Saturday 24 November 2018

Mijn Rijk is niet van deze wereld

(De lezingen voor deze zondag kunt u hier vinden.)



Broeders en zusters in Christus,


We naderen het einde van het Kerkelijk Jaar en daarmee ook een nieuw begin. In de protestantse traditie noemt men de aanstaande zondag “zondag Voleinding”, en dat is een mooie vondst. 

In de katholieke traditie vieren we het Hoogfeest van Christus Koning. In de lezingen hoorden we over Gods bekommernis om alle mensen, van alle volken, rassen en talen – en over zijn belofte om alle mensen samen te brengen onder Jezus Messias. De Grote Koning die de scheidslijnen tussen mensen, en de scheidslijn tussen God en mens doorbreekt.



In het Evangelie lezen we dan wat voor soort Koning Jezus zal zijn. Geen koning zoals heersers van toen. Geen koning zoals heersers van nu. Maar een koning van het koninkrijk van de waarheid. Een koninkrijk dat niet van deze wereld is, maar waar allen die uit de waarheid aan deelhebben.

Maar wat kan dat betekenen, een koninkrijk dat niet van deze wereld is?

Nu was ik vorige week in het Rijksmuseum, daar is een mooie tentoonstelling gaande over de Tachtigjarige Oorlog. Er staan allemaal schilderijen en objecten tentoongesteld uit zowel de Noordelijke als de Zuidelijke Nederlanden. Het Smeekschrift der Edelen ligt er bijvoorbeeld, en het Koningsglas uit Gouda, en een exemplaar van het Verdrag van Munster waarin Spanje in 1648, na tachtig jaar conflict en burgeroorlog in de Nederlanden de onafhankelijkheid van de Republiek erkende.

Achter de vitrine waar het Verdrag van Munster in ligt hangt een schilderij dat me aan het denken zette. Het was een vanitas. Een vanitas is een stilleven dat de tijdelijkheid en sterfelijkheid van alle dingen wil uitdrukken. Het is een genre in de schilderkunst die we vandaag de dag node missen.

Op een vanitas-stilleven zijn objecten te zien die die tijdelijkheid uitdrukken, of door hun opname in een vanitas wordt zichtbaar gemaakt dat daar ook geen vaste grond te vinden is. Op een vanitas kan men dus van alles vinden, een muziekinstrument met een gebroken snaar, een paar geldstukken, een boek, een schedel, een lamp die is uitgegaan of een opgebrande kaars, een versleten muziekboek, een schil van een opgegeten vrucht, een globe, juwelen, medailles, of soms zelfs een kroon.

Op het stilleven dat bij het Verdrag van Munster hangt staat een schedel, symbool van sterfelijkheid, en een aantal boeken, en een officieel document, misschien wel een verdrag, voorzien van een groot wassen zegel met het Wapen van Holland er op: de Hollandse leeuw.

Dat schilderij raakte mij. Het is geschilderd in Noord-Nederland na het tekenen van het verdrag van Munster, je zou zeggen iets triomfalistischer was niet vreemd geweest – maar in plaats van triomfalisme kiest de schilder er voor om na de overwinning op Spanje met dat schilderij te zeggen. Ook deze staat waarin wij nu leven, lijkt de schilder te zeggen, de Republiek der Nederlanden, dit Graafschap Holland met zijn trotse steden, zijn rijkdom, zijn macht en flonkerende glans, dat gaat ook ooit weer eens voorbij, het hoort bij het rijk van het ondermaanse, bij al die dingen die opkomen, schitteren en vergaan.

Het is misschien artistiek niet het meest vooraanstaande kunstwerk van de zeventiende eeuw, toegegeven, maar in wat het probeert te zeggen is het een haast theologisch commentaar op alle claims van de politieke macht van zijn tijd. Ook dit alles gaat voorbij.

Het is een sentiment dat ook erg thuishoort bij deze dagen, de laatste dagen van het kerkelijk jaar, waarin wij bijzonder worden uitgenodigd om te reflecteren op alles wat niet de eeuwigheid in zal gaan, de geldstukken in onze al dan niet digitale buidels, alles waarmee wij ons vermaken en alle macht en zekerheid waarin wij ons in deze wereld vastklampen. Dat alles gaat niet mee naar de eeuwigheid, dat alles gaat niet mee naar God.

