Sunday 29 January 2017

Vierde Zondag in Gewone Tijd



Brothers and sisters,

Together with the Ten Commandments in the Old Testament, the Beatitudes are the two great Measures of Man. But whereas the Ten Commandments are centred on doing, on what you shall, and shall not do, whether or not we do the right things. 

The Beatitudes are centred on being. On what we are. On whether or not we are what we should be.These two measures are not in conflict with each other, on the contrary: they are in need of each other. One measure alone cannot fully inform our lives. 

Starting from the Ten Commandments, we can say these are a set of rules, things you may or may not do. The good thing about rules is of course that we have a perfectly clear framework for our actions.  We can say to ourselves, and sometimes we may accidentally let slip to other people: “that’s not quite honouring your father and mother there, should do better”, or perhaps you’ve caught yourself out coveting your neighbours’ ox, or his Porsche as it may be. This will not do. Should do better. The realisation that we should do better is a good first step towards a better life.
So far so good. 

However: Rules only get you so far. You can abide by rules without having any good intent, or worse, you can follow the letter of the law without being in any way taken up in its spirit. You may eventually come tot he point where you fulfill the law by breaking it.  Jesus mentions a situation where a child can cheat his parents out of material support that he’d otherwise be obliged to provide, by declaring his goods “korban”, theoretical property of the Temple. You can fulfill the law, and still be an awful person, worthy of contempt.

So to the Beatitudes. The Beatitudes, that we have read here, are a list of character traits for the most part. Being ‘clean of heart’, being ‘merciful’, ‘thirsting and hungering for justice’, those are character traits and motivations. They are the foundations of the moral life. But they too cannot be embraced in isolation. 

If we were to look back on someone’s life, someone who – let’s say – was never caught doing anything nice or pleasant – and someone were to say to us. Ah, yes, Jimmy. Let’s call him Jimmy. Yes, he didn`t do very many nice things, but I`m sure deep down he was pure of heart”. I think we should not jump to conclusions, but it would be odd to say the least, to claim that you can be pure of heart and do all sorts of nasty things to other people. It’s a bit of a stretch, I`m sure you’ll agree. 

Our deepest motivations and our character traits are not isolated things, they are not little gardens of pure beauty that bloom in the deepest recesses of our hearts.No. Both a character and a motivation are directed at our actions, at our daily lives. And what we do affects them, it strengthens them, or weakens them as it may. By doing good things we may grow as people. Our characters become stronger every day. We will grow in happiness. Or the other way around, if we do evil things, we weaken our charcter, it will become harder to doo good things. We will become unhappy people. 

It will simply not do to be called ‘merciful’ and not do anything merciful, to not fulfill the ten commandments in a merciful way. You cannot be a called a ‘peacemaker’ if that epithet is not backed up with some actual making of peace. All of these character traits are good things. Even being “poor in spirit”, because it means no more than “not being full of yourself”. Having a bloated ego, always looking out for number one, it makes you empty, it’s makes you a grasping person, always clutching, never holding. It’ll always slip through your fingers. You end up invidious, dissatisfied. A terrible thing to be. 

Sin makes unhappy, virtue and good deeds in turn, render the virtuous person happy. It is unavoidable. It is what we were created for. To be good people, if we’re not, our conscience will begin to chew away at ourselves. If we do good, we can find peace even after a disaster strikes.

Happiness does not mean no bad things will happen. Or that you will not mourn, or find things lacking. But you can still end up blessed. Blessed means more than happy. Happiness is what we find in the world, together with all the good things that are in it. Being blessed means all good things and the people hoping fort hem are directed towards their one true source: God.  

When the Gospel says “blessed they who hunger and thirst for justice”, well this is not “jam tomorrow”, this is not a fob. It’s all quite real. Everything that’s good, all happiness, comes from God, there cannot be anything good that does not find its origins in God. 

People know this, and have always known it, which is why they came to listen to Jesus on the Mount from all over. The north of Galilee, the northern shore of the Lake of Galilee where all of this takes place was – and is today – a borderland. Nowadays there are fences, but then, people came from all around to hear Jesus speak. And they weren`t just Jews, a lot of people came down from what is now Syria and Jordan – the Greek speaking cities of the Decapolis. 

