Sunday, 5 August 2018

Brood uit de Hemel.


Heilig Evangelie van Jezus Christus volgens Johannes 6,24-35.
Toen de mensen bemerkten dat noch Jezus noch zijn leerlingen daar waren,
gingen zij in de boten en voeren in de richting van Kafarnaum op zoek naar Jezus.
Zij vonden Hem aan de overkant van het meer en zeiden: 'Rabbi, wanneer bent U hier gekomen?'
Jezus nam het woord en zeide: 'Voor­waar, voorwaar, Ik zeg u: Niet omdat gij tekenen gezien hebt,
zoekt ge Mij, maar omdat gij van de broden hebt gegeten tot uw honger was gestild.
Werkt niet voor het voedsel dat vergaat, maar voor het voedsel dat blijft om eeuwig te leven
en dat de Mensenzoon u zal geven. Op Hem immers heeft de Vader, God zelf, zijn zegen gedrukt.
Daarop zeiden zij tot Hem: 'Welke werken moeten wij voor God verrichten?'
Jezus gaf hun ten antwoord: 'Dit is het werk dat God van u vraagt: te geloven in Degene, die Hij gezonden heeft.'
Zij zeiden tot Hem: 'Wat voor teken doet Gij dan wel, waardoor wij kunnen zien dat wij in U moeten geloven?' Wat doet Gij eigenlijk?
Onze vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn, zoals geschreven staat: Brood uit de hemel gaf hij hun te eten.'
Jezus hernam: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wat Mozes u gaf was niet het brood uit de hemel; het echte brood uit de hemel wordt u door mijn Vader gegeven;
want het brood van God daalt uit de hemel neer en geeft leven aan de wereld.'
Zij zeiden tot Hem: 'Heer, geef ons altijd dat brood.'
Jezus sprak tot hen: 'Ik ben het brood des levens: wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst krijgen

Broeders en zusters in Christus 

We leven in een wereld waarin we van alles genoeg hebben, er is zo`n enorme overproductie van voedsel dat het zelfs met tonnen te veel moet worden weggegooid, bijvoorbeeld als de pruimen een millimeter te klein zijn, of de tomaten een plekje of een rimpeltje hebben.

We hebben het letterlijk on-gelofelijk goed. Onze voorouders hadden honderd jaar geleden nooit kunnen verwachtingen hoe goed ons land, onze samenleving het nu zou hebben. 

De lezing van vorige en deze zondag komen voort uit een andere wereld, een wereld waarin mensen zelden teveel hadden, en vaak te weinig. Een broodwonder als dat van Jezus – we hebben vorige week gelezen over de wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging – baart dan nog meer opzien.
Misschien u het zich nog, het slaat zo in dat de mensen hem koning willen maken. Maar koning op hun voorwaarden, en dat kan niet. Jezus verdwijnt aan hun greep, maar nu hebben ze hem weer gevonden.

En er ontstaat een bijzonder gesprek, een gesprek over wonderen, wat ze betekenen, over wie Jezus is. En Jezus vertelt iets heel belangrijks over hemzelf.

Om te beginnen moet ik zeggen dat die Galileërs die nu achter Jezus aankomen, dat zijn een beetje ingewikkelde mensen. Het is niet gauw goed. In die zin lijken ze op ons. Ook onze samenleving is er één van groei, als we iets verworven hebben dan willen we er of méér van, of een grotere en betere. 

Dat wonderlijke brood van vorige week heeft de aandacht van het volk gevat, maar ze zijn duidelijk op zoek naar meer, en niet alleen meer – maar ook beter. Dat brood van Jezus, dat was maar doodgewoon gerstenbrood, een bruine boterham zouden wij zeggen,  – maar Mozes liet manna uit de hemel komen, kostelijk voedsel. Kan hij hen als teken dat Hij écht iemand is geen manna zenden? Of iets dat nóg beter is, dán zullen ze geloven. Maar je voelt het al aankomen, als je na een teken nóg een teken wil, en nóg één… daar komt geen einde aan.
  
Dan doet Jezus iets bijzonders, Hij wijst naar zichzelf en zegt “Ik ben het brood”. Het brood dat jullie gehad hebben, dat is maar een teken, een teken van leven, en je kan nog wel een teken willen, nóg lekkerder brood, brioche of zo, of een stokbroodje zalm. Maar dan ben je bezig met het teken, niet met de betekenis. Als je met je vinger ergens naar wijst, dan gaat het niet om de vinger. 

