Sunday 26 November 2017

Waar heb ik oog voor?


Evangelie: het Laatste Oordeel: Mattheus 25: 31-46


Broeders en zusters, 

We vieren vandaag het feest van Christus Koning, en daarmee het einde van het kerkelijk jaar, volgende week is het al advent en beginnen we naar Kerst toe te leven. Het einde van een periode is ook een geschikte tijd om te evalueren wat we de afgelopen tijd hebben gedaan, om de rekening op te maken en te bepalen waar we staan – en wat we volgend jaar zullen gaan verbeteren. 

Jezus geeft ons deze zondag veel mee: hij spreekt zijn leerlingen aan en zegt: heel mooi dat jullie in mijn naam willen gaan samenleven, in geloof verder willen gaan – maar vergeet niet waar het echt om gaat. “Als jullie de kern van mijn voorbeeld uit het oog verliezen, dan raak je ook mij kwijt!”

Het enkele feit dat je gedoopt bent, of naar de kerk gaat, dat maakt ons nog geen goede christenen, daar wil de Heer ons deze zondag bijzonder tegen waarschuwen! Het is één van de grondverleidingen van de christelijke kerken en gemeenschappen: men conformeert zich aan de verwachting over hoe christenen er uit zouden moeten zien, het ziet er aan de buitenkant keurig uit, maar als je achter gesloten deuren zou kijken is er liefdeloosheid, en een wereldlijke geest. En als zo`n gemeenschap de kern van de boodschap niet meer terug kan vinden dan is het einde zoek. En dat gaat makkelijker dan je denkt. 

Ik wil dat graag een voorbeeld daarvan geven:  
Stelt u zich voor dat u op een school gaat werken, een mooie nieuwe school in een nieuwe wijk, een school die de kans krijgt om nieuwe initiatieven op te starten. Daar beginnen we aan! Er worden nieuwe lesmethoden uitgezocht. Iedereen is heel enthousiast. Want een nieuw begin, is altijd spannend! 

Natuurlijk moeten er dan ook afspraken gemaakt worden, dat moet overal. We spreken af hoe de school bestuurd wordt, wat de bevoegdheden zijn van alle schoolleiders en – groepen. En alle afspraken daar maken we een boekje van, een dun boekje, het “regelboekje”, niet zo dik, past in de binnenzak.  

Na verloop van tijd na een aantal jaren, worden de afspraken ook vanzelfsprekend, ze worden verankerd. Ze gaan boven kritiek verheven worden. Het lerarenteam gaat al een tijd met elkaar mee. Je weet wat je aan elkaar hebt, dat is goed, maar … wat je ooit afgesproken hebt wordt nu als volstrekt vanzelfsprekend gezien. 

Af en toe is er wel zo`n stagiair die zegt: “voldoet deze afspraak nog wel?”, maar zo`n probleemgeval, daar trek je je niks van aan. Je haalt je schouders op en zegt “zo hebben we het altijd al gedaan” , en de volgende keer krijgt de stagiair geen koffie in de pauze. Dat zal haar leren. 

En het regelboekje? Dat wordt steeds dikker. Voor elk nieuw probleem dat zich voordoet wordt een nieuwe regel bedacht om er mee om te gaan. Hartstikke begrijpelijk! Maar het regelboek wordt een regel-multomap. En het blijft niet bij die ene multo-map, want na elke vergadering komt er weer een blaadje bij. En er wordt ook steeds meer vergaderd. 

Er komen steeds meer ruzies, over regels, over de vastgelopen organisatie, de leraren krijgen het gevoel dat ze steeds meer bezig zijn met een papieren werkelijkheid, en het contact met wat ze eigenlijk zouden moeten doen - geïnspireerd lesgeven - aan het kwijtraken zijn. De aanmeldingen beginnen tegen te vallen, de éne na de andere leraar krijgt een burn-out, en de directie weet het ook niet meer, dus die storten nog meer instructies over de mensen uit. Ze zijn zelf ooit begonnen met idealen, en nu zien ze door de bomen van regels, protocollen, paragrafen, toets-modellen, beoordelingsformulieren, PE-punten en lerarenregisters het bos niet meer.

Ze kúnnen niet meer zien waar het nou eigenlijk om te doen was.
Tenslotte is de crisis zo erg – de directie gaat ook met burn-out naar huis - dat een interimmanager komt, en u kent haar ergens van. Zij was ooit stagiaire bij u op school, en nu helpt ze vastgelopen organisaties. 

De eerste vraag die zij stelt zal waarschijnlijk iets zijn als: Wie willen we zijn als school. Wat is nou echt belangrijk voor ons? En zij gaat het vragen, aan leraren, aan leerlingen, wát is voor jou belangrijk?

En heel aarzelend komen dan de eerste antwoorden: “we willen als school een fijne plek zijn, voor alle leerlingen, niet alleen maar de allerslimsten”,  goed antwoord. En u zegt misschien “we moeten een school zijn waar we niet alleen veel leren maar ook echt goed met elkaar leren omgaan, waar iedereen mag zijn wie hij of zij is”. En u: “een school die een plek geeft aan leerlingen die elders vastgelopen zijn, die een tweede kans nodig hebben.”
Dingen waar we eerder misschien geen oog meer voor hadden, maar die op elke school heel belangrijk zouden moeten zijn. 

Door al het papier, alle regels, hadden we geen oog voor elkaar. Geen oog voor waar het eigenlijk om zou moeten gaan, om het doel van die regels.
En zo was het ook in de tijd van Jezus, dit is wat Jezus doet, hij zegt eigenlijk, alles wat wij als Kerk samen doen heeft dít als kern. Oog hebben voor elkaar. En vooral oog hebben voor de mensen die als van zichzelf onzichtbaar worden. Mensen die het moeilijk hebben en die we misschien, als we heel eerlijk zijn tegen onszelf wel niet wíllen zien: 

armen

zieken

vreemdelingen

gevangenen

Dus, als we straks het nieuwe kerkelijke jaar ingaan moeten we ons misschien maar eens het volgende afvragen, bij wijze van goede voornemens voor het nieuwe jaar:

1: Wie willen we zijn, wat betekent het voor ons – straks in 2018 – om christen te zijn?

2: Voor wie moet ik oog gaan hebben in het komende jaar, waar moet ik extra aandacht aan geven?

3: wat leidt mij af van 1 en 2? Wat leidt mij af van zijn wie ik zou moeten zijn, en wat leidt mij af van de aandacht die ik zou moeten hebben voor anderen? 

Als we serieus met deze drie vragen aan de slag gaan krijgen we een heldere blik, en zien we duidelijker wat ons te doen staat als we ons gereed maken voor de komst van de Heer. 

Amen.