Sunday 26 February 2017

Achtste Zondag in Gewone Tijd - jaar A



In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Niemand kan twee heren dienen: hij zal de een haten en de ander liefhebben, ofwel de een aanhan­gen en de ander verachten. Gij kunt niet God dienen en de mammon.
Daarom zeg Ik u: Weest niet bezorgd voor uw leven, wat ge zult eten en wat ge zult drinken, en ook niet voor uw lichaam, wat ge zult aantrekken. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam niet meer dan de kleding?
Let eens op de vogels in de lucht: ze zaaien niet en maaien niet en verzamelen niet in schuren, maar uw hemelse Vader voedt ze. Zijdt gij dan niet veel meer dan zij?
Trouwens, wie van u is in staat met al zijn tobben aan zijn levensweg een el toe te voegen?
En wat maakt gij u zorgen over kleding? Kijkt naar de leliën in het veld: hoe ze groeien. Ze arbeiden noch spinnen.
Toch zeg Ik u: Zelfs Salomo in al zijn pracht was niet gekleed als een van hen.
Als God nu het veldgewas dat er vandaag nog staat en morgen in de oven wordt geworpen, zo kleedt, hoeveel te meer dan u, kleinge­lovigen?
Maakt u dus geen zorgen over de vraag: wat zullen wij eten of wat zullen wij drinken?
Want dat alles jagen de heidenen na. Uw hemelse Vader weet wel dat gij al deze dingen nodig hebt.
Maar zoekt eerst het Koninkrijk en zijn gerech­tigheid: dan zal dat alles u erbij gegeven worden.
Maakt u dus niet bezorgd voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen leed.


We geloven als christenen dat God de wereld geschapen heeft, samen met alle goede dingen die zich daarin bevinden. Grondstoffen en rijkdommen die het de mens mogelijk te maken een leven op te bouwen. Wij zijn geroepen om de aarde te bewerken, de rijkdommen van de aarde goed te beheren en mogen niet alleen in de eeuwigheid maar ook nu al geluk vinden in de mooie dingen om ons heen.

Het is veelzeggend dat het Oud-Testamentische beeld van geluk héél materieel is. Als we in de profetische boeken lezen over het goede leven, over de tijd dat God bij de mensen zal zijn is het beeld wat bijvoorbeeld de profeet Micah gebruikt héél tastbaar: Geluk is de man die na gedane arbeid bij zijn wijnstokken en zijn vijgeboom kan uitrusten, zonder bedreiging van buitenaf, want van alle zwaarden zijn dan ploegscharen gemaakt (Micha 4:4). Zacharias gaat nog een stapje verder en zegt: het goede leven in de Dag waarin God bij de mensen komt, rust je niet alleen uit onder je eigen vijgeboom, maar nodig je ook nog je buurman uit. (Zacharias 3:9-10) Geluk is niet iets alleen maar geestelijks, het kan ook heel tastbaar, concreet en stoffelijk zijn.

Alles wat geschapen is, de rijkdommen van de aarde, de vruchten van het land en onze arbeid staan tot onze beschikking, en ze zijn goed. Ze zijn goed omdat ze uit de hand van de Heer komen, en omdat God ze ons ter beschikking heeft gesteld. Ze zijn goed omdat ze in relatie staan tot God. Als we die relatie verbreken en de goede dingen van de wereld najagen om die dingen zelf, dan gaat het mis. Dan maken we die dingen tot afgod. Dan verandert gezonde ambitie in een koortsachtige jacht naar rijkdom. En hoeveel geld je dan ook lijkt te hebben, het zal nooit genoeg zijn: want jij hebt het geld niet: het geld heeft jou. Dan kom je uiteindelijk om van de honger, temidden van alle rijkdom. 

 Waar de Mammon de afgod van het bezit, de verleiding is voor de rijke, de man die nog niet genoeg heeft aan duizend vijgebomen, tienduizend vijgebomen. Een miljoen vijgebomen. En nooit de rust zal vinden om er van te genieten, zo is het zorgen de verleiding van de minder welgestelde mens. 