Jezus wijst niet alleen naar zichzelf, maar ook nog eens naar de hele wereld, het is echt bijzonders wat Hij doet. “Het Brood van God” zegt hij, is het “brood dat uit de Hemel komt, en de wereld leven geeft.” 

U weet nog, de week ervoor wilden de Galileërs Jezus koning kronen, koning van het Joodse land. Nu zegt hij duidelijk voor wie hij werkelijk komt: voor de hele wereld. Je kan hem niet beperken tot een politieke rol, vanuit een paleis in Jerusalem bezig met vragen hoe mensen meer moeten krijgen. Nee, het is te doen om leven voor de hele wereld.

Het doet denken aan een andere keer dat Jezus “ik ben” zei, namelijk bij de Samaritaanse vrouw, een niet-jodin, volgens de joden van die tijd zelfs een vijand.  Waar hij tegen zei “ik ben het levend water”, dat zien we ook terug in de laatste zin: “wij tot mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in mij gelooft geen dorst”.

Water en brood zijn de fundamenten van het leven, het gaat bij Jezus niet om je voordeel halen, het gaat niet om ‘steeds meer’. Het gaat om leven, om de kern van je bestaan.

En het gaat om die kern, voor iedereen. Niet er om dat jij meer hebt, ook al krijgt een ander dan minder. Het leven is er voor de hele wereld. Wij kunnen meer hebben, meer bezitten dan een ander, dat wil niet zeggen dat wij ook recht hebben op meer leven. Bij God is het in ieder geval niet zo.
Hij bekommert zich om ieders leven, waar ook ter wereld en als wij proberen te leven met hem, een levende relatie willen hebben met hem moeten wij ons ook bekommeren om het leven van anderen.

Die zorg kan vele vormen aannemen, bijvoorbeeld deze week hebben we gezien dat paus Franciscus het artikel in de catechismus over de doodstraf veranderd heeft. De leer daarover was al heel terughoudend, het was eigenlijk al niet meer toelaatbaar met nog een paar uitzonderingen. Nu zegt de paus: nu we al 2000 jaar geleefd hebben met het Evangelie realiseren we ons steeds meer dat we iemands leven nooit mogen afnemen, ook al geloven we nog zo dat hij dat recht verspeeld heeft. Ook dat is bekommernis om het leven.  

Voor ons kan het betekenen dat het leven, net als alle goede dingen, iets is wat je niet voor jezelf kan houden of oppotten – zo gauw je dat toch probeert – zoals sommige Israëlieten in de woestijn proberen het manna op te potten - dan wordt het “iets dat vergaat”, het gaat stinken. Pas als we de gave van ons leven willen delen, uit handen willen geven, wordt het voedsel tot eeuwig leven. Een bruine boterham kan dan 'brood uit de Hemel' worden.

Laten we zo vrij zijn, dat we ons niet meer gevangen laten nemen door alles wat we hebben, en de kwalijke zucht naar meer, maar leven van wat we krijgen uit de hand van God, ons dagelijks brood. 

Amen.  

Sunday, 22 July 2018

Bewogen door Medelijden..


Heilig Evangelie van Jezus Christus volgens Marcus 6,30-34.

In die tijd voegde de apostelen zich weer bij Jezus, en brachten Hem verslag uit over alles wat zij gedaan en onderwezen hadden.
Daarop sprak hij tot hen: 'Komt nu eens zelf mee naar een eenzame plaats om alleen te zijn en rust daar wat uit.' Want wegens de talrijke gaande en komende mensen hadden zij zelfs geen tijd om te eten.
Zij vertrokken dus in de boot naar een eenzame plaats om alleen te zijn.
Maar velen zagen hen gaan en begrepen waar Hij heenging; uit al de steden kwamen mensen te voet daarheen en waren er nog eerder dan zij.
Toen Jezus aan land ging, zag Hij dan ook een grote menigte. Hij voelde medelijden met hen, want zij waren als schapen zonder herder, en Hij begon hen uitvoerig te onderrichten.


