.

Als een kind geboren wordt, aangegeven bij de gemeente en – hopelijk – gedoopt dan krijgt het namen mee. Met het geven van namen, een bijzondere taak van de ouders, geven ouders ook hun hoop, hun verwachting, misschien wel hun ambities mee. Met het geven van een naam zeggen ze ook wie ze zelf zijn, en bewust of onbewust, geven ze uiting aan hun hoop en verwachting dat hun kind zal zijn zoals zij.

Met Johannes de Doper, wiens geboorte wij vandaag vieren is dat niet anders. Het verhaal van een geboorte is een wonderverhaal, het lijkt een beetje op het verhaal van Kerst – en we zijn nu exact een half jaar van Kerstavond verwijderd.

De geboorte van Johannes wordt aangekondigd door een engel, en in de aanloop naar de geboorte wordt vader Zacharias met stomheid geslagen. Hij kan er letterlijk niets over zeggen. Dat euvel wordt in deze evangelielezing verholpen.

De engel gaf Zacharias een bijzondere opdracht mee, het kind moet een bijzondere naam krijgen. Johannes. De door God begenadigde. Dat betekent dat.

En het is een naam die ook voor consternatie zorgt: zo heet niemand bij ons! zegt de familie. Opeens voelen ze dat er hier iets gebeurt waar ze niets over te zeggen hebben. Het is heel goed en mooi dat namen, deugden, talenten en goede kwaliteiten van generatie op generatie worden doorgegeven, maar God eist ook dat men plaats maakt voor iets nieuws.

Geen Zacharias jr. dus, maar Johannes.

Geen Zacharias jr. die als priester in de Tempel de offers zal brengen, hij volgt niet in dat voetspoor, maar slaat een andere loopbaan in. Ik probeer me maar voor te stellen hoe die keurige priesterlijke familie de ogen ten hemel opsloeg toen Johannes de woestijn inging, ver weg van alle mensen, en dan als profeet terugkwam om de gezetenen de oren te wassen met zijn boodschap van bekering.  Ik vraag me af of al die ooms en tantes er veel van begrepen hadden, van Jantje, hun bijzondere neefje.
Maar God bewerkt in hem iets nieuws, zoals Elizabeth en Zacharias ruimte moeten maken voor een nieuwe naam, een nieuw pad. 

Zo maakt Johannes de paden recht voor wie na hem komt: Want wat hij ook doet, hoeveel hij ook preekt, hoeveel mensen hij ook tot bekering oproept en doopt, hoeveel leerlingen hij ook om zich heen verzamelt, hij heeft nooit de illusie dat het werk om hém draait.

Het gaat om wie na hem komt: om Jezus.  De weg die Jezus moet gaan wordt in gereedheid gebracht door Johannes. Ook Jezus krijgt zijn naam van God, een naam die boven alle namen verheven is (Phillipenzen 2:9)

Zoals Johannes ouders plaats moeten maken voor Gods wil, hun eigen namen niet op dit kind mogen plakken, zo staat het hele leven van Johannes in het teken van het plaats-maken voor wie na hem komt.

Het is ontroerend om dan te lezen, in het boek Handelingen als Johannes zegt ik ben niet degene om wie het allemaal gaat, Hij is zoveel meer dan ik, nu mijn werk is gedaan is het aan Hem, niet meer aan mij. De grootste overwinning is ook weten wanneer het niet meer om jou gaat.

Ook wij zijn geroepen om zo te leven dat wij ruimte maken en laten voor anderen, ruimte maken en laten voor God en de mensen die Hij om zich heen roept. We hoeven niet van de mensen die na ons komen te eisen dat ze exact zijn zoals wij, want zij zijn gemaakt voor een nieuwe tijd.   

Tegelijkertijd mogen we ook niet terugschrikken voor de verantwoordelijkheid de deugden en waarden die wij meegekregen hebben ook weer door te geven aan de volgende generatie. Nieuwe vruchten groeien het beste aan bomen met diepe wortels.

En in die levende spanning tussen oud en nieuw, hangt de adem van God die ons meeneemt op zijn gang. 

Amen. 




