Tuesday, 23 September 2025

26e zondag door het jaar C


In die tijd zei Jezus tot de Farizeeën:
“Er was eens een rijk man,
die in purper en fijn linnen gekleed ging
en iedere dag uitbundig feest vierde,
terwijl een arme, die Lazarus heette,
met zweren overdekt voor de poort lag.
Hij verlangde ernaar zijn honger te stillen
met wat bij de rijkaard van de tafel viel.
Maar er kwamen alleen honden, die zijn zweren likten.
Nu gebeurde het dat de arme stierf
en door de engelen in de schoot van Abraham werd gedragen.
De rijke stierf ook en kreeg een eervolle begrafenis.
In de onderwereld, ten prooi aan vele pijnen,
sloeg hij zijn ogen op en zag van verre Abraham
en Lazarus in diens schoot.
Toen riep hij uit:
Vader Abraham, ontferm u over mij
en geef Lazarus opdracht de top van zijn vinger in water te dopen
en mijn tong daarmee te komen verfrissen,
want ik word door de vlammen hier gefolterd.
Maar Abraham antwoordde:
Mijn zoon, herinner u hoe gij tijdens uw leven
uw deel van het goede hebt gekregen
en hoe op gelijke manier aan Lazarus het kwade ten deel viel;
daarom ondervindt hij nu hier de vertroosting,
maar wordt gij gefolterd.
Daarenboven gaapt er tussen ons en u voorgoed een wijde kloof,
zodat er geen mogelijkheid bestaat
– zelfs als men zou willen –
van hier naar u te gaan, noch van daar naar ons te komen.
De rijke zei:
Dan vraag ik u, vader,
dat gij hem naar het huis van mijn vader wilt sturen,
want ik heb nog vijf broers;
laat hij hen waarschuwen,
opdat zij niet eveneens
in deze plaats van pijniging terechtkomen.
Maar Abraham sprak:
Zij hebben Mozes en de profeten; laat ze naar hen luisteren.
Maar hij zei:
Och neen, vader Abraham!
Maar als er een uit de doden naar hen toegaat,
zullen ze zich bekeren.
Hij echter sprak tot hem:
Als ze naar Mozes en de profeten niet luisteren,
zullen ze zich ook niet laten overreden
als er iemand uit de doden opstaat.”

Beste vrienden. 

Toen ik nog in het onderwijs werkte hadden we in de lerarenkamer een woord voor het fenomeen van leerlingen die extreem hun best deden om niet te doen wat ze moesten doen. Ze waren de hele dag bezig om alles uit de weg te gaan, of het nu de les, de opdracht of het huiswerk was. Dat noemden we negatieve luiheid. Een soort luiheid die je veel meer energie kost dan wanneer je je werk gewoon had gedaan. 


Daar moest ik aan denken bij het verhaal van vandaag. Want de Rijke Man is zo’n persoon: een negatieve luiaard. En het loopt niet goed af. 


Nu, wanneer Jezus een verhaal vertelt, komt dat nooit zomaar uit de lucht vallen. Hij vertelt het verhaal tegen iemand, of een groep personen, concrete mensen. En hij vertelt het verhaal om een duidelijke reden. Soms vertelt het lectionarium ons iets van wie en wat, maar soms moet je even om het verhaal heen lezen om er achter te komen.

 

Deze zondag is de inleiding weer eens weggeknipt, dus we hebben wat extra duiding nodig. Jezus spreekt tot de Farizeeën. Nu was dat een groep mensen met hele diverse karaktertrekken: sommige positief, maar andere negatief. Ze zijn heel intelligent, en zeer actief. En in het beste geval zijn ze echt begaan met de eer van God. Het zijn geen tekenfilmsnoodaards, die zo aan hun krulsnor zitten te plukken terwijl ze snode plannetjes verzinnen. Maar al die activiteit kan ook omslaan in negatieve luiheid, niet willen zien waar het écht om gaat. 


In dit geval gaat Jezus in op een bijzondere tekortkoming. De farizeeën zo lezen we in vers 14, iets daarboven “waren belust op geld”. Zij hoorden, net als wij vorige week, het verhaal van de onrechtvaardige rentmeester en vonden Jezus woorden - dat je niet God én geld tegelijkertijd kan dienen belachelijk: als in, letterlijk: ze lachten hem er om uit. 


Dan vertelt Jezus een tweede verhaal. Over de arme Lazarus en de Rijke Man. Over wat er gebeurt als je er net zo als de Farizeeën instaat. Het is een waarschuwing. 


De rijke man heeft het niet zomaar goed, alles wat hij heeft en doet is buitenproportioneel. Het tart de beschrijving. Feestmalen eet je per definitie maar eens in de zoveel tijd, maar voor de rijke man is het elke dag, Pasen, Pinksteren en Kerst inéén. 


Maar erger nog, is niet eens zozeer wat hij doet, maar wat hij niet doet. Hij heeft geen oog voor wie er aan zijn poort ligt. De arme Lazarus. Die is niet alleen arm, maar ook nog eens buitengesloten, en niet alleen letterlijk. De honden likken zijn zweren, dat wil zeggen: hij is onrein - ook de Farizeeën zouden niet naar hem hebben omgekeken. (Na goed te hebben gecontroleerd dat hij écht onrein was natuurlijk)  


En de rijke had niet eens zoveel hoeven doen. Nergens is aan hem gevraagd dat hij alles opgaf, zijn landerijen moest verkopen om als bezitsloze monnik door het leven te gaan. Lazarus  verlangen ging niet verder dan naar de kruimels van de tafel. De rijke man had het niet eens gemist. Maar hij kijkt weg. 


Nu denken we makkelijk dat iets niet zien een ongelukje is - net zoals je soms je sleutels niet ziet, of je bril. Of je over een belangrijke zin kan lezen in een brief. Een helaasheidje. 