Dat alles hoort niet bij het Koninkrijk van Jezus Christus. Wereldse macht en invloed heeft zo`n soort Koning niet nodig. Sterker nog: de wereldse overheid veroordeelt hem, stelt hem terecht.

De wereldse macht is niet alleen sterfelijk, maar soms ook dodelijk. Sterfelijk, want haar domein bestrijkt de wereld van dingen die voorbij gaan. Augustinus, de grote kerkvader uit de vijfde eeuw, schreef over de staat dat zij haar grondslag en noodzaak vindt in de zondeval. Als mensen niet uit zichzelf goed willen zijn, dan moet een overheid een publieke orde handhaven, om erger te voorkomen. Maar als God en mens zich uiteindelijk, buiten de grenzen van ruimte en tijd zich met elkaar verzoenen verdwijnt ook alles wat hier mee te maken heeft. De overheid is er niet voor niets, en heeft een belangrijke rol in deze wereld voor het handhaven van orde en recht. Romeinen 13, zouden we kunnen zeggen.

Maar een staat kan ook in zichzelf gekeerd raken, en denken dat haar grondslag niet buiten haar ligt, dat hij zelf het fundament van de rechtvaardigheid kan zijn, dat er niets meer buiten hem ligt. Maar alles wat zich afsluit, sluit zich ook af voor waarheid en goedheid. Dan wordt de staat iets anders, geen degelijk ordehandhaver van Romeinen 13. Maar het Beest van Openbaringen 13; voorzien van een berg koppen met evenveel kronen. Zo`n staat is geen zegen maar een vloek.

We zien iets hiervan terug in het Evangelie, als Jezus Pilatus ontmoet. We zien de hoogste koning, Jezus Messias en die wordt geconfronteerd met Pilatus, een dienaar van de keizer. Jezus spreekt de waarheid, ís de waarheid; terwijl we van Pilatus weten dat hij met 'waarheid' niet zoveel kan schelen. Jezus kijkt op naar zijn Vader, is in alles verbonden met zijn Vader die Hem gezonden heeft. Pilatus is gezonden door de Keizer, een onberekenbare man van wiens gunst je nooit zeker bent. Jezus wordt veroordeeld door Pilatus, maar dat oordeel is uiteindelijk machteloos tegen de oneindige kracht van de Verrijzenis die zich zal uitstrekken over alle tijd een eeuwigheid. Jezus is de naam door wie allen gered zullen worden. Pilatus naam zou goeddeels vergeten zijn als hij in de Evangelies niet werd genoemd. Beiden openbaren zichzelf voor wie ze werkelijk zijn. Jezus is slachtoffer – maar Koning. Pilatus spreekt haast soeverein een oordeel uit, maar is zelf een werktuig van machten die vér buiten hem liggen.

Wat betekent dit alles dan nu voor ons?

Wij worden gevraagd ons te verenigen in geloof, in gebed, met de Koning. Om Zijn stem te horen, Hem te herkennen. Want “al wie uit de waarheid is, luistert naar mijn stem”. Jezus Christus blijft tot ons spreken, door de schriften, in de gave van het geloof, door het gebed, door al wat hij ons geweten ingeeft. Dat alles maakt ons per definitie vrije mensen.

Wij zijn niet afhankelijk van politici om ons te vertellen wat goed en kwaad is. Integendeel. Het is de kerk, de vergadering van alle mensen die gedoopt zijn en geloven, die moet getuigen van de hoop die in ons leeft.

In de zaken die voorbijgaan zijn geen eeuwige waarden, geen eeuwige waarheden te vinden. De plechtige waszegels, de oordelen van de wet, zullen ooit tot stof verkruimelen samen met alle opgebrande kaarsen, sinaasappelschillen en dof geworden munten die we op een vanitas kunnen aantreffen.

Één is er die blijft, en Hij is met allen die bij Hem willen horen. Hij is:

De Alfa en de Omega
Hij die is en die was en die komt,
de Albeheerser

Amen.