Saturday, 18 October 2025

29e zondag door het jaar C

In die tijd leerde Jezus in een gelijkenis aan zijn leerlingen,

dat zij steeds moesten bidden en daarin niet versagen.

Hij zei:

“Er was eens in een zekere stad een rechter,

die zich om God noch gebod bekommerde.

Er was ook een weduwe in de stad,

die herhaaldelijk bij hem kwam met het verzoek:

Verschaf mij recht ten opzichte van mijn tegenstander.

Een tijdlang wilde die rechter niet,

maar daarna zei hij bij zichzelf:

Al bekommer ik mij om God noch gebod,

toch zal ik die weduwe recht verschaffen

om niet langer geplaagd te worden door haar eindeloze bezoeken.”

En de Heer sprak:

“Hoort wat de onrechtvaardige rechter zegt!

Zou God dan geen recht verschaffen aan zijn uitverkorenen,

die dag en nacht tot Hem roepen,

of zal Hij ten opzichte van hen onbewogen blijven?

Ik zeg u: Hij zal hun spoedig recht verschaffen.

Maar: zal de Mensenzoon bij zijn komst

het geloof op aarde vinden?”


Beste vrienden, 


Om de zoveel tijd kom je iemand tegen die geen hulp vraagt, of aan wil nemen. Hij of zij kan er om een of andere reden niet om vragen, of als het hem ongevraagd wordt aangeboden dan is het zogenaamd niet nodig. En ondertussen is het natuurlijk overduidelijk wel nodig. Dat ziet iedereen. Het onkruid staat manshoog en de gang ligt vol met niet opengemaakte post. Dat soort dingen. 


Daar kun je je aan ergeren - het is ook ergerlijk - maar je kan ook zeggen: zoals die persoon is eigenlijk iedereen wel een beetje. Er zijn natuurlijk ook luie mensen die steeds bedelen om onterecht medelijden, en dan achterover gaan zitten en wachten tot een ander zijn problemen oplost, maar de meeste mensen hebben het omgekeerde. Ze willen koste wat kost de dingen zelf doen. Dat zit in ons allemaal. De gemiddelde mens vindt het op één of andere manier moeilijk om te accepteren dat hij of zij niet alles zelf kan. En als we tegenover God staan, wordt dat gevoel alleen maar scherper: want als we toegeven dat we niet alles zelf kunnen, hulp van anderen nodig hebben, hulp van God, dan moeten we toegeven dat de wereld niet om ons eigenste ikje draait. 


Zelfs de leerlingen van Jezus vinden dat moeilijk. Daarom krijgen ze - net als wij deze zondag - dit verhaal te horen. 


We horen dat Jezus zegt dat ze niet moeten versagen , in het geloof. Een mooi woord, waaruit blijkt dat ook onze vertaling alweer heel wat jaren meegaat. Gebruikt u dat woord nog weleens, versagen? 


Nee, ik ook niet. Het is wel een heel mooi woord. Onversaagd zijn, dat zeggen we van stoere ridders. Ben je onversaagd dan laat je de moed niet zakken. Dat is trouwens ook echt wat er staat, in het Grieks. Maar als de vertaling voor ons moeilijke woorden gebruikt, dan kun je het verkeerd begrijpen. Dan klinkt het een beetje alsof het bij je houden aan het gebed, regelmatig blijven bidden, vooral gaat om een regeltje van God. Iets waar je je aan moet houden. 


“Weet je wat jij moet doen, mannetje? Vijf keer per dag bidden, of zeven keer. Precies op deze en deze tijd. En als je zomaar een psalm overslaat? Dan zwaait er wat!” 


En daar gaat het nou juist niet om. Als je met die gedachte in je achterhoofd gaat bidden is de kans aanwezig dat je eindigt als de farizeeërs, met lange mantels en lange gebeden op de hoek van de straat. En als je dan er ook nog op gaat letten dat anderen net zo lang bidden als jij dan krijg je een ziekelijke situatie. Een kerk, een gemeenschap, of zelfs een hele samenleving kan op die manier in de ban raken van een valse spiritualiteit.   


Jezus doelt ergens anders op, hij staat niet met een stopwatch of een psalmenteller in de deur van de seminariekapel, en een pen om een vinkje te zetten bij de naam van die niet lang genoeg dankzeggen aan het einde van de Mis. 


