Saturday 26 October 2019

Waar het hart vol van is...

In die tijd zei Jezus tot hen die
– overtuigd van eigen gerechtigheid –
de anderen minachtten,
de volgende gelijkenis:
“Twee mensen gingen op naar de tempel om te bidden;
de een was Farizeeër en de andere een tollenaar.
De Farizeeër stond met opgeheven hoofd
en bad bij zichzelf als volgt:
God, ik dank u dat ik niet ben als de rest van de mensen,
rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers,
of ook als die tollenaar daar.
Ik vast tweemaal per week
en geef tienden van al mijn inkomsten.
Maar de tollenaar bleef op een afstand
en wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel;
maar hij klopte zich op de borst en zei:
God, wees mij zondaar genadig.
Ik zeg u:
deze ging gerechtvaardigd naar huis en niet die andere;
want al wie zich verheft zal vernederd,

maar wie zich vernedert zal verheven worden.”

Broeders en zusters.

We lezen deze zondag een beroemde parabel. De Farizeeër en de Tollenaar bevinden zich beiden in de Tempel en de Farizeeër betuigt zijn dank aan God dat hij geen echtbreker, rover of slechterik is, zoals “die tollenaar daar” en beroept zich op wat hij allemaal goed gedaan heeft.

De tollenaar buigt zijn hoofd en vraagt God om hem genadig te zijn.
In de afgelopen dagen hebben we in de Mis uit de Romeinenbrief gelezen, vrijdag was de lezing uit Romeinen 7. Paulus heeft het daar over dat hij het goede wil doen, hij weet wat het goede is. Maar hij ontdekt in zijn hart ook een “andere wet” die hem er toe drijft om niet het goede te doen.

Paulus ontdekte hier het grote conflict, de existentiële strijd tussen onze kennis van goed en kwaad, en onze goede wil aan de ene kant en de realiteit van onze gebroken, gevallen menselijke natuur aan de andere kant.
Ik had die lezing nog in mijn hoofd toen ik aan deze preek begon, dus u moet het mij maar niet kwalijk nemen dat ik dat idee van Paulus even leen voor deze zondag.

Paulus drukt namelijk een grote waarheid uit die ons ook veel kan vertellen over de lezing van deze zondag, over de grote risico’s waar ook gelovige mensen aan ten prooi kunnen vallen. We moeten ons realiseren dat de kritiek van het christendom, de kritiek van Christus zelf niet naar buiten gericht is – naar een ongelovige, heidense wereld toe, maar naar binnen.
Jezus Christus richt zich als hij iemand bekritiseert, in de eerste plaats tot de insiders , het religieuze establishment, schriftgeleerden en wat dies meer zij.
Hij zegt niet zozeer dat wat ze doen altijd verkeerd is, of dat hun leer niet klopt, maar dat hun gezinning verkeerd is.  Het goede wat ze doen en de onderwijzing die ze geven staat uiteindelijk niet ten dienste van God en de naaste, maar ten dienste van zichzelf.

De Farizeeër in de Tempel heeft – dat weten we uit zijn eigen woorden – veel goede dingen gedaan. Hij vast, hij geeft geld aan de armen, hij bidt in de Tempel. Maar hij doet al die dingen om zichzelf te verheffen ten opzichte van de naaste. Hij is zich niet bewust van de “andere wet” in zijn hart die een heel andere inhoud aan zijn daden heeft gegeven.

Hij doet wel goede dingen, maar daar mee is hij nog niet beter dan een ander. Want hij doet wat hij doet – zo te lezen – om zichzelf boven een ander te verheffen.  Hij houdt zichzelf dus voor de gek.

Wij kunnen onszelf als mensen heel goed voor de gek houden. Wij kunnen er van overtuigd raken dat we onze zaakjes prima op orde hebben. Niet zoals die andere mensen die niet geven om god of gebod. Het is een bijzondere valstrik in het geestelijk leven dat als je werkelijk slagen maakt, bent opgehouden met kwaad doen en regelmatig goede dingen doet – dat je dan denkt dat je er bent.

Integendeel ben je dan ver van de waarheid, zelfs nog verder dan de tollenaar. Die waarschijnlijk minder goede dingen doet.
We weten het natuurlijk niet zeker, want hij heeft het er niet over. Maar hij weet het wel. En God weet het ook. En hij vraagt God om hem genade te verlenen. Hij weet heel goed van die andere wet, en hoe vaak hij ondanks zijn goede bedoelingen de verkeerde weg ingeslagen is.

Hij weet het, God weet het. De Farizeeër weet het niet, want het interesseert hem niet. Maar dit verhaal gaat niet over hem. Hij moet nog veel leren in dit leven.

Maar de Tollenaar, hoe krom het hout ook is waaruit hij gemaakt is, weet het wel. Hij heeft die grote ontdekking gemaakt en is hard op weg naar een leven met God. Een leven waar de Farizeeërs hem graag van zouden uitsluiten.

We mogen dus met drie conclusies afsluiten:

Ten eerste: Hoe goed je ook denkt dat je bent, je bent nooit goed genoeg om neer te kijken op iemand anders

Ten tweede: Hoe slecht je ook denkt dat je bent, je bent nooit zo slecht dat je geen stap naar God kan zeggen – of dat God zich voor je wil afsluiten.

Ten derde:  God verwerpt niemand die hem wil vinden. Zolang je hart niet vol is van jezelf is er plaats voor Hem en kun je Hem jou laten vinden. En dat is de grote waarheid waar we mee moeten leven. God kan en wil in ieders hart wonen, maar kan dat enkel doen als ons hart niet vol is van zichzelf.

De enige grendel die God buiten kan houden is de grendel die wij zelf toeschuiven in ons hart als wij ons afkeren van God en de naaste.

De Heer staat voor de deur en hij klopt.

Laat ons open doen.

Amen.