In a time where travel was difficult and tiring it was a testimony that people realized where their true happiness lay, in listening to the words of Jesus Christ, and through Faith in Him and what He had to say , to do good things, and so become the good and blessed people we have been called to be from all Eternity. 

Amen.

Sunday 15 January 2017

Tweede Zondag in Gewone Tijd



Lezing: Johannes 1,29-34.
 
In die tijd zag Johannes Jezus naar zich toekomen en zei: 'Zie, het Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt.Deze is het van wie ik zei: Achter mij komt een man die voor mij is, want Hij was eerder dan ik. Ook ik kende Hem niet, maar opdat Hij aan Israel geopenbaard zou worden, daarom kwam ik met water dopen.'
Verder getuigde Johannes: 'Ik heb de Geest als een duif uit de hemel zien neerdalen en Hij bleef op Hem rusten. Ook ik kende Hem niet, maar die mij gezonden had om met water te dopen, Hij had tot mij gesproken: Op wie gij de Geest zult zien neerdalen en blijven rusten, Hij is het die doopt met de heilige Geest. Ik heb het zelf gezien en ik heb getuigd: Deze is de Zoon van God.'

Broeders en zusters in Christus,

Er wordt wel eens gezegd: “Een goede naam komt te voet en gaat te paard.”, wat andere mensen over je zeggen, dat maakt uit. Dat geldt voor iedereen, zowel voor kleine als voor grote mensen. Zeer belangrijke mensen nemen dan ook ‘reputatiemanagers’ in dienst. Die moeten de sociale media en het internet in de gaten houden. Als ze merken dat er wilde verhalen over hun cliënten de rondte doen, dan zetten ze allerlei middelen in om de reputatie van hun cliënten te beschermen. Dat is een grote bedrijfstak. 

En niet alleen belangrijke mensen hebben zulke medewerkers in dienst. Ook organisaties, bedrijven en de overheid hebben een leger aan voorlichters in dienst. En die voorlichters moeten er voor zorgen dat wat er ook gebeurd het bedrijf of de overheid goed in het nieuws blijft komen, dat de CEO of de minister geen onverwachte vragen krijgt, dat hij beschermd wordt tegen zaken die zijn of haar reputatie kunnen schaden.

Als mensen zoveel moeite doen om hun reputatie ongeschonden te bewaren dan is dat een aanwijzing dat een reputatie, een goede naam, iets waardevols is, en wat andere mensen over ons beweren kan die goede naam beschadigen. En als we onze goede naam aangetast zien dan doet dat pijn. Dan zijn wij zelf gekwetst. Onze naam, onze goede naam, is iets dat net als het geweten, een beetje heilig is, en als het beschadigd raakt is dat wat anders dan een barst in een vaas, of een deuk in een auto. Dan raken wij zelf beschadigd.

Ik las in de krant een heel erg treurig artikel over een jongen van 15 jaar die zelfmoord had gepleegd omdat hij zo verschrikkelijk gepest werd. Hij werd uitgescholden, en niemand wilde met hem praten. Zijn naam, wie hij was, is zo verschrikkelijk mishandeld dat hij niet meer verder kon. Woorden kunnen moordwapens zijn en iemands naam, iemands eigenwaarde kan zó door het slijk gehaald worden dat die persoon daar niet meer van kan herstellen.  

Een naam is dus in zekere zin iets heiligs, die mag je niet misbruiken. Dat zie je heel sterk in de Joodse traditie. De Naam van God is zó heilig dat je hem niet eens uitspreken mag. Die naam is zó heilig, dat je niet eens het risico mag lopen dat je die heiligheid zou aantasten. En mensen die hun leven in het teken van het kwaad hebben gesteld, daarvan zegt het Oude Testament: “moge zijn naam worden uitgewist”.  Want de heiligheid van een aardse naam is relatief. Het is kwetsbaar, er moet voor gezorgd worden.