Broeders en zusters in Christus,

Vandaag lezen we in de eerste lezing, de tussenpsalm en het evangelie over hetzelfde thema, over hoe het volk wordt vergeleken met een kudde, en moet worden geleid door herders die voor de kudde zorgen. 

In de eerste lezing lezen we een waarschuwing, de herders -  de leiders van het volk – hebben hun werk niet goed gedaan – de mensen zijn op drift geraakt, de weg kwijt en de herders hebben geen plaats voor hen weten te vinden.

God zélf zal dan het herderschap over nemen, dat bezingen we in de tussenpsalm, die prachtige psalm 23, “de Heer is mijn herder, niets kom ik tekort”. Waar menselijke leiding tekort schiet mogen we altijd terugvallen op de leiding die van God zelf komt.

In het Evangelie zien we dan als het ware Gods antwoord op het werk van de slechte herders uit het Oude Testament. Jezus en zijn leerlingen willen uitrusten na hun lange dagen maar als ze op een ‘eenzame plaats’ komen in de hoop rust te vinden vinden ze daar al mensen die op hun wachten. Waar de slechte herders de kudde uiteengejaagd hadden, zo brengt Jezus – de Goede Herder – de mensen bijeen. Niet door machtswoorden maar door zijn voorbeeld, zijn uitstraling. 

En op dit breukmoment, hij komt op de eenzame plaats om even niet onder de mensen te zijn, wordt zijn hart bewogen door medelijden, want ze waren als schapen zonder herder. Op een eenzame plaats zijn is goed, maar je taak als herder vervullen is beter. En Hij begon hen uitvoerig te onderrichten.
Uit deze tekst kunnen we zeker drie belangrijke lessen halen.

Ten eerste, mensen zijn niet geroepen om in hun eentje door het leven te gaan – we horen thuis in concrete gemeenschappen, de gemeenschap van de kerk, maar ook de gemeenschappen in de wereld, waar we wonen, werken.  
Zolang die goed hun taken goed kunnen vervullen zal het ook goed gaan met ons. Maar dit gaat niet vanzelf, daar zijn ‘herders’ voor nodig. Dat is het beeld dat de bijbel gebruikt voor mensen die leiding geven – herders. Zonder leiders, geen gemeenschap, zonder herder, geen kudde.

Ten tweede, niet iedereen die zich herder noemt is de titel waard. Sommige herders blijken huurlingen te zijn die bij het eerste zuchtje wind de benen nemen, na nog even een flinke exitbonus voor zichzelf te hebben geregeld, ook dit is helaas overal te zien – in het bedrijfsleven, in het openbaar bestuur, zelfs in de kerk blijken sommige herders niet te zijn wat ze zich voordeden, soms zijn het zelfs wolven in vermomming. Afschuwelijk. Dat woord van Jeremia: "Wee, die herders..." moeten we dan heel serieus nemen!

Maar, ten derde, we hebben wel altijd een voorbeeld voor ons hoe het wel moet. Jezus Christus is de Goede Herder die zijn leven geeft voor zijn schapen. Dat hoeven we niet allemaal letterlijk na te volgen, maar voor ons kan dat betekenen dat we ons leven ter beschikking stellen aan onze naaste. Ook als het niet uitkomt, ook als we toe zijn aan vakantie. We mogen ons in beweging laten brengen door de noden van een ander en onze verantwoordelijkheid nemen. 

We mogen dit allemaal doen op onze eigen manier, naar onze eigen levensstaat en capaciteiten, maar iedereen kan iets doen, een vriendelijk woord, een moment van aandacht geven..

Als we zo leven zijn we niet alleen maar leden van de kudde, maar leven we ook naar het voorbeeld van Hem, de Mensenzoon die gekomen is om ons te leiden en te weiden, op weg naar het Koninkrijk van God. Amen.


Saturday, 23 June 2018

Een Nieuwe Naam


Preek voor het Hoogfeest van Johannes de Doper – 24 juni 2018

Broeders en zusters in Christus,

Lang geleden, nog in het Paradijs gaf God aan Adam de opdracht om alle dieren in de wereld een naam te geven. Daarmee leerde Adam een belangrijke les: als je een naam kan geven aan iets of iemand, dan heb je er iets over te zeggen

Daarom mochten de Joden de Naam van God ook niet uitspreken. Dan zou het namelijk wel eens kunnen lijken alsof zij God in hun zak hadden, alsof zij wel eens zouden kunnen bepalen waar God zich mee bezig zou moeten houden. Tot op de dag van vandaag spreken religieuze Joden de naam van God niet uit, om zo hun schroom voor God uit te drukken.