Als Jezus het hier heeft over dat je je geen zorgen moet maken dan moeten we wel een paar dingen helder krijgen. Jezus pleit hier niet voor een basisinkomen, of een soort Luilekkerland, waarin niemand meer moet werken. De vogel krijgt zijn eten van God, maar moet wel zelf rondfladderen om het bij elkaar te verzamelen. De lelie in het veld hoeft zich niet af te tobben maar zal de regen, en het zonlicht en de mineralen in de grond wel zelf moeten verwerken tot wat het nodig heeft voor het leven. Maar al die dingen die het krijgt, komen van God. Want van Hem komen alle goede dingen. (cf. Psalm 104) zodat wij de vrijheid hebben om ons – als in onze levensnoodzakelijkheden is voorzien – tot God te kunnen keren. God zorgt voor de goede dingen omdat Hij wil dat wij leven en ons tot Hem kunnen wenden. 

En omdat hij voor alle goede dingen gezorgd heeft weten we ook dat de Vader al voor ons zorgt, hij heeft voor alles gezorgd wat voor ons het leven mogelijk maakt. Zodat wij ons geen zorgen hoeven te maken. 

Het Griekse woord dat hier gebruikt wordt voor “zorgen” heeft in deze context de betekenis van dat je verscheurd wordt door zorgen, het is een woord dat meestal negatief gebruikt wordt in de Bijbel. 

Net zoals je niet kan verdelen tussen God en de Mammon, mag je je ook niet laten verscheuren door zorgen. In beide situaties verlies je het zicht op wat er werkelijk toe doet, verlies je het zicht op God. Als mens ben je geroepen in eenheid te zijn met jezelf, en in eenheid met God. 

Nu kunt u zeggen: dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Er zijn zoveel mensen voor wie er geen bestaanszekerheid is, mensen die niet alleen leven in armoede, dat ze weinig hebben, maar die zelfs niet weten of ze morgen nog te eten zullen hebben, of onderdak vinden. Of dat hun leven niet bedreigd wordt. Mogen zij ook vertrouwen op God? Zijn zij verplicht om zich niet verscheurd te voelen als de ergst denkbare rampen over hen uitgestort kunnen worden? Dat is toch bijna niet voor te stellen?
Ja, ook zij worden opgeroepen om vertrouwen te hebben. Allereerst vertrouwen in God: hij heeft de wereld gemaakt voor ons om op te wonen. Hij heeft ons alle goede gaven gegeven om te kunnen leven. Maar de armen, de mensen die dreigen in wanhoop te vallen mogen ook vertrouwen op ons, op de Kerk. Zij mogen vertrouwen op God, en God mag vertrouwen op ons. In de woorden van Teresa van Avila: God heeft nu geen andere handen en voeten dan die van ons. Ik zou willen toevoegen: hij heeft ook geen andere portemonnee. 

Het stuk evangelie wat we nu lezen is in stukjes geknipt voor de verschillende zondagen vóór de Vasten, maar is deel van een langere redevoering, een ander stuk hebben we vorige week gelezen. Ik neem u even mee terug naar het Evangelie van vorige week: 

Geef aan wie u vraagt, en wend u niet af als iemand van u lenen wil.”
We moeten de Bijbel altijd in samenhang lezen. Als de arme niet verscheurd mag zijn door zorgen, moeten wij er ook voor zorgen dat dat niet hoeft. Dat is ónze taak, als wij daartoe in staat zijn.

Ik wil ook even vooruit kijken: naar het Evangelie van volgende week. Dan is het de eerste zondag van de Vasten, dan zullen we lezen over Jezus die beproefd wordt door de duivel in de Woestijn. En één van de kernteksten van dat Evangelie is dan: de mens leeft niet van brood alleen. 

Brood is belangrijk, we kunnen niet zonder. Maar brood heeft niet het laatste woord. Brood dient een hoger doel, zoals ons leven een hoger doel dient: God te zoeken en Hem te vinden. Dat kán niet zonder dagelijks brood, het kán ook niet als we knielen voor de Mammon en het kan ook niet als we verscheurd raken door zorgen en zo God vergeten. Dat weet God ook, daarom heeft hij de Aarde volgestouwd met rijkdommen, rijkdommen die wij mogen gebruiken om goed te doen. Als we dat doen brengen we het Rijk van God elke dag een stukje dichterbij. 