Hij vertelt integendeel een beeldend verhaal. Een verhaal uit de joodse traditie. In de joodse traditie worden altijd bepaalde voorbeelden gebruikt om iets over God te zeggen. Eén van die categorieën is van het mindere naar het meerdere, of van het slechte naar het goede. Als je kan zeggen dat iemand die slecht is, goed doet, hoeveel te meer kan een goed persoon dan iets goeds doen? En hoeveel te meer God dan wel niet? 


Dat soort voorbeelden kom je veel tegen in de Bijbel. Jezus gebruikt ze regelmatig. De onrechtvaardige rechter, de onrechtvaardige rentmeester, of de mensen zelf (als Jezus zegt: “en jullie geven goede dingen aan jullie kinderen, ook al zijn jullie slecht” - eenzelfde soort voorbeeld) 


En dan vandaag: de onrechtvaardige rechter. Die wil zijn werk niet goed doen. Misschien is hij lui of corrupt. Dat weten we niet. Het doet er ook niet toe. Wat belangrijk is:hij weigert een weduwe - weduwen zijn in de wereld van de Bijbel altijd kwetsbare mensen - haar recht te geven. De grote Bijbelse driehoek van mensen waar je extra op moet letten: de weduwe, de wees en de buitenlander. 

Gelukkig is de weduwe een hele assertieve tante. Ze is misschien machteloos, maar niet tandeloos. Ze laat hem geen moment met rust. In de rechtzaal, op de golfbaan, voor deur van de herenclub en op zondag op de stoep van de kathedraal. Het wordt een beetje gênant. 


Als de rechter haar recht verschaft betekent dat niet dat hij opeens een bekering heeft doorgemaakt, of zelfs maar dat hij haar recht ook inziet en er naar handelt. Hij wil er gewoon niet meer op worden aangesproken. In het Grieks staat er “straks houd ik er nog een blauw oog aan over”, maar dat was misschien wat te heftig voor de vertalers. Het betekent in het Grieks trouwens hetzelfde als in het Nederlands, of je bent bang dat er klappen vallen - geslagen worden door een vrouw is natuurlijk nog eens extra vernederend - of het is je image dat een deuk oploopt. En waarvoor eigenlijk. Er zijn nog kansen genoeg om lekker stout te zijn! Teken maar af en klaar.    


Nu is die onrechtvaardige rechter natuurlijk helemaal geen buitenissig voorbeeld. Slechte mensen kunnen er best toe worden gebracht om goede dingen te doen. Omdat het hen toevallig uitkomt, of gewoon uit stom toeval. Een boosaardige leider zou zelfs vrede kunnen sluiten in het Midden-Oosten, en daar heel wat meer bereiken dan mensen die zichzelf uiterst idealistisch vinden en vervolgens hun eigen én andermans ruiten ingooien.

 

En wat vertellen zulke voorbeelden ons over God? Als een slecht mens goede dingen kan doen, hoeveel te meer doet de goede God dan goede dingen aan hen die erom vragen? 


Als je in de gunst staat van een machtig man, dan kun je er nooit honderd procent op rekenen dat die situatie zo zal blijven. Vandaag zeggen ze dit, maar morgen dat. Heb je wat van ze nodig? Succes ermee. Je emails worden misschien nooit opengemaakt, je klacht wordt enkel in behandeling genomen omdat het iemand net goed uitkomt, en met hetzelfde gemak waar ze je mee ontslaan, word je een half jaar later door dezelfden gemaild met de vraag of je nog iemand weet voor de nu ontstane (oninvulbare) vacature. Nee, voor de omgang met machtige mensen - of zelfs maar mensen die toevallig even een beetje macht hebben - heb je een sterke maag nodig. Een sterke maag, én een gezonde dosis assertiviteit! Je staat immers niet in een relatie met hen. Je bent gewoon een stuk op een bord. Iets wat ze even nodig hebben (of niet) en als je niet steeds laat merken dat je er bent en wat van ze moet, verdwijn je makkelijk uit beeld. 


Goede mensen, goede vrienden, daar kun je van op aan. Je kent ze. Je staat in een relatie met ze. Je weet wat ze waard zijn. Ze doen wat ze zeggen, en als ze het niet doen, dan is er een goede reden. Daar moet je zuinig op zijn. Die mensen zijn kostbaar. 


