“Geloof en Rede”, zo schreef paus Johannes Paulus II in zijn encycliek Fides et Ratio “zijn de twee vleugels waarmee de menselijke ziel opstijgt tot de contemplatie van de waarheid”.
Geloof en rede, zo leert de Rooms-Katholieke Kerk, zijn niet los van elkaar verkrijgbaar maar staan in een nauwe en intieme relatie met elkaar. Ze hebben elkaar nodig. In isolement komen ze niet tot hun recht komen. Deze visie die teruggaat op de aloude christelijke intellectuele traditie moet echter ook altijd worden herontdekt, opnieuw zichtbaar gemaakt.
De eenheid van geloof en rede is namelijk wel fundamenteel, maar niet altijd vanzelfsprekend. Door de geschiedenis heen zijn er vaak spanningen geweest tussen die domeinen, soms creatieve spanning - maar soms ook strijd.
Door de eeuwen heen hebben christenen of buiten de Rooms-Katholieke Kerk de verleiding gevoeld om die spanning dan op te heffen door één aspect te verabsoluteren. Een christen kan dan vluchten in fideïsme of juist een slecht begrepen rationalisme, of sciëntisme. Ook de kerk zelf kan dit intellectuele evenwicht niet altijd even goed vasthouden, door de geschiedenis heen zijn daar genoeg voorbeelden van.
Ja. Voorbeelden te over! Voorbeelden van kerkleiders die zich terugtrokken op de veilige vierkante meter. Elke wedstrijd een thuiswedstrijd met liefst zo weinig mogelijk ruis van buiten. Dat kan voor even een veilige schuilplaats zijn, maar het is uiteindelijk een licht onder de korenmaat, geen lichtende stad op een berg. En uiteindelijk verarmt het de kerk, het ontneemt het haar de kans om nieuwe impulsen, ja nieuw leven te vinden. Met oogkleppen op mist men maar al te vaak de tekenen van de tijd, de signalen die om reflectie en antwoord vragen.
De kerk, dat is te zeggen, alle christenen, worden gevraagd om naar vermogen vanuit hun geloof de dialoog met de wereld van de wetenschap aan te gaan. Want met “wetenschap” bedoel ik het geheel van de georganiseerde publieke rede die reflecteert op de empirische werkelijkheid.
Het Tweede Vaticaanse Concilie, dat tot doel had om de Rooms-Katholieke Kerk terug in contact te brengen met zowel haar eigen geloofsbronnen als de moderne samenleving, maakte daar een bijzonder punt van.
En dat was hard nodig. In de eeuwen daarvoor was zoals gezegd, er door allerlei historische en politieke omstandigheden een steeds grotere afstand ontstaan tot zowel de eigen geloofsbronnen als de wetenschappelijke inzichten van buitenaf.
De Bijbel, zeer kort gezegd, werd sinds de Reformatie niet altijd een duidelijk gerecipieerd, zeker niet buiten de stand van de geestelijkheid. En in de nasleep van de Franse Revolutie ontstond een scherpe tegenreactie op het gevoelde zielloze materialisme van het contemporaine wetenschappelijke bedrijf. Achter het schouwspel van kerkelijke politieke kracht stond ook een getraumatiseerde geloofsgemeenschap die vervreemd raakte van haar eigen geschiedenis. Het gevoelde antagonisme tussen kerk en wereld, en daarmee vaak ook tussen geloof en wetenschap heeft de kerk verarmd.
Het Tweede Vaticaanse Concilie kwam dus ook niet uit de lucht vallen. Tegenover een dominante naar binnen gerichte cultuur waren er toch altijd priesters en theologen die het contact met de Schrift, de wereld en de wetenschappelijke wereld zochten en zich daar zeer verdienstelijk in gemaakt hebben. Al vanaf het begin van de twintigste eeuw was er een hernieuwde aandacht voor de Bijbelwetenschappen en ontstond er langzaam een grotere openheid naar de wereld toe.
Als dan in 1965 de dogmatische constitutie (dat wil zeggen een kerkelijke verklaring van de hoogste rang) Dei Verbum , de dogmatische verklaring van het Concilie over de Goddelijke Openbaring wordt gepubliceerd spreekt het over de Heilige Schrift specifiek als de ziel van de theologie.
De gewijde theologie berust, zo spreekt Dei Verbum, op het geschreven woord van God, tezamen met de heilige traditie, als haar primaire en permanente grondslag. (DV §24)
De Heilige Schrift getuigt van Gods openbaring. God wil zich kenbaar maken in woorden en daden (DV §2) en hebben dus een innerlijke eenheid. Alles wat God doet en alles wat God zegt staat met elkaar in verband. Alle daden en woorden van God, zo staat er, zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en kunnen alleen ten diepste worden begrepen vanuit die samenhang met elkaar.
Maar wat is de wereld, onze hele waarneembare werkelijkheid inclusief wat we slechts door de meest uitgelezen wetenschappelijke instrumenten kunnen benaderen niet anders dan een daad van God? Niet alleen het bestaan, maar ook het voortbestaan van de wereld en alles wat er in moet, volgens DV §2 primair als daad van God begrepen worden.
Niet alleen komt onze kennis van de werkelijkheid het meest tot haar recht als wij haar als in-God-gegrond ervaren en benaderen, maar kunnen wij ook groeien in geloof door een beter begrip van Gods schepping, dat wil zeggen de vrucht van zijn scheppende daden.
In deze Bijbeleditie wordt dus in een belangrijke behoefte voorzien.
De gelovige die zich verdiepen wil mag groeien in de kennis van de Schrift en een een gedegen algemene ontwikkeling van wetenschappelijke processen en ontwikkelingen. Wat mooi dan, dat we nu een Wetenschapsbijbel tot onze beschikking hebben. We mogen de samenstellers en auteurs heel dankbaar zijn, want zij hebben ons een belangrijke dienst verricht.
Verdieping van onze geloofskennis zonder verdieping in de Schrift is een onmogelijkheid, elk alternatief, elke catechismus of elke theologische studie, en zelfs elke eerbiedwaardige traditie is en blijft uiteindelijk informatie uit de tweede en de derde hand. Als de Bijbel dicht zou gaan wordt de theologie werkelijk ont-zield. Levenloos.
Tegelijkertijd: het verdere ontsluiten van de Schrift vraagt ook dat we niet alleen over taalkundige en culturele kennis beschikken – maar dat daarbíj ook het Boek van de Natuur steeds verder open gaat. Dat is geen optioneel extraatje, maar werkelijk een inzicht dat noodzakelijk volgt uit het begrip van Openbaring, tenminste zoals dat door het Concilie begrepen is.
Laat ik afsluiten met de wens uitspreken dat deze Bijbeleditie de ontvangst krijgt die het verdient en dat velen geestelijk en intellectueel verrijkt mogen worden.