Maar dat is niet altijd zo. Het kost soms heel veel moeite om iets niet te zien. En de rijke man neemt die moeite, met verve.  


De Talmoed, die grote verzameling Joodse wijsheid en regelgeving, leert ons dat als je de arme niet wil zien, het net is alsof je vol eerbied je ogen opslaat naar een afgodsbeeld. Dan raak je van Gods pad af. Of om een ander Bijbels woord te gebruiken: je gaat dansen om het Gouden Kalf. En als je dan betrapt wordt door Mozes, heb je zogenaamd geen idee waar dat beeld zo vandaan komt!


Nee, dat afgodsbeeld staat er omdat jij veel energie gestopt hebt in op- of wegkijken. En uit de woorden van de Rijke Man kunnen we halen dat het geen ongeluk is. 


En nu betaalt de rijke man de prijs, zoals we wel vaker zeggen dat de eersten de laatsten zijn - en vice versa - zien we nu ook weer de grote omkering van alle dingen bij God. 


De Rijke Man wordt niet bestraft omdat hij rijk is. Laten we eens luisteren wat hij zegt: hij veroordeelt zichzelf met zijn eigen woorden: 

Vader Abraham, ontferm u over mij

en geef Lazarus opdracht de top van zijn vinger in water te dopen

en mijn tong daarmee te komen verfrissen


En 

dat gij hem naar het huis van mijn vader wilt sturen,

want ik heb nog vijf broers;

laat hij hen waarschuwen,

opdat zij niet eveneens

in deze plaats van pijniging terechtkomen


De Rijke Man weet verdraaid goed wie Lazarus is! Niks geen onbekende ergens op straat. Hij kent hem met naam en toenaam. Dat hij hem niet zag, wil niet zeggen dat hij hem niet zag! Hij heeft hem moedwillig genegeerd. En nu zij elkaar weer treffen, elk aan een andere kant van de kloof, denkt de Rijke Man nog steeds dat hij hem kan rondcommanderen. 

Geef hem de opdracht…

Stuur hem naar… 


Dát is wat hij zegt. Laat je niet in de luren leggen door het gemiemel van de Rijke Man. Hij is niet zo zielig als hij zich voordoet. 


Zijn verzoeken klinken als weinig, ze zouden haast meelij oproepen, maar ze zijn eigenlijk onbeschaamd en buitensporig. 


Want het gaat niet om de druppel water, het gaat er om dat hij een bediende wil. Hij laat zo zien wie hij is, en laat dus ook zien waarom hij daar zit. Niet omdat hij een grote auto had, of een Zwitserse bankrekening, of omdat zijn jacht niet in de jachthaven past. Hij zit daar omdat hij in- en inslecht is. Een schaamteloos en verdorven mens. 


En zijn broers zijn dat ook, alle vijf. Samen zijn ze met hun zessen. Cijfers hebben in de Bijbel altijd een symbolische betekenis. Zeven is het getal van heelheid, het goede. Zo is zes (zeven min één) het getal van gebrek, tekortkoming, het boze. Het Beest uit Openbaring: zijn getal is zes-zes-zes, hij is slecht in drie dimensies.

De Rijke Man en zijn broers? Die zijn gewoon slecht. Huis-tuin-en-keukenslecht. Maar dat gaat even verkeerd.  


De Bijbel is tijdloos. Ook vandaag lopen er mensen rond als de Rijke Man en als de Farizeeën die woorden van God spreken maar met hun houding jegens anderen de Heer bespotten. 


Ook in onze dagen zien we dat er mensen zijn die handel drijven met het Evangelie, of het ten dienste stellen van de machtigsten in de samenleving. Mensen die met de Bijbel in de hand verschrikkelijke standpunten verkondigen: alles om maar in het gevlei te komen bij de mensen - of althans degenen die er toe doen. Want de anderen? Degenen die er niet toe doen? Die zien ze niet. Daar zorgen ze wel voor. De ‘onachtzaamheid’ lijkt op een ongelukje, maar is het niet. Dat is altijd opzet. 


Ja. We lezen vandaag in het evangelie dat je daar een eervolle begrafenis mee kan krijgen. Vele mensen komen daar dan heen. Misschien worden er daar dan zelfs religieuze woorden gesproken, door farizeeërs die belust zijn op geld. Ook de hogepriester Aaron danste immers om het Gouden Kalf. Dat leek zelfs even goed te gaan. Totdat het fout gaat.


Ja, je kan leven feitelijk ten dienste stellen van het klatergoud. Maar een afgod kan jou niet redden. Dat is de les die verscholen zit in de naam Lazarus, of in het Hebreeuws: Eliëzer: God redt, God alleen en niemand anders. God redt, en wij mogen meewerken aan ons heil. Daarvoor proberen weg te lopen is meer moeite dan het waard is. Negatieve luiheid. 


Wat we dan wel mogen doen? Nou, daar zijn geen verschijningen voor nodig om ons dat te vertellen. Daar heb je geen wonderen voor nodig, geen visioenen. Je hoeft niet te wachten op een stem uit de hemel. Het staat in de wet, en de profeten, in de Bijbel. Het ligt evengoed besloten in de verkondiging van het Koninkrijk, in de prediking van het Evangelie, hoe wij de sacramenten vieren in de Kerk. Dat alles verkondigt één boodschap. Één waarheid.   


Als wij die navolgen vanuit de openheid naar God die wij geloof noemen, en de openheid naar de ander die ons nodig heeft, dan hoeven wij niet te vrezen voor wat de Rijke Man ten deel valt.  


Dan doen we ons dagelijks werk, en zetten we elke dag weer een nieuwe stap naar het Koninkrijk.


Amen.