Saturday 16 June 2018

God begint een nieuw verhaal


Preek voor zondag 17 juni ’18

Broeders en zusters 

Ik kreeg een paar weken geleden een tas met oude pocketboeken en daar zat veel ouderwetse science-fiction tussen. Toekomstromans uit de jaren zestig en zeventig. Die staan vol met voorspellingen over hoe de wereld er in de eenentwintigste eeuw uit zou zien. Één ging over het jaar 2020. Dat duurt niet zo lang meer. Gretig sloeg ik het open, wat zou de schrijver er van gemaakt hebben? Het boekje kwam uit 1960 daaromtrent.

Er was nog steeds een Sowjetunie, en we zouden in vliegende auto’s rondreizen, en vakantie vieren op de Maan, maar internet en de mobiele telefoon had de schrijver toch niet voorzien.

Zo zie je maar, de toekomst wordt altijd anders dan je denkt.
Ik vind zulke boeken altijd leuk om door te kijken, het toont hoe slecht wij mensen zijn in het voorspellen van de toekomst. We kunnen trends en cijfers uitvergroten, maar niemand weet werkelijk wat de toekomst brengen zal. Dat is een grote waarheid over de mens, maar ook een grote waarheid over God.

God begint altijd een nieuw verhaal. Elke dag opnieuw begint hij ergens een nieuw verhaal. En elk verhaal van God begint met iets kleins en onooglijks. Een twijgje of een mosterdzaadje – in de woorden van het oude en het nieuwe testament. En dat is haast ongelofelijk als je een wereld leeft van grote bomen, van resultaten, waarin alleen grote en machtige dingen er toe lijken te doen. En terwijl we romans of rapporten schrijven over die enorme bomen, en zelfverzekerd voorspellen dat ze steeds grote zullen worden zien we die kleine zaadjes niet, zijn die kleine twijgjes die over dertig-veertig jaar het verschil zullen maken, als de grote bomen van 2018 al lang vergeten zijn.

Alles wat nu groot is, is ook eens klein begonnen. Daar worden de groten niet altijd graag aan herinnerd, maar het is wel zo. Elk verhaal begint met een onbeschreven blad, waar alle belofte nog in schuilt.

Zo heeft God de mens gemaakt, in elk mens schuilen twijgjes en mosterdzaadjes – met elk menselijk leven geeft God het geschenk mee van groei, van creativiteit, de mogelijkheid aan compleet nieuwe dingen te beginnen. Niks is zo onvoorspelbaar als het menselijke leven.

Maar onvoorspelbaarheid is nog geen chaos, want elk twijgje en zaadje groeit onder de hand van God die er mee begaan is.

God begint een nieuw verhaal, elke generatie weer.

Maar die groei gaat niet om mensen heen. We moeten meewerken met God om mensen te kunnen laten groeien. Als we zouden zeggen: God dat is de zonneschijn waardoor alles groeit, dan moeten wij ons best doen om de tuin ook bij te houden, en de plantjes water te geven.    

God begint een nieuw verhaal, maar het is ook onze verantwoordelijkheid dat dat verhaal kan klinken. Mensen zijn vrij en kunnen meewerken met de adem van God, maar deze ook tegenwerken. En ook dat gebeurt, en dat is verschrikkelijk.

We zien het in de omgang met kinderen, de levende twijgen onder ons. Hoe gaan we met ze om?

Soms zijn ze al helemaal niet welkom, noch als ongeboren leven durven velen Gods nieuwe verhaal niet aan en beëindigen het voor het begonnen is. En ja, we leven in een samenleving waar het moeilijk is om het leven aan te durven – dat is ons aller verantwoordelijkheid.

Gelukkig zijn kinderen vaak wel welkom, en worden met veel liefde ontvangen. Maar soms ook niet. Kinderen zijn maar lastig, staan in de weg, of erger nog: worden speelbal als het fout gaat tussen vader en moeder.
Kind van de rekening. Doen we daar Gods nieuwe verhaal recht mee?

We leggen ook makkelijk hypotheken op onze volgende generatie, een hypotheek op onze welvaart, op ons milieu, op onze gemeenschappelijke schepping. Maar als we een verwoeste aarde achterlaten hoe moet het dan verder met wie er na ons komt? Hebben zij niets beters te doen dan onze troep op te ruimen? Gods verhaal is een nieuw verhaal , dan moeten wij ook ruimte maken zodat dat nieuwe kan bestaan.