Als een kind geboren wordt, aangegeven bij de gemeente en – hopelijk – gedoopt dan krijgt het namen mee. Met het geven van namen, een bijzondere taak van de ouders, geven ouders ook hun hoop, hun verwachting, misschien wel hun ambities mee. Met het geven van een naam zeggen ze ook wie ze zelf zijn, en bewust of onbewust, geven ze uiting aan hun hoop en verwachting dat hun kind zal zijn zoals zij.

Met Johannes de Doper, wiens geboorte wij vandaag vieren is dat niet anders. Het verhaal van een geboorte is een wonderverhaal, het lijkt een beetje op het verhaal van Kerst – en we zijn nu exact een half jaar van Kerstavond verwijderd.

De geboorte van Johannes wordt aangekondigd door een engel, en in de aanloop naar de geboorte wordt vader Zacharias met stomheid geslagen. Hij kan er letterlijk niets over zeggen. Dat euvel wordt in deze evangelielezing verholpen.

De engel gaf Zacharias een bijzondere opdracht mee, het kind moet een bijzondere naam krijgen. Johannes. De door God begenadigde. Dat betekent dat.

En het is een naam die ook voor consternatie zorgt: zo heet niemand bij ons! zegt de familie. Opeens voelen ze dat er hier iets gebeurt waar ze niets over te zeggen hebben. Het is heel goed en mooi dat namen, deugden, talenten en goede kwaliteiten van generatie op generatie worden doorgegeven, maar God eist ook dat men plaats maakt voor iets nieuws.

Geen Zacharias jr. dus, maar Johannes.

Geen Zacharias jr. die als priester in de Tempel de offers zal brengen, hij volgt niet in dat voetspoor, maar slaat een andere loopbaan in. Ik probeer me maar voor te stellen hoe die keurige priesterlijke familie de ogen ten hemel opsloeg toen Johannes de woestijn inging, ver weg van alle mensen, en dan als profeet terugkwam om de gezetenen de oren te wassen met zijn boodschap van bekering.  Ik vraag me af of al die ooms en tantes er veel van begrepen hadden, van Jantje, hun bijzondere neefje.
Maar God bewerkt in hem iets nieuws, zoals Elizabeth en Zacharias ruimte moeten maken voor een nieuwe naam, een nieuw pad. 

Zo maakt Johannes de paden recht voor wie na hem komt: Want wat hij ook doet, hoeveel hij ook preekt, hoeveel mensen hij ook tot bekering oproept en doopt, hoeveel leerlingen hij ook om zich heen verzamelt, hij heeft nooit de illusie dat het werk om hém draait.

Het gaat om wie na hem komt: om Jezus.  De weg die Jezus moet gaan wordt in gereedheid gebracht door Johannes. Ook Jezus krijgt zijn naam van God, een naam die boven alle namen verheven is (Phillipenzen 2:9)

Zoals Johannes ouders plaats moeten maken voor Gods wil, hun eigen namen niet op dit kind mogen plakken, zo staat het hele leven van Johannes in het teken van het plaats-maken voor wie na hem komt.

Het is ontroerend om dan te lezen, in het boek Handelingen als Johannes zegt ik ben niet degene om wie het allemaal gaat, Hij is zoveel meer dan ik, nu mijn werk is gedaan is het aan Hem, niet meer aan mij. De grootste overwinning is ook weten wanneer het niet meer om jou gaat.

Ook wij zijn geroepen om zo te leven dat wij ruimte maken en laten voor anderen, ruimte maken en laten voor God en de mensen die Hij om zich heen roept. We hoeven niet van de mensen die na ons komen te eisen dat ze exact zijn zoals wij, want zij zijn gemaakt voor een nieuwe tijd.   

Tegelijkertijd mogen we ook niet terugschrikken voor de verantwoordelijkheid de deugden en waarden die wij meegekregen hebben ook weer door te geven aan de volgende generatie. Nieuwe vruchten groeien het beste aan bomen met diepe wortels.

En in die levende spanning tussen oud en nieuw, hangt de adem van God die ons meeneemt op zijn gang. 

Amen.