Broeders en
zusters in Christus,
Wat een
bijzonder evangelie hebben we vandaag. Het is scherp, een beetje confronterend:
een tekst met veel lagen. Een tekst waardoor we ons allen mogen laten raken.
Jezus
spreekt hier over de Farizeeën, over wat ze doen – en niet doen – hoe ze zich
laten noemen en hoe zij een voorbeeld zijn van hoe het niet moet.
Als we
geconfronteerd worden met problemen – en dan gaat het hier vooral om problemen
in onze eigen gemeenschap – dan gaan we als vanzelf op zoek naar oplossingen. Naar
problemen hoef je niet op zoek, die melden zich wel als vanzelf. Maar hoe vind
je een oplossing? Die dient zichzelf niet zomaar aan.
Hoe iets wèl
moet, dat is vaak moeilijk om uit te zoeken, maar voorbeelden van hoe het niet moet staan ons altijd
scherp voor de geest. Daar begint Jezus dan ook maar mee.
Wát je ook doet: doe het níet zoals
de Farizeeën!
Zó kunnen we
het Evangelie van vandaag samenvatten.
Maar waarom
niet? Waarom moeten we ons anders gedragen dan de Farizeeën.
En dan
begint het: heel interessant wat Jezus doet. Als je iemand afwijst is het
aanvallen van een competentie het makkelijkste wat je kan doen: “die weet er
niks van, die is incompetent, hij zwetst maar wat en maakt er dus een potje van”
Dát zou het
makkelijkst geweest zijn, zeggen: “die elite-Farizeeën, die doen maar wat. Al
die regeltjes hebben ze zelf verzonnen, negeer alles wat uit hun mond komt”.
En dát doet
hij dus niet. Hij doet precies het omgekeerde. Hij zegt: “De Farizeeën zitten
op de leerstoel van Mozes”, zegt Hij. Het
is een leerstoel als aan een
universiteit. Wie op een leerstoel zit,
heeft op een universiteit het recht om
anderen te onderwijzen. Daar zijn vele jaren van studie en onderzoek aan
voorafgegaan. Dat is niet mis.
De Schriftgeleerden
en Farizeeën zitten ook op zo`n leerstoel.
Die hebben het recht om mensen te
onderwijzen over hun specialisme: de Wet van Mozes. Dáár ligt het niet aan.
Het probleem
zit veel dieper: het probleem is er niet één van competenties, van vakkennis –
van factoren die makkelijk op te lossen zijn, te behelpen met een paar boeken
of een bijspijkercursus. Nee. Het probleem zit hem in het hart.
Alle kennis
en competentie van de Farizeeën is niet gericht op de gemeenschap, op de mensen
om hen heen. Het is gericht op het ego.
Nu kunnen we
niet in het hart van mensen kijken. We weten vaak niet wat er in mensen omgaat.
Maar gelukkig hoeft dat ook niet altijd, want wat er in het hart zit tóónt zich
maar al te vaak. Zo ook bij de Farizeeën.
Voorname
plekken, blinkende gewaden, ronkende titels. Mensen die zich daarop te veel laten
voorstaan, bij die mensen is het ego een maatje te groot. En dat merk je.
Mensen merken het als je niet werkelijk om hen geeft. Dat houd je niet
verborgen.
In een ander
evangelie is heel zichtbaar hoe het werkelijk zit. In het Johannesevangelie
staat het verhaal van de Blindgeborene die wordt genezen door Jezus – en de Schriftgeleerden
willen níet accepteren dat Jezus hem genezen heeft. Al gauw wordt duidelijk dat
ze voor schut staan, en worden ze agressief. Dan zeggen ze: die Jezus, alleen
simpele mensen volgen hem. “De massa die de wet niet kent, vervloekt zijn ze!”.
En opeens
lijkt het alsof die Schriftgeleerden van glas zijn, je kijkt er dwars doorheen,
en dan zie je het hart voor wat het is: een dorre leegte, een gapend gat. Al
die geleerdheid, al dat gezag, al die toewijding komt hier op uit: gemene zelfverheffing
en minachtend neerkijken op “de massa”. Want ja, hoogopgeleide farizeeën, dat
kan in die tijd, in de eerste eeuw, nooit meer dan een kleine minderheid zijn
geweest.
Nou, lieve
mensen, ik kan u zeggen: al is je hele muur behangen met diploma’s en onderscheidingen
– als dát het resultaat is, dan heeft het tot niet veel geleid.
Zo doen we
het dus maar niet. Zo`n groot ego, dat past niet in het christelijke leven. Dat
past niet in de christelijke gemeenschap. Dat past niet in de kerk.
Dus als
Jezus zegt: “laat u geen Vader noemen, of Leraar” dan is het in deze context:
de Farizeeën gebruikten titels die anderen wegdrukten. Een beetje als we in de
Kerk opeens een voorganger zou hebben die zichzelf “Opperste Leider” laat
noemen en eist dat iedereen hem salueert als hij langs komt lopen.
Zulke titels
lijken je groot te maken, maar die grootte is schijn, je lijkt alleen maar
groter omdat je anderen kleiner hebt gemaakt. In elke gemeenschap is dat een
groot gevaar.
Samenleven
is iets wat met vallen en opstaan geleerd moet worden, een snelle les hoe het
níet moet is een goed begin.
Bij alles
wat we doen moeten we ons dus afvragen: voor wie doe ik dit? Is dit ter
meerdere eer en glorie van mijzelf, of doe ik dit om anderen tot nut te zijn?
Probeer ik oprecht te zijn, of ben ik juist andere mensen aan het
manipuleren? En natuurlijk, er zullen
altijd mensen zijn die je meer of minder sympathiek vind, maar probeer ik hoe
dan ook aan iedereen recht te doen met
de mogelijkheden die ik heb? Behandel ik anderen zoals ik zelf behandeld wil
worden?
We gaan
nooit helemaal vrij zijn van ego, maar als we er elke dag op letten dat we geen
misbruik maken van onze gaven, talenten en positie blijven we op weg, dan
houden we ons hart vrij van onkruid en blijft het vrij om te doen wat God van
ons vraagt.
Amen.