Maar het ergste is als we kinderen als bedreiging gaan zien, omdat ze uit het verkeerde land komen, of de verkeerde taal spreken, of geen nieuwe verhalen meer kunnen verdragen. Ook dat gebeurt. Ook hier waar we gewortelde kinderen uitzetten naar landen waar ze geen toekomst hebben.
Of nog erger, in de Verenigde Staten waar nu duizenden jonge, zelfs zeer jonge kinderen worden opgesloten in tentenkampen en warenhuizen, gescheiden van hun ouders, om de ouders onder druk te zetten, om weer te vertrekken uit de Amerika.

Broeders en zusters als je hart daar van breekt, en ik hoop dat uw hart daar van breekt, wat doet dat met het hart van God? Het is alsof je het nog maagdelijke boek – waar het verhaal van die kinderen in mag geschreven worden – afpakt, en er alvast in gaat zitten krassen en scheuren.

Nu,  daar durf ik wel een toekomstvoorspelling op los te laten broeders en zusters: dat brengt een oordeel van God. Het soort oordeel dat niet komt over kleine zwakke mensen die fouten maken, maar over trotse staten die onrecht willen doen. Wie Gods verhaal niet wil horen, is aan zichzelf overgeleverd en roept ellende over zichzelf af.

De kerken in de Verenigde Staten, de Katholieke Kerk, maar ook de Zuidelijke Baptisten en de Methodisten, misschien wel meer hebben zich hier tegen uitgesproken, tegen deze ontmenselijking van de ander.

Vorige week was het Tentviering, een oecumenische viering, velen van u zijn daar ook geweest, en ook dat is oecumene, dat kerken zich samen uitspreken over onrecht, en dat christenen elkaar daar vinden. Als dat gebeurt moeten we goed opletten, als de kerken zo duidelijk spreken, spreken ze met bijzonder gezag.  

God begint een nieuw verhaal. Hij doet dat omdat hij door de gang van tijd nieuwe geluiden en nieuwe klanken wil horen van nieuwe mensen. Wij als mensen hebben de bijzondere roeping om daar plaats voor te maken. De toekomst is onze zorg maar nooit ons eigendom, wij mogen het niet naar onze hand zetten, maar mogen ruimte maken voor de levende God, die niet laat varen het werk van zijn handen.

Amen.

Sunday 3 June 2018

Wie breekt betaalt?


U kent misschien de uitdrukking wel: wie breekt betaalt. Als iemand iets stuk maakt dan moet hij of zij die schade herstellen of op z`n minst op één of andere manier proberen goed te maken. Deze schadeherstel is één van de fundamenten van het menselijk samenleven. We kunnen alleen samenleven met elkaar als we verantwoordelijkheid nemen voor wat we doen en laten, en onze fouten ook proberen goed te maken. 

Zoals dat gaat: u zult het zelf ook kennen – als er moeilijkheden zijn tussen mensen – kloven en verdeeldheid, misschien wel ruzie, dan moet er iets worden goed gemaakt, één of beide partijen zal extra zijn best moeten doen om de schade weer te repareren.

Dat is wat een offer ten diepste is. Het goedmaken van een gewonde relatie. Offeren is werken om een relatie weer levend te maken.

Ook ons leven met God begint daarbij dat we ook die relatie moeten onderhouden. Wat mis ging tussen ons en God, moet ook worden hersteld.  In het Oude Testament lazen we ‘Met dit bloed,’ zei Mozes, ‘wordt het verbond bekrachtigd dat de Heer met u heeft gesloten’

Die offers die vanaf dan gebracht gaan worden op de altaren bij het tabernakel, die staan er niet voor zichzelf. Die drukken vanaf nu een levende relatie uit tussen God en de mensen.

Een offer brengen, dat is geen privéjet kopen voor je pastoor, maar een manier om de relatie tussen mensen en de relatie tussen God en de mensen weer tot leven te brengen.  

