Op zijn reis naar Jeruzalem
trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea.
Toen Hij een dorp binnenging
kwamen Hem tien melaatsen tegemoet
zij bleven op een grote afstand staan en riepen luidkeels:
“Jezus, Meester, ontferm U over ons!”
Hij zag hen en sprak:
“Gaat u laten zien aan de priesters.”
En onderweg werden zij gereinigd.
Eén van hen keerde terug, toen hij zag dat hij genezen was,
en hij verheerlijkte God met luide stem.
Vol dankbaarheid wierp hij zich voor Jezus’ voeten neer,
en deze man was een Samaritaan.
Hierop vroeg Jezus:
“Zijn niet alle tien gereinigd?
Waar zijn dan de negen anderen?
Is er niemand teruggekeerd om aan God eer te brengen
dan alleen deze vreemdeling?”
En Hij sprak tot hem:
“Sta op en ga heen; uw geloof heeft u gered.”
Beste vrienden
Als je gezond bent, dan neem je dat vaak voor kennisgeving aan. Dat vind je dan vanzelfsprekend. Misschien vind je zelfs wel dat je gezondheid iets is waar je recht op hebt – omdat je zo verstandig leeft bijvoorbeeld.
Maar als je ziek bent, zeker als je langer of chronisch ziek bent, merk je pas hoe weinig vanzelfsprekend het is. Ben je ernstig ziek dan denk je maar aan één ding. De ziekte. Elke dag merk je hoe die ziekte je hindert, hoe de ziekte je op afstand zet van andere mensen. Elke keer opnieuw word je er mee geconfronteerd dat je niet meer de dingen kan doen die je altijd deed, altijd gewoon vond te doen. De dingen die ooit vanzelfsprekend waren.
Als de situatie heel ernstig is word je zelfs buiten de samenleving geplaatst. Je kan of mag niet meer onder andere mensen zijn. Je raakt geïsoleerd. Je zou willen dat je terug kon naar de onbezorgde dagen van vroeger. Je hoopt op een wonder.
Dat is waar de verhalen van deze zondag beginnen. Uit het Oude Testament hoorden we van Naäman, de belangrijke Syrische generaal die ondanks al zijn macht en rijkdom toch getroffen werd door melaatsheid. En melaatsheid is niet alleen zomaar een beetje akelig. Het is een beschamende ziekte. In het Evangelie horen we van tien melaatsen in het grensgebied die Jezus ontmoeten.
Beiden vinden genezing, maar de genezing is tóch niet het belangrijkste wat er is.
We gaan eens kijken, wat betekenen deze verhalen? Wat probeert God ons vandaag te zeggen?
In de tijd van de Bijbel was er geen gezondheidszorg zoals wij die kennen. Een genezing van een slepende ziekte was veel minder het resultaat van een kundige behandeling en veel meer als een wonder van boven.
Een rondtrekkende leraar, ongeacht wie hij was moest ook een wonderdoener zijn. Voor ons klinkt dat gek. Wij denken graag aan Jezus als een soort rondtrekkende docent, die verhalen vertelde met wijze boodschappen erin. Als wij lezen over wonderen denken wij, westerse mensen, al gauw dat dat irrationeel is, dat dat helemaal niet kan. Of het zal wel verkeerd begrepen toeval zijn! Maar wat wij denken daar heeft het Evangelie niet altijd evenveel boodschap aan.
Jezus trekt rond, doet wonderen, geneest mensen van ongeneeslijke ziekten, heelt de blinden, werpt boze geesten uit en laat Lazarus opstaan uit de dood. En de mensen om hem heen reageren daarop, als Jezus een wonder doet gebeurt er van alles. Er is geen onderwijs van Jezus zonder bijbehorende tekens die hij doet.
En uit de reacties die daarop komen begrijp je dat er iets uitzonderlijks gebeurt, dat mensen tot in het diepst van hun wezen geraakt zijn. Maar ieder op een andere manier. De reacties zijn niet gegeven, niet voorgeprogrammeerd. Liever: wat in het hart leeft wordt zichtbaar.