De bijbel stelt dan ook grenzen aan wat wij tegen een ander zeggen: zowel het Oude als het Nieuwe Testament zijn daar heel duidelijk in. In het Achtste Gebod wordt het Joodse volk vermaand dat ze geen “Vals getuigenis” mogen afleggen. Je mag geen dingen over anderen zeggen die niet waar zijn. En in Psalm 141 lezen we het vers “zet Heer, een wacht voor mijn lippen” , dat wij met ons spreken andere mensen niet beschadigen.

Maar wij kunnen ons spreken natuurlijk ook gebruiken om goed te doen, om de waarheid te spreken, om wie het verdient een compliment te geven. Ook dat is niet onbelangrijk. En als je dat doet breek je iemand niet af, maar bouw je hem of haar juist op.  Door iemands naam eens goed op te poetsen doe je hem of haar een groot plezier. En dat is belangrijk. Het staat niet in de officiële lijst van werken van barmhartigheid, maar van mij mag ‘ie er wel bij.

En Johannes de Doper spreekt hier als profeet als hij zegt: “die Jezus hier, die hier voorbijkomt, kijk, daar loopt hij, dat is niet zomaar iemand, of ook een profeet, iemand als ik, nee, hij is het Lam Gods, die de zonden van de wereld wegneemt”. Johannes vergroot de Naam van Jezus . Als we de Vespers bidden, het Avondgebed, dan bidden we ook het Magnificat. Het gebed van Maria. “Hoog verheft nu mijn ziel de Heer”. Maria maakt de naam van God groot.

Zo doen wij Hem recht. Dat we de goede naam van God in bescherming nemen, hem bij de juiste Naam noemen, is misschien nog wel belangrijker dan dat wij elkaar bij de juiste naam noemen, en elkaars goede naam beschermen.

Maar belangrijker nog is wat God zegt. Sommige mensen noemt hij bij naam. En hij vertelt hen wie ze zijn, en welke rol ze te spelen hebben. Als God je bij je naam noemt heeft hij meestal wel een taak voor ogen. Zo roept hij de jonge Samuël, tot drie keer toe. Ook bij Samuel duurde het even voor hij wist wie er tot hem sprak. En wat dat betekende. Samuel zou een grote profeet worden, en een grote leider. Andere mensen hadden ook hun meningen over hem, maar die deden er niet toe, enkel wat God van Samuel vond was ten diepste belangrijk. Wíe Samuel was, was uiteindelijk wat God van hem zei. Als God tegen je zegt: dit is wie je bent, en dit is je taak, dan wordt dat ook de waarheid.

Wat mensen van ons zeggen is dan toch een ander verhaal. Veel mensen kunnen iets van ons vinden. En tegenwoordig houden mensen die mening steeds minder voor zich: die spreken ze uit – zo luid en duidelijk mogelijk. Soms voegen al die meningen wat toe, maar soms ook niet. Het is vaak moeilijk om vast te stellen welke mening dan belangrijk is. En als wat men zegt waar is, dan moeten we dat maar ten harte nemen, en als het onwaar is, dan moeten we het maar laten rusten.

 Maar eén ding is zeker: hoe God ons noemt, dat is belangrijk. Die is zo belangrijk dat alle andere meningen die mensen over ons zouden kunnen hebben daarbij in het niet vallen. Het is mooi als andere mensen zeggen dat we iets goed gedaan hebben, en vervelend als een derde ons uitmaakt voor alles wat mooi en lelijk is maar hoeveel pijn dat ook doet, we kunnen altijd in de zekerheid leven dat iemand Anders, God zelf, anders over ons spreekt, als wij maar bereid zijn naar hem te luisteren.

Thomas van Aquino, de grote Middeleeuwse theoloog, zei dat je geen gemeenschap kan vormen zonder dat je over en weer de waarheid spreekt tegen elkaar: dat geldt voor mensen onderling, maar het geldt ook voor de gemeenschap die mensen en God met elkaar vormen.

