2 Korintiërs 9:6-11
Bedenkt: wie karig zaait, zal karig oogsten; wie overvloedig zaait, zal overvloedig oogsten. Laat ieder wat hij in zijn hart besloten heeft, ten uitvoer brengen, zonder pijn en zonder dwang, want God houdt van een blijmoedige gever. En God heeft de macht u met alle gaven te overstelpen, zodat gij altijd in alle opzichten van al het nodige voorzien, nog ruimschoots overhoudt voor elk goed werk. Zo staat er ook geschreven: Hij heeft overvloedig gegeven aan de armen, zijn milddadigheid zal immer blijven. Hij die de zaaier zaad verschaft en voedsel om te eten, zal ook u zaaigoed verschaffen en het vermenigvuldigen en de oogst van uw milddadigheid doen gedijen. Zo wordt gij in ieder opzicht verrijkt en kunt gij alle soort vrijgevigheid beoefenen. En deze is op haar beurt, door onze bemiddeling, oorzaak van dankbetuiging aan God.
Johannes 12,24-26
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen: maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort. Wie zijn leven bemint, verliest het, maar wie zijn leven in deze wereld haat, zal het ten eeuwigen leven bewaren. Wil iemand Mij dienen, dan moet hij Mij volgen; waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn. Als iemand Mij dient, zal de Vader hem eren.
Als we spreken over onze patroonheilige van onze kerk en van onze stad, de heilige Laurentius dan spreek je over gulheid, dan spreek je over vrijgevigheid. U kent het verhaal van de diaken Laurentius. Hij had de zorg over de bezittingen van de kerk en de bedeling aan de armen. Tegenwoordig zouden we zeggen: hij zat in het parochiebestuur en in de Caritas. De zorg voor de dingen, dat is wat hij belangrijk vond. Want alles wat je hebt, voor zo lang als je het hebt, daar moet je goed voor zorgen.
Zelfs als iemand alles wil afpakken wat je hebt, kun je nog verantwoordelijk zijn. De diepste bestemming van die goederen waarmaken. Toen de Romeinse keizer Laurentius beval om de schatten van de kerk over te dragen aan de regering vroeg hij drie dagen de tijd. In die drie dagen heeft hij niet geprobeerd om al het goud en zilver listig te verstoppen, of al het geld gauw over te maken naar een Zwitserse rekening, of een accountant in te huren om de boekhouding te vervalsen zodat je de helft achterover kan drukken… Nee. Hij liet de armen komen, de armen die je altijd bij je hebt en gaf alles wat de kerk had aan de mensen die het het meest nodig hadden. Zo doe je dat.
En als de keizer dan na drie dagen vraagt waar de schatten zijn, dan laat je de mensen zien. Want mensen zijn de échte gouden munten. Ze zijn allemaal gemunt met de opdruk van God. Geschapen naar – weet u nog? – Zijn Beeld en Gelijkenis!
En spullen? Geld? Dat is secundair. Het is belangrijk, maar staat daar maar ten dienste van. Alle bezit is dienstbaar.
Niks is écht alleen maar van jezelf. Je hebt het maar in bruikleen. Voor je geboorte had je niks, en als je leven voorbij is, dan heb je er ook niet veel aan. Meenemen? Dat gaat niet! De kerk heeft altijd gezegd dat - hoe belangrijk privébezit ook is - uiteindelijk alles wat we hebben ten dienste moet staan van het algemeen belang. Hoe wij met onze zaken omgaan, daar moet iedereen beter van worden.
Wat geldt voor alle mensen, geldt nog veel sterker voor de kerk. De bezittingen van de kerk zijn niet bedoeld om alleen maar in een kluis te liggen, of om luxe van te leven. Of om er angstig naar te kijken: “oh hemeltje, straks hebben we geen tafelzilver meer, en dan!”. Nee, we mogen in grote geestelijke vrijheid met onze dingen omgaan. Als er veel vermogen is, is dat goed maar ben je een arme kerk voor arme mensen, dan is dat beter.
De lezingen van vandaag raken hieraan, aan die belangrijke houding van omgaan met onze zaken en omgaan met onszelf. De vrijgevigheid. En heel mooi in de Korintenbrief lezen we wat de grondslag is van vrijgevigheid. Dat is om te beginnen vrij. Het is geen belasting. Het is geen tiende die je moet afdragen omdat dat in de Joodse Wet staat. Het is een vrije gave. En die vrije gave begint ergens. En niet bij ons. Wij mogen vrij geven van onszelf omdat God ons eerst van alles gaf. God geeft je je leven, daar begint alles mee. Als je niet bestaat heb je nergens wat aan. En daar begint het nog maar mee.
Dan komt daar nog alles bovenop wat je van God krijgt, alle goede gaven die je zou kunnen ontvangen. Gezondheid en talenten, de dingen die ons meer mens maken. En dan ook nog alle dagelijkse dingen. We danken voor ons dagelijks brood. Door ervoor te bidden zeggen we: ook dat is een gave, het komt van God. Maar het gaat nog dieper. We kijken naar de gaven die God aan onze ziel geeft, aan de gave van het geloof. De wetenschap dat we geliefde kinderen zijn en we een Vader in de hemel hebben. En een hemelse vader dat is geen goddelijke flappentap. Ik las daar laatst een boek over. Welvaartsevangelie heet dat idee. Als je goed bidt dan geeft God je veel geld. En als je niet veel geld krijgt dan geloof je niet goed. Wat een armoedig idee. Het boekje schijnt wel goed te verkopen trouwens. Het brengt de schrijver in ieder geval geen windeieren. Maar nee, zo werkt het niet. We zijn geliefde kinderen. Zo geliefd dat Gods zelfgave niet eens ophoudt bij ons leven, onze talenten, ons dagelijks brood. Hij geeft ons zelfs Jezus, en Jezus geeft zijn leven. Om ons vrij te maken van zonde en dood.
Wauw!
Dát gaan wij niet nadoen, zulke vrijgevigheid. Dat hoeft ook niet, want het ís al gedaan. Op Goede Vrijdag van het jaar 33. Eens en voor altijd.
Maar het mag ons niet onberoerd laten. Als God zélf zo vrijgevig is. Dan mag er bij ons ook wel wat van de kar vallen. Je hoeft niet angstvallig vast te klampen, en te denken “o jee als er eens niet genoeg was”. God zorgt voor je. Natuurlijk moet je wel met zorg omgaan met je dingen, en niet zorgeloos alles over de balk smijten of zo. Maar vaak maken we ons meer zorgen dan moet. En dat staat ons niet, want wij zijn bevrijde mensen.
Laurentius was zo`n bevrijd mens. Hij was zelfs zo bevrijd, vervuld van zoveel genade dat hij de bijzondere roeping kreeg om Jezus na te volgen met het getuigenis van zijn leven. Van zijn leven zèlf een gave te maken. En als dat leven opgevorderd wordt, door een vijand van de kerk – die denkt: zo daar ben ik dan van af. Dan is die gave als zaad. Het vervult de aarde van leven, wanneer het in de grond gaat en sterft. Met die mens is het niet voorbij. Met die mens begint het nog maar pas. Wat hij losmaakt, de kracht en het licht die hem vervulden gaan niet uit, maar nemen alleen maar toe, want het is kracht en licht van God.
Als je zelfs voor je leven niet angstig hoeft te zijn, waar zou je dan wel bang voor wezen? Laten we die les meenemen op deze mooie feestdag. Rond de patroon van onze kerk er zijn voor de stad en de wereld. In blijdschap getuigen van onze bevrijding, kunnen wij onze handen uitsteken naar anderen, tot heil van velen. Amen.