En daar nog ver bovenuit: God. God, die niets liever wil dan relatie zijn. Zich met ons wil verbinden en de mensen bij elkaar wil brengen. God houdt van ons voordat wij op het idee komen om een stap in Zijn richting te doen. Het enige wat wij moeten doen van onze kant is zich voor hem open-stellen. Dat is wat geloof is, je open-stellen voor wat God wil doen. En hoe doe je dat? Niet door het denken aan heilige gedachten, ook niet door koortsig bezig zijn met van alles en nog wat - hoe nuttig dat vast ook is - maar door Gods nabijheid te zoeken in het gebed. 


Dat hoeft niet met een omhaal van woorden. Misschien zelfs beter van niet, eigenlijk. Jezus waarschuwt er zelden tegen het niet lang genoeg bidden. Integendeel, daar waarschuwt hij juist tegen. 


Sterker nog, misschien is dat wel de reden dat hij dit, nu, tegen de leerlingen zegt. Stel dat je denkt dat het gaat om hoeveel je doet en dat gelovige mensen om je heen zeggen dat meer ook beter is. Dan kun je makkelijk ontmoedigd raken, een spirituele burnout, zogezegd als het in het leven tegenzit.  


Nee. Belangrijker dan lengte is de regelmaat, de vaste momenten. Net zoals je onder het eten praat met je familie en vrienden (en de telefoon dan weglegt), zo kun je vaste momenten in de dag vinden om relatie met God te onderhouden. De eerste christenen baden altijd op vaste momenten van de dag. Elke goede gewoonte bouw je op, door het op een vast moment te doen. Elke keer als je met jezelf moet onderhandelen wanneer je ergens tijd voor gaat maken, heb je het pleit al verloren. 


Zonder gebed een relatie met God onderhouden? Lukas denkt niet dat dat kan, en ik ben het met hem eens. Net zoals je geen relatie kan hebben als niemand zich nog voor de ander openstelt. En net als in het onderhouden van een relatie maakt het niet uit als het contact in het begin wat korter is. Het gaat om het gebaar, om de openheid, om de gewoonte die je opbouwt. Meer , als je daar behoefte aan hebt, is een probleem van later zorg. 


Mogen we zo moed vatten om ons open te stellen, met God te delen wat er in ons hart leeft, ons open te stellen voor wat Hij ons te zeggen heeft en zo de moed te ontvangen om het leven met open vizier tegemoet te treden


Amen. 


 

Saturday, 11 October 2025

28e zondag door het jaar C

 Op zijn reis naar Jeruzalem

trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea.
Toen Hij een dorp binnenging
kwamen Hem tien melaatsen tegemoet
zij bleven op een grote afstand staan en riepen luidkeels:
“Jezus, Meester, ontferm U over ons!”
Hij zag hen en sprak:
“Gaat u laten zien aan de priesters.”
En onderweg werden zij gereinigd.
Eén van hen keerde terug, toen hij zag dat hij genezen was,
en hij verheerlijkte God met luide stem.
Vol dankbaarheid wierp hij zich voor Jezus’ voeten neer,
en deze man was een Samaritaan.
Hierop vroeg Jezus:
“Zijn niet alle tien gereinigd?
Waar zijn dan de negen anderen?
Is er niemand teruggekeerd om aan God eer te brengen
dan alleen deze vreemdeling?”
En Hij sprak tot hem:
“Sta op en ga heen; uw geloof heeft u gered.”


Beste vrienden

Als je gezond bent, dan neem je dat vaak voor kennisgeving aan. Dat vind je dan vanzelfsprekend. Misschien vind je zelfs wel dat je gezondheid iets is waar je recht op hebt – omdat je zo verstandig leeft bijvoorbeeld.

Maar als je ziek bent, zeker als je langer of chronisch ziek bent, merk je pas hoe weinig vanzelfsprekend het is. Ben je ernstig ziek dan denk je maar aan één ding. De ziekte. Elke dag merk je hoe die ziekte je hindert, hoe de ziekte je op afstand zet van andere mensen. Elke keer opnieuw word je er mee geconfronteerd dat je niet meer de dingen kan doen die je altijd deed, altijd gewoon vond te doen. De dingen die ooit vanzelfsprekend waren.

Als de situatie heel ernstig is word je zelfs buiten de samenleving geplaatst. Je kan of mag niet meer onder andere mensen zijn. Je raakt geïsoleerd. Je zou willen dat je terug kon naar de onbezorgde dagen van vroeger. Je hoopt op een wonder.