Als het volk dan offers kan brengen door het verbond. Is het niet langer opgesloten in zichzelf maar mag door het brengen van een offer God weer nabij komen, elke keer als ze op afstand van Hem zijn geraakt.
Maar misschien is het u ooit overkomen, als kind, dat u per ongeluk iets stuk maakte, en dan van je zakgeld dat moest vergoeden. En dat kan natuurlijk als het iets kleins is, dat is een goede les, die de waarheid dat we verantwoordelijkheid moeten nemen duidelijk maakt.

Maar wat als u per ongeluk een dure vaas zou omstoten. Daar zou je zwetend van wakker liggen, dat zou wel honderdduizend weken aan zakgeld kosten om weer te herstellen, dat is onmogelijk! En als we dan denken aan onze band met God, die is veel kostbaarder dan welke Ming-vaas dan ook. Om die te herstellen, dat is een miljoenmiljard jaar zakgeld, en dan is de kop er nog niet af.  

Wat wij ook doen: alles wat wij doen om onze band met God te herstellen: het is nooit af. Wij zullen als mensen altijd tekort schieten tegenover elkaar en tegenover God. Ook de offers uit het Oude Testament schieten tekort. Door het Oude Testament heen zie je dan ook de twijfels over de offers terugkeren.

De profeten zeggen: je kan wel een offer brengen – prima hoor – maar als je een offer brengt met je handen maar je hart gaat niet mee – wat zegt dat offer dan?  

En als je een offer gebruikt om een ander kwaad mee te doen, andere mensen te onderdrukken - en daar zijn ook voorbeelden van, lees maar eens de profeet Amos! - dan is dat offer niet alleen betekenisloos geworden, maar dan is het zelfs een vloek.

Dat zal nog heel erg fout gaan.

Je merkt, dat moet anders, zwakke mensen kunnen niet zomaar de band tussen henzelf en God herstellen. Er is maar één die dat altijd kan, zonder twijfel aan wat er in Zijn hart leeft: God de Zoon. God De Zoon die mens geworden is.

Jezus Christus bekrachtigt dan in het Laatste Avondmaal zijn nieuwe verbond, niet meer alleen maar met het Joodse volk, maar leidt hij het offer in dat voor heel de hele wereld bestemd is. Een nieuw verbond. En in dit verbond is Hijzelf degene die de wonden, scherven en breuken goedmaakt.
In de woorden van de traditie: Jezus Christus is in dat nieuwe Verbond de priester, het altaar én het offer. Voor eens en altijd volbrengt hij wat ontbrak en maakt de band tussen God en mensen nieuw. Het is niet langer: wie breekt betaalt, zoals in het oude verbond, maar het Lam zonder schuld dat de breuken en barsten op zich neemt. Dat vieren wij als we samenkomen rond de Tafel van de Heer.

De Eucharistie stelt dát offer tegenwoordig, maakt het zichtbaar. En elke keer als het offer hernomen wordt, zichtbaar en tastbaar gemaakt wordt, zo weten we ook dat de Heer werkelijk bij ons is. De band tussen God en mens kan nooit meer stuk gemaakt worden.

Daar mogen we diep ontzag voor hebben , die realiteit mogen we ook werkelijk zo beleven in ons hart, in ons geestelijk leven.

Maar de realiteit van het nieuwe verbond moet ons ook raken in ons dagelijks leven. Dit nieuwe verbond is een verbond van vergeving, het komt niet allemaal aan op ons doen, op ons willen, op ons harde werk.

Eerder het omgekeerde: met werken alleen komen we er niet, dat is de les van het Oude Verbond. Ging het eerst om werken, zo gaat het nu om meewerken. We mogen meewerken aan Gods genade, meewerken met elkaar aan de toekomst van de Kerk en meewerken samen met anderen, binnen en buiten de Kerk, om zorg te dragen voor onze samenleving.

En dat alles in de wetenschap, en de vrede, dat niet alles van ons afhangt, hoe moeilijk dat voor ons in onze pragmatische doe-cultuur ook is om te accepteren.  

Integendeel, we mogen dit sacrament, deze eucharistie beleven vanuit het geloof dat God zelf alles gedaan heeft, alles doet, om ons bij elkaar te houden, om ons bij Hem te laten horen. Wij zijn door Hem geschapen, in Hem gedoopt, opgenomen in Zijn Kerk en geroepen tot Zijn eeuwigheid.

En hij laat niet varen het werk van Zijn handen.

Amen.