Amen.

Sunday 19 February 2017

Zevende zondag in gewone tijd



"In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Oog om oog, tand om tand. Maar ik zeg u geen weerstand te bieden aan het onrecht, doch als iemand u op de rechter­wang slaat, keer hem dan ook de andere toe. En als iemand u voor het gerecht wil dagen en uw onderkleed afnemen, laat hem dan ook het bovenkleed. En als iemand u vordert een mijl met hem te gaan, ga er dan twee met hem. 

Geef aan wie u vraagt, en wend u niet af als iemand van u lenen wil.
Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult uw naaste beminnen en uw vijand haten. Maar ik zeg u: Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt worden van uw Vader in de hemel, die immers de zon laat opgaan over slechten en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en on­rechtvaardigen. Want als gij bemint die u beminnen, wat voor recht op loon hebt gij dan? Doen de tollenaars niet hetzelfde?


En als gij alleen uw broeders groet, wat voor buitengewoons doet gij dan? Doen de heidenen dat ook niet? Weest dus volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is."
(Mt. 5: 38-48)

Broeders en zusters in Christus

Conflict is iets van alledag. Zelfs onder onze naasten, onze broeders, zijn er dagelijks spanningen en conflicten. We kunnen zeggen: waar wrijving is, is warmte en leven, maar de warmte komt soms ook wel heel dichtbij. Leuk is dan toch anders.
Maar het evangelie van vandaag gaat niet over conflicten onderling. Het gaat over de vijand. Het gaat over mensen met wie je strijd voert, of kan voeren. En het Joodse volk had in de tijd van Jezus zeker vijanden, lijkt altijd vijanden gehad te hebben – van de Bijbelse Amalek tot en met de Nazi’s. Dagelijks conflict is wezenlijk iets anders dan de strijd om leven en dood, met een vijand.

En dan zegt Jezus, van vijanden moet je houden, vijanden, mensen die je kwaad willen doen. Het is een moeilijk woord. En het woord wordt er niet makkelijker op als we net doen alsof Jezus zegt: “als we maar aardig zijn voor iedereen, dan is er geen vijandschap meer, dan dansen we allemaal rond de Meiboom alsof de wereld één grote Bennetonreclame is en is het alle dagen feest.” 

Nee. Dat zegt hij niet. De mensen gingen niet opeens van Jezus houden omdat Hij van hén hield. Integendeel: Gods liefde werd aan het kruis genageld. We moeten van onze vijanden houden zonder de zekerheid van een goede afloop. We moeten van onze vijanden houden, óók als zij daarmee niet onze vrienden worden. Wij moeten juist onze vijanden liefhebben als vijanden , terwijl we vijanden hebben. Jezus gaat er van uit dat er vijandschap is. Je kan geen vijanden lief hebben die er niet zijn.
Maar wie is onze vijand? 

Wie onze broeder is mag meer of minder duidelijk zijn, maar de vijand blijft ons vreemd, staat ons tegenover. Hij hoeft niet eens lelijk te zijn, of slecht. Maar we vermoeden dat hij niets goeds in de zin heeft.We voelen hem als een bedreiging. Er zijn maatregelen tegen hem nodig. Dat is duidelijk. Dat lijkt klaar als de dag te zijn! Het voelt als onze tweede natuur, dat er een wij is en een zij, en wie zij ook zijn. Zij zijn een gevaar. 

Het onderscheid tussen Vriend en Vijand lijkt zo basaal te zijn dat er ook denkers waren die zeiden: dit is het meest fundamentele onderscheid in de politiek. Alle politiek, zegt bijvoorbeeld Carl Schmitt,  draait uiteindelijk om het maken van het onderscheid tussen vriend en vijand. Vóór alle andere afwegingen komt die éne allesbepalende scheiding tussen ons en jij. Ik heb in mijn studie nogal veel van zijn boeken gelezen. Maar toen ik er nog eens doorheen bladerde, bedacht ik mij wat er níet in die boeken stond.
Er staat niet in wát een vijand is. Het begrip “vijand” is uiteindelijk leeg , het  hebben geen inhoud. Iedereen kan dus een vijand worden, of beter: iedereen kan tot vijand gemaakt worden. En dat is ook gebeurd. 