Dat is waar de verhalen van deze zondag beginnen. Uit het Oude Testament hoorden we van Naäman, de belangrijke Syrische generaal die ondanks al zijn macht en rijkdom toch getroffen werd door melaatsheid. En melaatsheid is niet alleen zomaar een beetje akelig. Het is een beschamende ziekte. In het Evangelie horen we van tien melaatsen in het grensgebied die Jezus ontmoeten.

Beiden vinden genezing, maar de genezing is tóch niet het belangrijkste wat er is.

We gaan eens kijken, wat betekenen deze verhalen? Wat probeert God ons vandaag te zeggen?

In de tijd van de Bijbel was er geen gezondheidszorg zoals wij die kennen. Een genezing van een slepende ziekte was veel minder het resultaat van een kundige behandeling en veel meer als een wonder van boven.

Een rondtrekkende leraar, ongeacht wie hij was moest ook een wonderdoener zijn. Voor ons klinkt dat gek. Wij denken graag aan Jezus als een soort rondtrekkende docent, die verhalen vertelde met wijze boodschappen erin. Als wij lezen over wonderen denken wij, westerse mensen, al gauw dat dat irrationeel is, dat dat helemaal niet kan. Of het zal wel verkeerd begrepen toeval zijn! Maar wat wij denken daar heeft het Evangelie niet altijd evenveel boodschap aan.

Jezus trekt rond, doet wonderen, geneest mensen van ongeneeslijke ziekten, heelt de blinden, werpt boze geesten uit en laat Lazarus opstaan uit de dood. En de mensen om hem heen reageren daarop, als Jezus een wonder doet gebeurt er van alles. Er is geen onderwijs van Jezus zonder bijbehorende tekens die hij doet. 

En uit de reacties die daarop komen begrijp je dat er iets uitzonderlijks gebeurt, dat mensen tot in het diepst van hun wezen geraakt zijn. Maar ieder op een andere manier. De reacties zijn niet gegeven, niet voorgeprogrammeerd. Liever: wat in het hart leeft wordt zichtbaar.

We beginnen in het Oude Testament, met het verhaal van Naäman de Syriër. Dat is niet zomaar iemand. Hij is een vijand van het Joodse volk. En het is niet zomaar iemand die op straat staat te schreeuwen om wraak. Hij is een generaal, een machthebber in een staat die hongerig naar het Joodse land staart. 

En in een wereld waar er zoveel zieken te waren en velen toch niet genezen werden, zo treft het wonder toch Naäman. De profeet Elisa had kunnen zeggen: net goed dat je ziek bent, sliep uit. Deze ziekte is je straf voor wat je het Joodse volk hebt aangedaan. Maar niks daarvan. Elisa wijst Naäman de weg naar wonderlijke genezing. Naäman onderwerpt zich hieraan en beantwoordt het wonder in geloof.  

Wat niet kan, gebeurt toch. En wat gebeurt er dan met ons. Hoe reageren we?

We horen in het Evangelie over de tien melaatsen. Getallen in de Bijbel zijn nooit toeval. Ze hebben altijd een symbolische betekenis. Tien drukt net als zeven of vier een volheid uit. Maar niet op dezelfde manier als vier of zeven. Vier is het getal van de volheid van de schepping, Zeven is het universele. Tien drukt een volheid uit, maar die van de schepping (4) en de feilbare, kwetsbare mens (6, 7-1!). Tien zieken die rondlopen staan symbool voor de hele mensheid, die ziek is, kwetsbaar, verdwaald rondloopt.  

Jezus geneest ze alle tien: zijn macht is niet incidenteel maar universeel: hij kan de volheid van de pijn in de wereld aan. Maar niet iedereen vangt het water van die universele regen op. Van de tien genezen melaatsen accepteren negen hun goede geluk als een toevallig lot uit de loterij. Wat een gelukkig toeval! Ze gaan verder met hun leven en wandelen gezond en wel het Evangelie uit.

Maar één komt terug, een Samaritaan. Dat zijn ook geen vrienden van het Joodse volk. De Samaritanen en de Joden hebben een lange en moeilijke geschiedenis. Als het even kan slaat de één de ander de schedel in. Daar doen ze niet moeilijk over in de tijd van Jezus! Toch zet hij zich over alle antipathie die hij zou kunnen hebben heen en komt terug naar Jezus toe om, wat te doen: bij Jezus God de eer te brengen.