En als we overgaan van de aardse Kerk naar de Kerk in de hemel, dan , zo lezen we in het boek Openbaringen, krijgen we een nieuwe naam , een naam die ten diepste uitdrukt wie wij voor God zijn. Dat is een naam die niemand anders kent, omdat alleen God zelf ons volledig kennen kan.

Onze oude naam was belangrijk, en mag niet zomaar worden geschonden, maar die naam is niet gemaakt voor de eeuwigheid. Zo lang er mensen zijn op aarde, moeten we aardse namen in ere houden, maar ze zijn niet heilig in de volle zin van het woord, niet onaantastbaar. Ze gaan voorbij.

Onze aardse namen zijn kwetsbaar, onze diepste naam zal altijd met liefde genoemd worden. Ons hele geestelijke leven mag een verlangen zijn met die diepste naam – die eeuwige naam - te worden geroepen. Mijn preek was eigenlijk al afgeschreven toen er een gedicht in mijn hoofd opkwam, het is vrij bekend. U krijgt het als toegift.

Het is van Neeltje Maria Min, en de titel luidt: “mijn moeder is mijn naam vergeten”

mijn moeder is mijn naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe moet ik mij geborgen weten?

Noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.

Voor wie ik liefheb, wil ik heten
.

Amen.



Sunday 8 January 2017

Driekoningen 2017




Op de Kerstdag hebben we het begin van het Evangelie van Johannes gelezen. We hebben gelezen over het Woord dat van Eeuwigheid af bij God was. En God wil dat Woord aan ons openbaren, want dat Woord zegt wie Hij ten diepste is. 

Één van de belangrijkere begrippen in de theologie is dat van de Goddelijke Pedagogiek. Als je een kind opvoedt, dan draag je niet alles wat je weet en kan in één keer over aan dat kind. Dat gaat stukje bij beetje. Maar op een gegeven moment nadert het dan toch de voltooiing. Dan vindt er een realisatie plaats en uiteindelijk besef je dan als kind waar het je ouders écht om te doen was. 

Dit besef doordrenkt het hele christelijke denken over de Openbaring, over wat God ons zegt. Wat Hij ooit vertelde in beelden en tekenen wordt op een gegeven moment volledige werkelijkheid, een werkelijkheid die onder ons woont, Zijn leven met ons deelt, ons lijden volledig deelt en in zich opneemt. De openbaring van God wordt volledig zichtbaar in Jezus Christus. In het begin in het verborgene, maar later zichtbaar voor de hele wereld.

Jezus Christus is de volledige zelfopenbaring van God. Die openbaring is wat we vandaag vieren. Op het Feest van Driekoningen. Drie is een universeel getal, en de traditie maakt de koningen, of de wijzen symbool van alle volkeren voor wie vanaf nu de weg naar God open ligt. En ze komen niet met lege handen, ze nemen geschenken mee. Uit deze ontmoeting kunnen we drie aspecten uitlichten : 

1: Het Oude Testament doet er toe. Zoals men in het Engels zegt:  the child is the father of the man. Als je terugblikt op je leven als je gevraagd wordt je biografie te schrijven, of een verhaal, over wie je bent, dan begin je met je kindertijd. Je begint met wie je ouders waren, waar je vandaan komt, in welke streek je bent opgegroeid. Daarmee is niet alles gezegd over wie je bent, maar zonder achtergrondinformatie wordt het een ingewikkeld verhaal. De grondtrekken van wie je nu bent ligt al besloten in je kindertijd. Je kindertijd heeft niet het laatste woord, maar zonder kindertijd is een leven onbegrijpelijk. Zo ook met het Oude Testament. God openbaarde zich aan één volk, het Joodse volk, openbaarde zijn visie voor samenleven, door de Wet, en zijn liefde door zijn profeten.
Dit betekent ook dat Christenen het Jodendom niet vervangen, de Volken – dat zijn wij allemaal als we niet als Jood geboren zijn - worden toegevoegd  aan het Joodse volk. Dat kan je allemaal bij Paulus teruglezen hoe dat werkt. 