We hoeven maar een paar bladzijden van de bloeddoorweekte Europese geschiedenis van de twintigste eeuw te lezen om dat helder op ons netvlies te krijgen. Er was niet zo lang geleden nog een programma over het begin van de Joegoslavische burgeroorlog. Daarin was te zien hoe buren, mensen die elkaar nooit wat hadden aangedaan opeens “vijanden” van elkaar werden. En niet omdat de buurman het opeens waard was om gehaat te worden. Of jij het waard was door hem gehaat te worden.
 
Maar nogmaals: het is niets nieuws: Er was een tijd dat men van christenen dacht, dat die vijanden van de staat waren, omdat ze niet aan de Keizer wilden offeren.  Dat ze fel bestreden en onderdrukt moesten worden. Op veel plaatsen in de wereld worden christenen gehaat en vervolgd, en niet omdat ze haat-waardig zijn. Christus zelf werd gehaat. En niet omdat Hij haat-waardig was. 

Maar nog verder terug: de eerste man die een vijand had was Kaïn, de broer van Abel. Hij maakte Abel  niet langer tot zijn broer was, maar een vijand in de strijd om de gunst van God. De Bijbel zegt dan dat Kaïn de voorvader was van de stedenbouwers. Dat zijn details die je niet zomaar mag overslaan. De stad staat in de bijbel voor wat we nu de ‘moderne beschaving’ zouden noemen.  Waar mensen gaan samenleven, vinden ze vijanden, en als ze ze niet vinden gaan ze ze zoeken. Het is een altijd terugkerende verleiding. Het is ook  mogelijk dat wij eens zullen worden gehaat, en niet omdat we dat verdienen.

Vijandschap en oorlog lijkt natuurlijk te zijn, maar ze zijn gevallen natuur. Ze komen voort uit de zondeval, uit onze gebrokenheid. En wij zijn geroepen om groter te zijn dan onze gebrokenheid, groter te zijn dan de zonde. Integendeel: we zijn geroepen om volmaakt te zijn, zoals de Vader volmaakt is. 

Gehaat worden zegt dus niet per sé iets over jezelf. Haat en vijandschap ontstaan vanuit de zonde, vanuit onze gevallen menselijke natuur. Het zal altijd een verleiding zijn om mee te gaan in de sociale en politieke processen van uitsluiting, van vijandschap. Maar we kunnen onszelf niet tegenover die processen stellen: je kan niet zeggen “het is een sociaal proces, ik kan er niets aan doen”. Of “iedereen vond het opeens, ik moest wel meedoen”. Je hebt altijd een keuze, of je mee gaat doen of niet.
Die keuze kan moeilijk zijn, kan zelfs onmogelijk lijken, en er is geen garantie op een goede afloop. De mensen tegen wie Jezus sprak dat ze hun vijanden lief moesten hebben, hádden vijanden, wérden gehaat en onderdrukt ze hadden – zo zouden we denken – alle recht gehad om hun vijanden – échte vijanden – terug te haten. Het was het meest vanzelfsprekende geweest. 

Maar als je íets moet zijn als christen dan is het onvanzelfsprekend. Ik zag zoiets onvanzelfsprekends in een interview met Janneke Stegeman: een protestantse theologe die een paar maanden geleden tot Theoloog des Vaderlands gekozen is. Zij heeft in Jeruzalem gestudeerd en bezocht toen een Palestijn wiens land steeds in beslag genomen dreigde te worden door het Israëlische leger. 

Er stond een bordje bij zijn huis waar op stond: “ik weiger jouw vijand te zijn”. Dat vond ik heel indrukwekkend. Díe boodschap. Heel erg onvanzelfsprekend.
Die boodschap, die houding is niet het einde van de oorlog. Er is geen garantie dat de kaars die die man aangestoken heeft blijft branden. Maar het toont wel dat je als mens niet machteloos bent, je kunt kiezen om je niet zomaar mee te laten sleuren in de onderstroom van vijandschap. Met die mensen, die leven naar het voorbeeld van Jezus, begint er iets. Dan kán er vrede uitbreken in de wereld, dan léven de Vrede die God in ons heeft willen vestigen. 

Amen.