Hij beantwoordt het wonder met geloof. Het is de juiste volgorde. God openbaart zich door een wonder van genezing, en de mens geeft in geloof antwoord en oor en slaat een nieuwe bladzijde om. Hij begint een nieuw hoofdstuk als volgeling van Jezus. 

Stellen we ons dan voor dat we een wonder tegen het lijf lopen: het kan niet maar het gebeurt toch. We worden losgemaakt van een doorn in ons vlees, iets lichamelijks of psychisch wat ons misschien ons hele leven al kwelt. Tot ‘ie opeens weg is.  We waren kromgebogen onder een last, en nu opeens staan we overeind. Het kon nooit en nu, toch.

We worden gered uit een uitzichtloze situatie als een stuk hout uit de vlammen gehaald en wat doen we dan? Daar gaat het om.  

Gedragen we ons als loterijwinnaars? Dat kan. We incasseren de cheque, we kopen een nieuwe auto of een nieuw huis en we gaan rustig achteroverzitten. Misschien nog een paar nieuwe schuren bouwen voor deze oogst? Dat kan allemaal, genoeg die het zo doen! Maar is dat de bedoeling?

Of, gaan we naar binnen, naar de schatkamer van het hart, en zetten we díe open? Herkennen we het wonder voor wat het is, één van de wijzen waarop Jezus op de deur van ons hart klopt – zodat we op onze beurt ons leven kunnen ontsluiten voor Hem?

Als we dat doen gaan we nog meer wonderlijke veranderingen zien. En niet alleen bij onszelf, maar ook bij anderen. God is immers altijd aan het werk. Overal ter wereld roept hij mensen op om terug te keren, en dan weer op pad te gaan. En het nieuwe werk aan te gaan, dat Hij hen geeft.

Amen.

Thursday, 2 October 2025

27e zondag door het jaar C

 In die tijd zeiden de apostelen tot de Heer:

“Geef ons meer geloof.”
De Heer antwoordde:
“Als ge een geloof had als een mosterdzaadje,
zoudt ge tot die moerbeiboom zeggen:
Maak uw wortels los uit de grond en plant u in de zee,
en hij zou u gehoorzamen.
Wie van u zal tot de knecht,
die hij in dienst heeft als ploeger of veehoeder
bij diens thuiskomst van het land zeggen:
Kom meteen aan tafel en tast toe?
Zal hij niet eerder zeggen:
Maak mijn maaltijd klaar;
omgord je en bedien mij, terwijl ik eet en drink;
daarna kun je zelf eten en drinken?
Moet hij die knecht soms dankbaar zijn,
omdat hij heeft uitgevoerd wat hem is opgedragen?
Zo is het ook met u:
wanneer ge alles hebt gedaan wat u opgedragen werd,
zegt dan: Wij zijn maar gewone knechten;
wij hebben alleen maar onze plicht gedaan.”

 

Beste vrienden,

Heeft u een moerbeiboom zien vliegen, de afgelopen tijd? Of zelfs maar ergens gedurende uw leven? Ik denk dat het ons opgevallen zou zijn, als dat een keer gebeurd was. We hebben uitdrukkingen in de Nederlandse taal, het geloof dat bergen verzet. 

Maar ook de bergen blijven hardnekkig op hun plaats staan in ons leven. Als we verandering zien, is het tergend langzaam. En tegelijkertijd verlangen we naar meer. We willen verschil maken - of misschien beter gezegd: het verschil zijn. Net zoals er ooit profeten waren of apostelen die dorpen, steden en streken in vuur en vlam zetten. En nadat ze langsgekomen waren, was niks meer hetzelfde. 

Zo zijn er tegenwoordig ook in sommige protestantse gemeenschappen kerkleiders die zich apostel noemen, of profeet. Daar ligt datzelfde verlangen onder. Dat jij zichtbaar werktuig van God bent, grote veranderingen inluidt.... Dat de wereld zich aanpast aan wat jíj gelooft dat juist is.   

Maar zelfs de echte apostelen hadden dat geloof niet altijd. Daar beginnen we mee. Er komt een tijd dat ze door de geest wonderen kunnen doen, niet om bomen te laten rondvliegen, maar bijvoorbeeld om mensen te genezen. Maar eerst moeten ze leren dat het niet om henzelf gaat. 