We beginnen in het Oude Testament, met het verhaal van Naäman de Syriër. Dat is niet zomaar iemand. Hij is een vijand van het Joodse volk. En het is niet zomaar iemand die op straat staat te schreeuwen om wraak. Hij is een generaal, een machthebber in een staat die hongerig naar het Joodse land staart.
En in een wereld waar er zoveel zieken te waren en velen toch niet genezen werden, zo treft het wonder toch Naäman. De profeet Elisa had kunnen zeggen: net goed dat je ziek bent, sliep uit. Deze ziekte is je straf voor wat je het Joodse volk hebt aangedaan. Maar niks daarvan. Elisa wijst Naäman de weg naar wonderlijke genezing. Naäman onderwerpt zich hieraan en beantwoordt het wonder in geloof.
Wat niet kan, gebeurt toch. En wat gebeurt er dan met ons. Hoe reageren we?
We horen in het Evangelie over de tien melaatsen. Getallen in de Bijbel zijn nooit toeval. Ze hebben altijd een symbolische betekenis. Tien drukt net als zeven of vier een volheid uit. Maar niet op dezelfde manier als vier of zeven. Vier is het getal van de volheid van de schepping, Zeven is het universele. Tien drukt een volheid uit, maar die van de schepping (4) en de feilbare, kwetsbare mens (6, 7-1!). Tien zieken die rondlopen staan symbool voor de hele mensheid, die ziek is, kwetsbaar, verdwaald rondloopt.
Jezus geneest ze alle tien: zijn macht is niet incidenteel maar universeel: hij kan de volheid van de pijn in de wereld aan. Maar niet iedereen vangt het water van die universele regen op. Van de tien genezen melaatsen accepteren negen hun goede geluk als een toevallig lot uit de loterij. Wat een gelukkig toeval! Ze gaan verder met hun leven en wandelen gezond en wel het Evangelie uit.
Maar één komt terug, een Samaritaan. Dat zijn ook geen vrienden van het Joodse volk. De Samaritanen en de Joden hebben een lange en moeilijke geschiedenis. Als het even kan slaat de één de ander de schedel in. Daar doen ze niet moeilijk over in de tijd van Jezus! Toch zet hij zich over alle antipathie die hij zou kunnen hebben heen en komt terug naar Jezus toe om, wat te doen: bij Jezus God de eer te brengen.
Hij beantwoordt het wonder met geloof. Het is de juiste volgorde. God openbaart zich door een wonder van genezing, en de mens geeft in geloof antwoord en oor en slaat een nieuwe bladzijde om. Hij begint een nieuw hoofdstuk als volgeling van Jezus.
Stellen we ons dan voor dat we een wonder tegen het lijf lopen: het kan niet maar het gebeurt toch. We worden losgemaakt van een doorn in ons vlees, iets lichamelijks of psychisch wat ons misschien ons hele leven al kwelt. Tot ‘ie opeens weg is. We waren kromgebogen onder een last, en nu opeens staan we overeind. Het kon nooit en nu, toch.
We worden gered uit een uitzichtloze situatie als een stuk hout uit de vlammen gehaald en wat doen we dan? Daar gaat het om.
Gedragen we ons als loterijwinnaars? Dat kan. We incasseren de cheque, we kopen een nieuwe auto of een nieuw huis en we gaan rustig achteroverzitten. Misschien nog een paar nieuwe schuren bouwen voor deze oogst? Dat kan allemaal, genoeg die het zo doen! Maar is dat de bedoeling?
Of, gaan we naar binnen, naar de schatkamer van het hart, en zetten we díe open? Herkennen we het wonder voor wat het is, één van de wijzen waarop Jezus op de deur van ons hart klopt – zodat we op onze beurt ons leven kunnen ontsluiten voor Hem?
Als we dat doen gaan we nog meer wonderlijke veranderingen zien. En niet alleen bij onszelf, maar ook bij anderen. God is immers altijd aan het werk. Overal ter wereld roept hij mensen op om terug te keren, en dan weer op pad te gaan. En het nieuwe werk aan te gaan, dat Hij hen geeft.
Amen.