We kunnen dit erfgoed, deze geschiedenis niet van ons afwerpen zonder ontrouw te worden aan wie zij zijn. Wij hebben onszelf niet teruggevonden. Christus is de vervulling van een belofte, niet het ongedaan maken van die belofte. 

2: De openbaring is er voor iedereen. Dat is wat Driekoningen, het feest van de Openbaring wil uitdrukken. We lezen het in de lezingen uit het Oude Testament. Ook de heidense volken, die toen nog hun afgoden hadden zullen worden opgenomen in de éne mensenfamilie , het éne volk van God. Dat volk van God, de kerk, kán dus ook alleen maar een wereldkerk zijn. En in de kerk is plaats voor iedereen. Ik denk dat er wel eens te makkelijk wordt gedacht over wat het betekent dat de Kerk universeel is. Het heeft verstrekkende gevolgen. De kerk is niemands eigendom. De kerk is niet van één tijdsperiode, het is niet voor mensen uit één land of gebied, het is niet voor mensen die behoren tot één min of meer gedefinieerde cultuur, zoals het Westen. Het is ook niet voor mensen van één ras, of alleen voor mannen, of mensen uit één of een paar sociale klassen. Dit verhaal van God is er voor iedereen. Je kan tegen niemand zeggen “dit is niet voor jou, dít zal jou wel niks zeggen.” Dat is onmogelijk. 

3: Een derde aspect van het bezoek van de Drie koningen is het geven van geschenken. De drie gaven van de koningen zijn Goud, Wierook en Mirre. Waardevolle dingen. En het staat ook al in de lezing uit het Oude Testament. 

“Want de schatten der zee gaan over in uw bezit,
de rijkdommen der volkeren worden aan u afgedragen.
Een zee van kamelen bedekt u, jonge kamelen van Midjan en Efa.
Alle bewoners van Sjeba trekken naar u toe; ze voeren goud en wierook aan en verkondigen luid de roem van de Heer.”

Als je naar iemand toe gaat die je kent, dan neem je een cadeautje mee. Hoe groot of klein dat cadeau is hangt een beetje af van de omstandigheden, maar door het geven, laat je zien dat je een relatie hebt met iemand, dat je bevriend bent, of vrienden wilt zijn. Je geeft ook een geschenk vanuit een idee van wederkerigheid, vanuit het idee dat  je iets voor elkaar betekent. Dat is wat het betekent om persoonlijke relaties te hebben met andere mensen. Die relaties bestaan niet alleen maar tussen je oren, maar moeten ook zichtbaar zijn, zichtbaar in wat je voor elkaar doet. En de meest zichtbare manier, is het geven van een geschenk aan een ander.

Het gaat er niet om dat je iets geeft wat een ander nodig heeft, liever niet zelfs. Het is goed mogelijk dat je bij Kerst een pak wasmiddel krijgt, of een paar sokken, maar je krijgt toch liever iets aardigs. God heeft per definitie niks van ons nodig. God heeft alles al. Maar wij kunnen onze liefde en dankbaarheid uitdrukken door het geven van een geschenk. 

Als God zich aan ons openbaart is dat omdat hij een relatie met ons wil, en wij mogen daar antwoord op geven. Op de openbaring van God komt het antwoord van het geloof van de mensen. 

Wij kunnen antwoord geven door Hem iets te geven. We hoeven niet per sé onze bankrekening te plunderen. We kunnen hem al wat kostbaars geven door elke dag tijd voor Hem te maken, elke dag, zeg ’s ochtends en ’s avonds ons in gebed tot Hem te keren. Op die manier maken we de openbaring van God waar. Zonder relatie is er geen openbaring en zonder wederkerig geschenk is er geen relatie.

De Brief aan de Hebreeën heeft het over het gebed als een geschenk, als een “offer van lofprijzing” – een offer is ook een geschenk – dat we aan God kunnen geven. Het kost ons niks, maar het is héél waardevol. En als we niet te zuinig zijn met onze geschenken dan komen we, net als de Koningen, steeds dichter bij de Heer zelf, tot we Hem mogen zien van aangezicht tot aangezicht. 

Amen.