Want dat is de ziekte van deze tijd. Denken dat jíj alles zelf moet doen en het in het leven eerst gaat om resultaat. 

Het is heel moeilijk om ons daar los van te maken. We kunnen het niet voorkomen om die vraag te stellen: wat voegen wij toe. We leven in een samenleving waar je steeds moet laten zien dat wat je doet impact heeft, verschil maakt. En hoe meer je het verschil maakt, des te beter! Zo werkt het in je werk, in de politiek. En soms ook in de kerk. 

En als je niet zichtbaar genoeg verschil maakt, dan hang je er een beetje bij. Maar je doet er niet écht meer toe. Je past als je niet uitkijkt nog een beetje op een lege winkel. De vitrines zijn vol, maar de gangpaden en de kassa staan er stoffig bij. 

De angst niks voor elkaar te krijgen is niet iets van nu Je proeft het ook bij de apostelen als ze aan de Heer vragen: geef ons meer geloof. We moeten eerst goed kijken wat hier bedoeld wordt, wát het is dat ze vragen. Als de apostelen vragen om geloof wil dat niet zeggen dat ze ongelovig zijn, niet écht in Jezus geloven. Ze geloven in de Heer, en vragen Hem om meer geloof. Ze voelen dat er iets mist. 

Wát vragen ze? Het woord geloof hier in deze specifieke context betekent vooral – het werkdadige geloof, geloof dat bergen verzet, geloof dat dingen voor elkaar krijgt.

De apostelen lijken te spreken vanuit een zorg dat wat zij doen niet genoeg gaat zijn om zichtbare resultaten te krijgen. De apostelen zijn wat dat betreft hele moderne mensen. Je bent al apostel, je hebt leiderschap in de groep van Jezus. Maar je kijkt om je heen en je ziet verschil-makers. Machers. Start-up kapiteins. Initiatiefrijke Romeinen. Díe slaan met hun vuist op tafel, en dan gebeurt er wat! En daarna rijden ze weg in een auto die er héél indrukwekkend uitziet. 

Als je dat om je heen ziet, en je ziet dat dát de norm is, van leiderschap, dan word je daar een beetje wiebelig van. Je voelt je alsof je niet genoeg bent. Ze vrezen dat ze niet het verschil gaan maken. Niet belangrijk genoeg zijn om in hun samenleving op te vallen. Elon Musk schiet aan de lopende band raketten de lucht in, en jouw moerbeiboom blijft daar maar een beetje staan, als een sulletje. 

Ze vrezen dat ze hun ambities niet waar kunnen maken. Ze willen grootse dingen doen – en niet alleen voor henzelf – maar voor het welzijn van de wereld. Maar dat kan alleen als je dingen in beweging zet. Toch?

En om eerlijk te zijn. Is hun vrees niet ook onze vrees? Ook wel mijn vrees als pastoor, de vrees van bestuurders, mensen met verantwoordelijkheid in de kerk, maar ook de vrees van veel gewone christenen: doen wij er nog toe? Zijn wij nog relevant? Welk verschil maken wij nu? Dat was ook de vrees van Habakuk, de profeet, in de eerste lezing: Hoelang moet ik de hemel nog geweld aandoen, terwijl Gij maar geen uitkomst brengt?

En we kennen voorbeelden te over, van bisdommen, en ordes waar al het leven uit lijkt te zijn gegaan. Waar nog een beetje op de winkel wordt gepast, terwijl het tuimelkruid door het stoffige gangpad rolt.  

We herinneren ons dat het ooit anders was. Je was als kerk belangrijk. Dat is vanaf de vierde eeuw een historisch feit. Politieke en maatschappelijke leiders vonden het van belang om de mening van de Kerk te horen en als er wat in Rome gebeurde stond het de volgende dag op de voorpagina van de krant. Die tijd is wel voorbij.

Of althans hier - bij ons - voorbij. Dat feit daagt ons uit. Op een fundamentele manier. Want relevantie, invloed en, ja, macht is verslavend. Als je het had en je bent het kwijt, dan voel je je niet senang. En ook als je het niet hebt, en de mensen om je heen wel - dan zit het ook niet lekker. 

Zoals altijd prikt Jezus door de ambities en het zelfbeeld van de apostelen heen. Hij wijst hen erop dat ze maar gewone knechten zijn. Ze moeten doen wat hen opgedragen is zonder eindeloos bezig te zijn met morele ambities en impact. Die vliegende boom? Dat is geen reëel doel. dat is slapstick. Zie je Petrus al jongleren met telefoonpalen uit moerbeihout? Dat is iets voor in het circus! Niet voor in de kerk!

Want achter al die grote woorden schuilt iets anders, en de Heer die de harten van mensen kent ziet het. Achter ons verlangen naar het verschil te maken, grote successen te hebben, impact te hebben ligt ook vaak iets anders dan alleen maar het verlangen naar meer goeds. Je vindt er ook onuitgesproken of misschien zelfs onbewust, een mate van zelfzucht en trots in. 

Maar het Woord van God is scherper dan een tweesnijdend zwaard (…) het ontleedt de bedoelingen en gedachten van de mens. (Hebreeën 4:12), en onze vrienden de apostelen krijgen een woord van wijsheid, en wij ook.  

Het soort geloof waar de apostelen om vragen, ja, waar ze geen genoeg van kunnen krijgen is niet zomaar iets wat iedereen toevalt. De apostel Paulus legt ons in de Eerste Korintenbrief uit waar het werkelijk om gaat: 

Al heb ik de gave der profetie, al ken ik alle geheimen en alle wetenschap, al heb ik het volmaakte geloof dat bergen verzet: als ik de liefde niet heb, ben ik niets. (1 Kor 13:2)

Profetie, kennis en het geloof dat bergen verzet zijn bijzondere gaven van God. Ze komen niet iedereen toe. We kunnen niet allemaal profeteren, we hebben niet allemaal heel veel kennis en we hebben zeker niet allemaal geloof dat bergen verzet. En als we die dingen wel hebben, hebben we ze niet altijd. Soms zijn die gaven er maar voor even, voor zolang als we die nodig hebben. 

En hoewel we er naar kunnen verlangen om  gaven te hebben, zijn het in de eerste plaats gaven van God. Als wij ons tekort voelen schieten omdat wij ze niet hebben hebben dan zijn we ondertussen minder gericht op wat God wél van ons vraagt: in liefde een gewone knecht zijn.  

Als we daar niet op gericht zijn en steeds denken wat we wat missen, dan gaan we ook voorbij aan hoe God werkt. De God van de Bijbel werkt zelden door de voorname, de machtige, degene die het meeste vooraan staat of het grootste bereik heeft.

Hij werkt door Mozes, een jongen die niet spreken kan en op de vlucht is voor de politie. Hij werkt niet door Farao. Hij werkt door Rachab, een verachte 'onkuise' vrouw – en niet door de koning van Jericho.

Hij werkt door David die zo onbelangrijk was dat zijn familie hem op het land achterliet om de schapen te hoeden terwijl zijn belangrijke broers naar de afspraak met de profeet Samuel gingen! Hij werkt niet door Absalom die zélf de macht zelf wilde grijpen.

Hij werkt door de profeet Amos die door God vanachter de ossen getrokken werd om mensen te waarschuwen, niet door de Koning van Israël die zijn eigen heiligdommen, zijn eigen staatsgodsdienst oprichtte, eigen beelden oprichtte en zijn eigen heiligverklaringen uitsprak. 

Hij werkt door een timmermanszoon uit Nazareth een plek waarvan de mensen zeiden: “kan daar iets goeds vandaan komen”? En hij werkt door apostelen die zichzelf soms belangrijker vinden dan ze zijn. Hij werkt door de eeuwen heen door mensen van wie we nooit gehoord hebben, maar die hun taak, liefdevolle knechten van God zijn, nooit vergeten.

En of wíj het zullen zien of niet, dat onooglijke knechtschap, dat kleine beetje liefde, is als een mosterdzaad en dát zal groeien. Niet door ons maar door God. Hij zal het doen groeien. Niet naar het ons uitkomt maar in zíjn tijd. En vanuit die onooglijkheid kan en moet je soms krachtdadig zijn. Het woord van God is geen excuus om lethargisch te blijven, of om níet te doen wat er moet gebeuren!

Mogen we in de komende tijd, weken, maanden, jaren oog blijven houden voor dat kleine, dat onooglijke, dat zaad van mogelijkheid. Want voor God is niets irrelevant. 

Amen.